NIEUWS- EN M-
1875
Veertiende Jaargang
No. 12.
4r
BINNENLAND.
BUITENLAND.
DONDERDAG 25 Maart.
■i
f
linnx ilium
jut-
Het
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Vervol
gens 10 Cent per regel Overigens naar plaatsruimte.
men zijnbij den wortel aantast en ik zal mijn
pligt blijven doen in weerwil van de beleedigin-
gen en bedreigingen, die mij rijkelijk worden toe
gediend.”
Er werd gejuicht en ookgesist.
Professor Stjbel wilde er ook wat toe zeggen
Hij sprak: «De wet is een daad van noodzaak,
want in ultramontaansche dagbladen wordt dik
werf den paus het regt toegekend om vorsten af
te zetten en wetten te vernietigen die naar ’t
oordeel der geestelijkheid schadelijk zijn voor de
belangen der kerk. Op grond mijner ondervinding
als president van 't «Deutscher Verein” in de Rijn
provinciën verzeker ik nog bovendien dat de
ultramontaansche beroering onmiddellijk gerigt is
tegen den keizer.” En nu las de spreker iels voor
uit een roman die op aanbeveling der geestelijk
heid druk gelezen wordt en waarin o. a. de ro-
meinsche keizer Diocletianus geschetst wordt als
een goedaardig maar zwak vorstdie zich rege
ren en tol christen-vervolging opstoken laat door
zijn minister Marcus Trebonius. Deze minister
wordt in het boekzeker tot gemak van de le
zers, bij herhaling eenvoudig Mark genoemd en ’t
einde van den roman is, dat Mark in ongenade
valtvlugten moet en voor de oogen van chris
telijke soldaten in een moeras verdrinkt.
Het voorgelezene wekte den lachlust op en ter
wijl er nog over gelagchen werd trad von Bis
marck binnen. Met gejubel werd hij begroet, be
halve door de heeren, die hem liever in een moe
ras zouden zien spartelen.
’t Kon wel niet andersof ook hij moest zich
even doen hooren. Veel zeide hij nietmaar de
heeren hadden er genoeg aan.
«Ik moet mij verzetten”, zeide hij «tegen het
verkeerd gebruik van de woorden: Men moet Gode
meer gehoorzamen dan den menschen. Ik geloot,
dat ik mijn God dien door mijn pligt te doen
en het algemeen te beschermen tegen vreemde in
vloeden. Er is hier geen sprake vanof men
Gode meer moet gehoorzamen, dan den menschen,
maar of men den paus meer dienen en gehoorza
men moet, dan den koning, en ik voor mij maak
wel degelijk een wezenlijk onderscheid tusschen
God en den paus. Bij deze wet komt het niet
aan op de gevolgen wij doen onzen pligtmet
de vrijheid van geest des duitschen volks tegen
den druk van Rome en tegen de heerschappij der
jezuiten en van den door hen geleiden paus in
bescherming te nemen. Wjj doen dat met God
voor koning en vaderland.”
In een volgende zitting nam de vrijheer von
Wendt de moeite om de encyclica in haar geheel
voor te lezen de groote meerderheid der leden
verliet zoo lang de zaal en anderen die bleven
zitten spraken zoo luid met elkanderdat van
den lezer bijna niets gehoord werd. In eene derde
zitting is de wet met groote meerderheid onver
anderd aa genomen.
’t Belang der zaak noopte ons, baar zoo uitvoe
rig mede te deelen. Wat daar in Pruissen gespro
ken werdmagmoet ook elders gehoord wor
den gehoord en overdacht. Het onderwerp van
den strijd daarbepaalt zich niet tot Pruissens
niet lot Duitschlands grenzen; ’t is een onderwerp,
dat schier overal de gemoederen in beroering brengt.
Het is eene onmogelijkheid geworden, onverschillig
toeschouwer te zijn; overal doen zich feiten voor,
die bet «waakt!” laten booten.
Weer nadert de tijd, dat de helft der leden van
de Tweede Kamer moet aftreden en de kiezers in
de gelegenheid worden gesteld, door hunne keuze
het vaderland eene goede dienst Ie bewijzen of
het algemeen belang aan partijzucht op te offeren.
Nog steeds is het lager onderwijs een krachtige
hefboom om de gemoederen in beweging te bren
gen. De Standaard zegt«met ingenomenheid te
kunnen constateren, dat geheel onze pers, met uit
zondering van de Bazuin, thans eenstemmig is in
het signaleren van het gevaar, dat ons in zake de
onderwijs-kwestie dreigt. Ook de specialiteiten
van onze rigting deden van adliaesie blijken aan
de gedragslijn die we teekenden met name de
heeren Groen van Prinstererde Geer van
phaas en van Olterloo. Voor zoover de anti-revo-
lutionaire kamerleden in de gelegenheid waren er
hun oordeel over uit te spreken was ook hun
advies gunstig. Dit resultaat, reeds in Maart ver
kregen spelt iets goeds voor Junij. Verdeeld en
verloren is in ons geval eensluidend. Daarom
het tegendeel te zien is moedgevend.”
We voegen niets hierbij; elk lette op de teeke-
nen des tijds.
Bijzonderheden aangaande onze krijgers in At-
sjinworden zeker met welgevallen vernomen.
Daarom weder een paar er van overgenomen uit
particuliere brieven
Is het onderwijs al een hefboom om een niet
zelden onheilige beweging te veroorzaken de be
langstelling in die volkszaak blijkt nog maar al
te veel niet de ware te zijn. Wat we daarvan in
de Arnh. Courant lezen, zal helaas! wel algemeen
worden toegestemd.
«Hoe groot het voorzegt van verbeterd onderwijs
ook moge zijn, zoo zijn de vruchten nog verre
van voldoende. Het kwalijk begrepen eigenbelang
van velen trekt al op eene zeer averegtsche wijze
daarvan partij. Terwijl oude menschen uit hunne
jeugd weten te vertellen, dat ze tot hun vijftiende,
zestiende jaar de school bezochten haasten die
zelfde lieden zich thans om hun kroost «uitgeleerd”
te verklaren. Het is al mooi, als jongens van tien
jaar nog het geheele jaar door school kunnen gaan,
met de meisjes is het niet beter. «Voor een meisje
komt het er niet zoo op aan”, en ze moeten naai-
jen leeren ook nog al; een kind van tien jaar is
al zoo handig in huis; en, wat alles beslist, va
der en moeder hebben ook niet meer geleerd. Zoo
gaat liet voorten de kinderen worden niet be
kwamer dan de ouders hoeveel goeds overigens
door de wetten van ’56 en '57 lot stand gebragt
is. Doordring het volk van het hooge belang van
goed onderwijs, het zal u niet tegenspreken, maar
het gaat niettemin voort, zijn kinderen te exploi
teren, want de eerste behoeften, eten en drinken,
spreken het luidst. Het getal ouders die hunne
kinderen geheel in onwetendheid laten opgroeijen.
is betrekkelijk gering; maar zeer groot is liet ge
tal van hendie in zoo kort mogeltjken tijd deu
kinderen maar wat lezen en schrijven willen in
gepompt zien al zouden zij de kleinen dan ook
vóór het einde van het vijfde jaar reeds aan den
weldadiger! invloed van de buitenlucht eu de kin
derlijke vrijheid onttrekken.”
In het pruissische Huis van Afgevaardigden werd
de wet besproken, waarbij aan ongehoorzame gees
telijken het geld uit de staatskas ontzegd wordt.
Die 't nog niet wistbeeft nu kunnen vernemen
dat Bismarck niet schroomt b te zeggen als hij
a gezegd heeft. Er hadden zich 15 heeren laten
inschrijven, die tegen de wet zouden spreken, 12
wilden er vóór wat zeggen. De heer Reichens-
perger kreeg het eerst de beurt Hij vroeg: «Wat
wil die wet?” En antwoordde zelf daarop: «Onze
partij (dat is de ultramontaansche) op den grond
werpen. Zijn onze bisschoppen ongehoorzaam aan
de wetten van den staat? Wel neen; zij waren
integendeel in moeijelijke omstandigheden met ons
de beste steunpilaren der regering. En wat is nu
de wetdie ons wordt aangeboden Eene wet
van wraakoefening eene wetwaarmede men
willens en wetensonregt wil plegen.”
Die taal werd den president te kras en hij riep
den spreker tot de orde.
«Wat ik hier niet mag zeggenzal ik elders
wel 'doen hooren verzekerde Reichensperger.
De minister van eeredienstFalck kreeg nu
het woord. Hij zeide: «De aanleiding tot het
indienen van deze wet is de ongehoorzaamheid
der hoogere geestelijkheid. En zal die weldra een
einde nemen? Ik geloof het niet en daarom moet
de staat bedacht zijn op zelfverdediging. Men zegt,
dat in Pruissen de kerk door den staat vervolgd
wordt en met vernietiging bedreigd maar dat is
immers een leugen
Nu riepen de ultramontaansche heeren «Tot
de ordeMaar de voorzitter zeide: «Dat behoeft
niet; de minister heeft geen der leden aangeduid.
En de minister vervolgde: «In andere rijken,
b. v. in Oostenrijk, bestaan kerkelijke wetten,
even als hierdaar worden ze door de kerk na
geleefd en de bisschop van Breslau onderwerpt er
zich aan in dat deel van zijn gebied ’t welk tot
Oostenrijk behoort, terwijl hij zich in liet pruis-
sisch deel er van tegen gelijke wetten verzet. De
dweepzieke bisschop van Linz, in Oostenrijk, wordt
door den paus gemagligd om zich aan zoodanige
wetten te onderwerpen en hier wordt gehoorzaam
heid verboden. Wij vreezen de encyclica niet
maar beschouwen haar als zeer ernstig en dat zul
len we blijven doen. De tekst van die encyclica
is aan den Mercur van Westfalen onmiddelijk uit
Rome toegezonden en hieruit blijktdat men van
daar op de roomsch-katholieke dagbladen invloed
wil uitoefenen. Rome wil ons de gehoorzaamheid
opzeggen en daarom hebben wij het regt om de
ondersteuningaan de dienaren der kerk uit de
algemeene middelen verstrektin te trekken. In
de eerste plaats behoort de staat te toonen dat
hij zich niet straffeloos laat beleedigen. Dat is
het doel der wet en ’t is een goede wet omdat
zij geëischt wordt door de noodzakelijkheid. Het
is «eene wet tot wraakoefening.”
Weer riepen de heeren «Tot de ordeMaar
de minister had nog niet gedaan en vervolgde
zich regtstreeks tot de ultramontaansche leden
wendende»'t Gevolg van deze wet zal een ge
heel ander zijn dan gij gelooft en de regering
zal dat afwachten. Men beschuldigt mij dat ik
de katholieke zaken aan den koning niet onpar
tijdig heb blootgelegd maar gelooft mij de ko
ning heeft ook de oogen op de natie gerigt en hij
weet zeer goed wat er voorvalt. Ik doe mijn pligt,
als ik den ellendigen toestand waarin wij geko-