NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWAR» WONSEBADEEÏ.
I
w
1882.
Een en Twintigste Jaargang.
No. 38.
DONDERDAG 21 SEPTEMBER.
VOOR
SI
l
IH'ITEIVDA'*».
H
HÈ,
Egyptische
d dan het
r
de laf-
'®-i
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
J
Nog een en ander uit liet
Handschrift van
J. COOPMANS.
(Slot.)
i*
Geen enkel volk heeft in de Egyptische
kwestie vreemder rol gespeeld dan het
Fransche.
Voor ’t kanaal van Suez, ’t grootste
werk, waarvan Frankrijk vooral zich de eer
mag eischen, toonde de republiek niet de
minste genegenheid en geheel en al lijdelijk
zag zij aan, hoe die wereld-waterweg in
handen der Engelschen werd gespeeld.
Wat meer is een groot gedeelte van
de Fransche pers juicht Engeland toe en
wenscht het geluk met de zoo roemrijk vol-
bragte taak.
De groote vraag die nu op de politieke
tafel komt iswil Engeland zich nu alleen
belasten met de verdere regeling der Egyp
tische huishouding of zal dat gewigtige werk
geschieden door een Europesche vierschaar?
En dan komt het groote punt„zal het
kanaal van Suez neutraal worden verklaard?”
Wat meer zegt: niet eene neutraliteit,
alleen gewaarbogd door de protocol, maar
door eene magt onder Europesche controle,
die elk geweld, van welke zijde ook komen
de, tot gehoorzaamheid aan vaart en tolta
rief kan dwingen.
’t Is geen wonder dat men bij zulke om
standigheden de vraag hoort„zou een
tweede weg naar Indië ook noodig zijn
En op de vraag denkt ieder aan Panama.
Willem I dacht er reeds aan.
Een adres had de commandant niet ach
tergelaten en ’t is de vraagof men de
moeite zal nemen naar die lieden te infor-
meeren.
Volgens eene vroegere depêche bedroeg
de bezetting 6000 manmeest grijze Ara
bieren.
Aan uitvoerige beschrijvingen over het
slagveld van Tel-el-Kebir is geen gebrek.
De dooden en voor een deelook de ge
wonden liggen nog in de verschansingen
en daarbuiten in den omtrek van Tel-el-
Kebir verspreid.
De correspondent der Standaard seint
uit die plaats, dat hij een togt over
het geheele slagveld heeft ondernomen. De
vijandelijke liniën waren zeer sterk en strek
ten zich vier mijlen lang uit van flank tot
flank. Op zekere afstanden bevonden zich
bastions, beschermd door loopgraven. Het
sterkst was de positie bij het kanaal en het
nemen ervan zou veel menschenlevens heb
ben gekost, indien de Engelschen haar van
voren hadden aangetast. Men weet echter
dat een flankbeweging den val van Tel-el-
Kebir besliste. Bij enkele gedeelten der
werken was de tegenstand der Egyptenaren
grooter dan men die geschilderd heeft. Hier
lagen hun lijken ook bij honderden. Slechts
hier of daar ligt een Hooglander met het
gelaat op den grond neergevallen, terwijl
hij chargeerde. Weinigen der Engelschen
werden getroffen bij de eerste charge. De
meesten vielen bij den aanval op de bin
nenste linie. Ware het vuur der Egypte
naren niet zoo erbarmelijk geweest, dan
zou het verlies der Britten enorm zijn.
Nu bedraagt het slechts een vijftigtal dooden
en 250 min of meer zwaar gekwetsten.
Wat het verlies der Egyptenaren betreft,
de SfancZaarrf-correspondent raamt, dat het
niet minder bedragen kan dan 2500 a 3000.
Op vele plaatsen telde hij dertig a vijftig
lijken die in één hoop bijeen lagen. Eén
mijl ver strekken zich de Egyptische dooden
voorbij de stelling te Tel-el-Kebir uitnet
zóó ver als de Engelschen de vlugtelingen
achtervolgden, neerschoten of neerhakten.
Het slagveld biedt een walgingwekkend en
vreeselijk schouwspel aan. De Engelschen
hebben voldoende leeftocht te Tel-el-Kebir
buitgemaakt om een leger van twintig dui
zend man maanden lang in het leven te
houden. De correspondent der Daily Tele
graph beweertdat verwonde Arabieren
nog op de Engelschen geschoten hebben,
nadat dezen hen waren voorbijgesneld.
Twee of drie Hooglanders zouden op deze
wijze om het leven zijn gekomen. Daar
entegen hebben de Engelschen volgens den-
zelfden berigtgever massa’s menschen dood
geschoten die part noch deel hadden ge
nomen aan het gevecht, daaronder grip
De laatste dagen van den strijd in Egypte
leverden weer talrijke bewijzen van de laf
hartigheid en karakterloosheid van zoo ve
len die eene hoofdrol spelen op het too-
neel der wereld.
In voorspoed trotschovermoedig bru
taal als het tegenloopt onderdanig, krui
pend. Bezworen trouw te verloochenen
’t kost sommigen weinig moeite hem
voor wien men als in stof boogin bitte
ren nood te verlaten, ja te smaden, ’t ge
schiedt dikwijls op schaamtelooze wijze.
Zulke ellendelingen waren er onder de
Egyptische Pacha’s. Op den grond kropen
zij voor hunne overwinnaars en kermden
om genade, en een aanzienlijke uit Alexan-
driëdie een paar maanden geleden Arabi-
Bey Egypte’s redder noemderiep nu
juichende tot het volk„dat men hem
ophange dat zwijn1”
Arabi-Bey is gevangentoen die tij
ding in Alexandrie’s straten weergalmde
klapten al de Pacha’s in de handen.
Intusschen John Buil is niet bijzon
der weekelijk van aard en hij zal regt doen,
vooral ten aanzien van de elf belhamels
die zoo onbeschrijfelijk veel kwaad over
Egypte hebben gebragt.
’t Zijn drie kolonelsArabiAli Fehmi
en Abdelalalsmede ToelbaAli Roebi
Mahmud Sami en Mahmud Femi, Abdallah,
Nedimeen redacteur en volksdichter,
Hassan Moessa-el-Akad en de Sjeiks Evad
en Eleadrassi.
Men moge de door hen opgehitste en be
drogene Arabieren barmhartig behandelen
die volksverleiders behooren exemplaar
lijk te worden gestraft.
De dag, waarop Pharao den plegtigen
intogt in zijne hoofdstad Cairo zal doen
is nog niet bekend,
Alles gaf zich ook over behalve Da-
miette.
Dat is inderdaad de eenige belangrijke
tijding die Egypte is gekomen.
’t Fort Aslan capituleerde en Aboukir
zou hetzelfde doen.
De bezetting van Kafr-el-dowardie als
krijgsgevangene met twee treinen zou wor
den opgehaaldwastoen deze aankwa
men nergens te vinden.
Ze was met stille trom afgemarcheerd
achterlatende een heel klein detachement
tot het bewaken der wapenen.
zij ons alles niet aantonenwijl haar tijd
zulks niet toeliet. Ten anderen zei zij ons,
dat in dit huijs 105 bezondere vertrekken
waren; zijnde dus genoodzaakt mijn beschrij
ving terug te laten; maar moet nog zeggen,
dat hier was een kerkcomedie enz.” „Op
het laatst wil hij U.E. nog bekent maken
op het aldervraaijste gezigt, boven op het
plat van het huijs, alwaar men de thuijn in
zijn volmaaktheid kon beschouwen.”
Wat hij verder van zijn reis en terug
reis meldt, is van minder beteekenis. Al
leen zij nog even aangestipt, dat hij bij zijn
bezoek aan het kamp op de Mookerheide
moest erkennen, dat zijn Hoogheid te Die
ren met recht gezegd haddat dit „geen
oortje waard was immers„alleswaar
mede geexerceerd werd, bestond in een mor
tier een hovitzer en drie kanons; de bom
men die uit de mortier gelost wierden
waren 102 pond zwaar dog met zand ge
vuld en vielen nog wel een voet of zes in
de grond; de mortier was zelve 2520 pond.”
Voorts maakt hij melding van een „mira
culeuze deur in een wijnhuis te Deventer
bestaande zijn uitmuntendheid hierinom
dat hij aan beide kanten openslaatwelk
konststuk in ’t jaar 1618 uitgevonden is.”
Hieruit blijkt, dat de naar beide zijden uit
slaande deuren reeds voor meer dan 250
jaren bekend waren. En hiermede eindigen
wij onze mededeeling uit Coopmans’ hand
schrift, vertrouwende, dat ieder zal erken
nen, dat hij een open oog had voor allerlei
merkwaardigheden en ’t hem te doen was,
niet alleen om te genieten, maar ook om
zijn kennis te vermeerderen.
M. E. VAN ft EK MEULEN.
lijk zijn aandacht „de Kelder of Somereet-
zaalzeer vraai en kostelijkhierin een
kraan die altijd kokend water geeft, dat
in de keuken wordt aangestooktdog wat
reden hiervoor, konden wij niet begrijpen,
en die bij ons was (de huisbediende) wist
zulks ook niet; de Baron van Ginkel zijnde
op dees Heerlijkheid in geen drie jaren ge
weest evenwel moest het voorschreven
water kokende heet gehouden worden.” De
thuyn is netties en vraai, ook vatzoenlijk
groot, volgens zo een huys, dog daar in
geen Fonteinen.” En zijn er geen fontei
nen dan is voor onzen Coopmans een tuin
geoordeeld. Al kan hij dan het buys „Ro-
sendaal van den Baron Tork niet zien, „om
dat dit no®yt aan ymant wierd toegestaan,”
hij troost er zich gaarne over, omdat de
thuyn weergadeloos isdoor de menigvul
dige en konstige fonteinen en watervallen,
beneffens heerlijke grotwerken „die zo in
kostbaarheid en vraaiheid uitmunten dat
wij als opgetogen wierden, door het aan
schouwen van diergelijk werk.” Hij ziet
er eende „grootste en hoogste fontein
maar die dan ook 24 voeten hoog sprong,”
terwijl de vraaiste waterval boven aan den
berg was, van zes trappen, wonder konstig
van grotwerk gemaakt70 voeten in de
hoogte, hetwelk met vijf parallele kommen
van boven tot beneden is afgedeeld.” Ook
bewondert hij er „een klein Cabinettie of
somervertrekkiedat wel het vraaist van
allen was, doordien hetselve van het uitgele-
senste grotwerk was, dat bedagt kan worden,”
„het Doolhof, dat zeer aardig was, groot
4 morgen” (omstreek 3% heet.„nog een
nieuw aangeleidedog maar half gemaakt
Cabinettiezijnde aan hetselve al over het
jaar gewerkt, dat het vraaist van allen zal
worden, mede van grotwerk, of laat ik seg-
gen van zeegewassen, of iemant het woord
grotwerk niet en verstond..” Dat dees thuyn
zoo besluit hij, boven veel andere uitmunte
is bij mij geen wonder; wijl ons tot Dieren
voor waarheid wierd verhaald, dat de Ba
ron Tork, alle jaren tusschen de veertig en
vijftig duizend Guldaan dit koninglijk
werk te koste leij: dat zeker een goed bor-
gerscapitaal is.” Elders verhaalt hij nog
dat Baron Tork van „Rosendaal naar het
Huys te Let over de heide een nieuwe
allee laat aanleggen, zijnde wel twee uuren
gaans lang.” Ik zeg voor de tweede maal,
dat dees Hr. Baron een weergalozen Capi-
taal moet bezittenof hij zal door al de
nieuw aangeleyde allees en Cabinetties zijn
rekening verliezen, want zulke extra kos
ten die nijpen de beurs; daar ik dees Heer
voor laat sorgen.”
Heeft het huis Medagten vooral door zijn
pracht hem getroffen en de tuin te Rosen
daal, op het Loo trekken beide zijn aan
dacht, al moet hij verklaren dat de „meu
belen niet zo kostelijk waren als op het
huys d’ Voorst en dat de kamers, alsmede
de behangzels tegens ’t huys Medagten niet
uitkonden.” Deze prachtige bezitting, het
vroegere jachtslot der Hertogen van Gel
der was onder koning William den lilde,
in het bezit gekomen van het huis van Oranje
en behoorde toen aan Prins Friso Stad
houder van Friesland. Tot mijn leedwezen
treedt de S. slechts in weinige bijzonder
heden. Het „besprengen van elkander met
het zuiver fonteynwaterom hetzelve des
te beter in onze geheugens te prenten
zoodat „de hoed en paruyk van ons jong
getrouwde man Claas Cnoopin de wan
deling van den een tot den ander wierd
gekaatst,” is zekerlijk oorzaak, dat wij te
vreden moeten zijn met de mededeeling
dat „de menigvuldige fonteynen en water
vallen waarin den Een den Ander scheen
uittedagen hier bij Honderten(! waren
dog de naam van de Coning (het naamcij
fer W zeer waarschijnlijk) overtrof al de
andere.” In het „Huys” gekomenheeft
hij al zijn schrij versbedaardheid terug ge
kregen en vertelt ons: „toen wij in het eerste
vertrek kwamen, nam ik mijn journaal uit
de zak en dagt dit Coninklijk werk, zo veel
de kortheid van tijd toeliet, ten naasten bij,
ten minsten het principaalste te annoteren.
Maar onze tolk seijde mij dat ik zulks in
geen drie dagen kon beschrijven en ook kon
Nadat wij in No. 36 met onze reizigers
een bezoek gebragt hebben aan het „huis
d’ Voorst” bij Zutfen, en het „Hof te Die
ren” van welke het eerste nog bestaat en
het tweede, naar ik meen, in 1795 door de
Franschen is verwoest, terwijl de omliggen
de gronden in handen van particulieren
moeten overgegaan zijnnoodigen wij nu
de lezers uit, tot een uitstapje naar drie
„heerlijkheden” in de schoonste gedeelten
van Gelderlandwaar velen hunner geen
vreemdelingen zullen zijn ik bedoel naar
„Medagten”, „Rosendaal” en „het Loo” om
dat ’t mij niet onaardig voorkomtom nu
na 140 jaren te vernemen, welk een pracht
van kunst en natuurschoon toen reeds in
die lustoorden werd gevonden.
Allereerst brengt ons de S. in het huis
„Medagten”. Het was zijn plan om mee
te deelen wat hij ziet in dit prachtig ge
bouw, maar weldra bemerkt hij, dat hij het
moet opgeven, omdat „alles zo opgepropt
en kostelijk isdat dit mijn boek niet het
vierde gedeelte zouw kunnen bevatten.”
Toch volge „dit weynige als uit de Buijt
gehaald.” Bij het binnentreden reeds „wier
den wij als opgetogen door het zien van
een zo wonderwerk dat bij ons voor het
vraaiste wierd geoordeeld.'’ Hij staat na
melijk in het voorhuis en daar is „boven
in het top van het Huijs, een kostelijke
Lantaren, rondsom met weergadeloos plaijs-
terwerk” en rondom ziet hij zich omringt
van levensgroote figuren, geschilderd op de
muurvlakken. Zij zijn Belisarius (de groote
veldheer van Keizer JustinianusZisska
Hussitarum Dux (Joh. Ziska de beroemde
aanvoerder der Hussiten)de baron van
Ginkel (de toenmalige eigenaar zijn Va
der en Grootvader met Prins Eugenius (van
Savoije.) In de groote Eetzaal treft hem
„een gekroond hert, voor vele jaren bij dit
huijs gevangen.” In de Brabantze Kamer
staat een ledicant, van d’ oude Graavin zelv
met haar Dogters gemaakt.” In een
klein Cabinettieopgepropt van kostelijk
porseleijn, ziet hij een klein Portret, zijnde
de eerste stam van het oude huys Medag
ten.” Voorts „de slaapkamer van de Gra
vin, daar zij ook is overledenen is Moe
der geweest van twaalf kinderen die wij
allendoor de schilderkunst in dees ka
mer konden beschouwen en vertoonden
zig in de portraiten wonder magnefijk zo
wegens de kledingals lighaamsgestalte
dat beide treflijk was.” „Een vertrek daar
de oude koning van Pruysen geslapen heeft
en de goudleer kamerdaarin een Turks
Paardetuyg, dat de oude koning van Pruy
sen aan de Baron van Ginkel heeft ver
eerd.” Eindelijk trekt gansch natuur-
EEKETTIDJVEyAKITTO.
De BURGEMEESTER van WONSE-
RADEEL brengtter voldoening aan het
bepaalde in art. 41 der gemeentewetter
algemeene kennisdat door hem op Zatur-
dag den 23 Sept. 1882 des voormiddags
om 11 uur, in het gemeentehuis te Wit-
marsum, vergadering van den gemeenteraad
is belegd, ten einde te beraadslagen en be
sluiten over de hieronder vermelde punten.
Witmarsum16 Sept. 1882.
De Burgemeester voornoemd
L. BRITZEL.
1. Notulen der vorige vergadering.
2. Voorstel van burgemeester en wet
houders tot wijziging der gemeentebegroo-
ting, dienst 1882, met plan voor eene aan
te gane geldleening.
3. Idem op het verzoek van ingezete
nen van Exmorra tot het maken van be
strating.
4. Idem op dat van ingezetenen van
Burgwerd tot verbetering van den weg bij
de brug.
hi-V
BOLSWARDSCHE COURANT
i
I,
t
!S'1