NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOESWARD WWS«U0SS& No. 46. Een en Twintigste Jaargang. 1882. VOOR DONDERDAG 16 NOVEMBER. BIITEVLAVD. De orkaan op Savoe. ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. N .1 O !W A. en ’t BEKENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Wonseradeel brengen in voldoening aan art. 5 der drankwet, bij deze ter openbare kennis, dat bij hun is ingekomen een verzoekschrift om vergunning tot verkoop van ster ken drank in het klein van DOUWE YNTEMA te Pietersbierum in het huis te Arum No- 186. WITMARSUM, den 13 November 1882. Burgemeester en Wethouders voornoemd L. BRITZEL. De Secretaris, E. JANSEN. „Gij Vóór dat ik ga meedeelen wie Njona is en wat zij deedmoet ik verhalen, wat er in den nacht van 19 op 20 Maart op Savoe geschiedde en wederom zal het vóór ik daartoe overga voor velen niet ondien stig zijnop te merkendat Savoe een zeer klein eiland is, tusschen Soembawa en Timor gelegenen deel uitmaakt van de kleine Soenda eilanden in den Indischen Oceaan. Op dit Savoe nu heeft het Ne- derlandsche Zendelinggenootschap een zen dingspost en daar woont en werkt onze zendeling Teffer met zijn gezin bijgestaan door enkele inlandersals hulpzendelingen. Onze zendeling woont te Seba en was met zijn drie kinderen Zondag 19 Maart te Mania niet ver van zijne woonplaats ver wijderd. In den nacht nu van Zondag op Maandag heeft een orkaan dat eiland ge teisterd en zóó alles verwoestdat niet slechts de oudste inwoners zich iets derge lijks niet herinneren, maar ook in de over levering geen verhaal bekend is, waaruit blij ken zou, dat ooit zulk eene verwoesting daar heeft plaats gehad. Met uitzondering van enkele beschutte en hechte gebouwen, wer den alle huizen tegen den grond gesmakt en verbrijzeldals weggevaagd. In Tef- fer’s huis is alles kort en klein. Porcelein aardewerk schotels borden kopjeska binet kasten tafelsstoelen ledikanten enz. Doch wat de orkaan verrichtte, moge blijken uit ’t verhaa(van Teffer’s terugtocht met zijn kinderen en tevens zal dan blijken, waarom ik Njona’s naam aan ’t hoofd van dit opstel plaatste. „Des morgens danzoo luidt ’t verhaal van den 20ste Maarttoen de zon zich scheen te bedroevenomdat zij het graf der natuurop het zoo zwaar geteisterde Savoe moest beschijnenjades morgens had de orkaan zijn woede in zoover ge staakt, dat men elkaar durfde bezoeken en de helpende hand kon reiken. Dat geheele ver slagenheid op aller gelaat was te lezen zal zeker niemand verwonderen. Om nog iets te redden? neen! daaraan viel niet te denken. Aller levensvoorraad was redde loos bedorven. Het te veld staande gewas stond niet meermaar lag ter aarde als plat getreden, van bloem, bloesem en vrucht beroofd, ’t Was alles als afgestroopten daar nog niets volkomen rijp was, was het ook niet meer der moeite waardom er nog iets van te verzamelen. De sapgevende lonter-palmen met hunne schrale kruinen lagen als geknakte biezen in alle richtin gen over en door elkaarsommigen waren door den zuidelijkenanderen door den oostelijken en nog weer anderen door den noordelijken luchtstroom ter aarde gewor pen. „Daar stonden we nog steeds onder den blooten hemel, deels zonder, deels in druip natte kleeding. Aan onderdak komen was geen denken. Naar Seba trok ons hart maar hoe er te komen? En toch we moes ten vertrekkener was geen kruimel eten: alles was bedorven door den regen. „Naar Seba, kinderen sprak ik. „Gij lieden weder te paard ik zal, hoezeer ook gewond aan mijne beenen (1), trachten lang zaam voort te wandelen”. Eenige te nemen maatregelen werden nog besprokenom zooveel doenlijk den nood der ouden van dagen en der armsten te lenigen, hun leed te verzachten en vooruit ging de stoet. Op de reis werd het oog op menig treurtoo- neel gevestigd. Hetgeen men sedert jaren lang, met alle mogelijke inspanning, had weten te beplanten en te bearbeiden was ten eenenmale verwoest. De pinangtuinen, hier op Savoe bijna ’t eenige dat waarde heeft, hadden het voorkomen alsof al het geboomte er in, door eene vijandelijke macht was omgehouwen. Hier en daar was slechts een enkele boom blijven staan, maar in ge bogen richting, als ware het om te treuren over de zoo omvangrijke vernietiging. De kokospalmen hadden geen beter lot gehad; hoe meer beladen met vruchtenhoe meer ze waren bezweken voor ’t geweld van den orkaan. Maar dat alles zou men, hoe noode dan ooktoch nog kunnen ontberenen zoo slechts de ijzersterke lontar-palm zich had kunnen staande houdendan zou de bede om dagelijksch brood of levensonder houd, niet te vergeefs zijn geweest. (2) „Hoopvol en nog nimmer teleurgesteld gaat anders des morgens vóór zonsopgang reeds, het hoofd of de natuurlijke verzorger des gezinszijn huis of hutwat het zijn moge, verlaten en al neuriënde of zingende verricht hij in de meestal 60 tot 70 voet hooge kruin van den lontar-palmhetgeen noodig is tot verkrijging van ’t lontar-sap. „De verkregen hoeveelheid is in den regel geheel toereikend tot voeding voor mensch en vee. Des namiddagsomstreeks vier of vijf uur, maakt men zich nogmaals op, om op dergelijke manier te voorzien in ’t geen voor levensonderhoud op Savoe noodig is. Dezen morgen echter ontmoetten wij op on zen weg geen’ enkelen Savoe-zanger in de lontar-kruin; ’t was alles doodstil, alles lag tegen den grond, en de boomen bewerkt tot inning van het voedsel, wel het allermeest. De kleinere of jongere boomenmaar die nog ongeschikt zijn voor de inning van voed sel hadden veelal den orkaan het hoofd kunnen bieden, zonder in grooten getale ter aarde geworpen te worden. Nog weder an deren die wel het noodige voedsel zouden kunnen gevenmoesten daartoe nog eerst worden bearbeid. Wat bleef er nu over? Niets, dan van de omgeworpen boomen zich het eetbare toe te eigenen, opnieuw de over gebleven lontar-palmen te bearbeiden tot verkrijging van leeftocht, en dan geduld te hebben totdat een en ander weder in ge woon evenwicht zal zijn. Halverwege kwel de reeds de honger. Welkom was ’t daar om bij een’ klapper- of kokosnoottuin te kunnen uitrusten. Gretig viel men aan op ’t geen men vond en men verdeelde zoo eerlijk mogelijk hetgeen tot ontnuchtering moest dienen. „Na dit ongewoon ontbijt namen wij de BEKENDMAKING^. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Wonseradeel brengen ter kennis van de ingezetenen, dat het door hen opgemaakte Suppletoir kohier van belasting op het houden van honden over 1882 in de secretarie van de gemeente voor een ieder ter inzage zal liggen van den 14en tot en met den 21 sten November e.k., iederen werkdag van ’s voor- middags 9 tot ’s nam. 1 uur en dat gedu rende dien termijn tegen de op het kohier voorkomende aanslagen bij hun collegie bezwaren kunnen worden ingediend. WITMARSUM, den 13 November 1882. De Burgemeester, L. BRITZEL. De Secretaris, E. JANSEN. snelstroomende rivier in oogenschouw. ’t Ziet er slecht uitwas de meening van deskundigen. „Jamaar wij kunnen toch niet blijven toeven onder den blooten hemel, aan deze zijde der rivier”, sprak Njona, de vrouw van den Goeroe-Djamaat (voorgan ger der gemeente of hulpzendeling). De PanJita (Teffer) heeft een dozijn wonden aan beide beenen.” „Neen! Sinjora, u heeft gelijk; maar wij zijn niet talrijk genoeg om den overtocht te wagen.” „Welnu dan zwemme een enkele van u, mijne heeren, een voudig over en verzoeke aan mijne broeders, dat ze ons komen helpen, (’t Gesprek werd gevoerd met zoogenaamde anak Radja, d.z. zonen van Negerij-hoofden). „En wie zou zich wagen?” denkt Njona. „Is ’t niet beter dat we nog wat wachten tot de stroom min der sterk is?” vraagt een. „Wachten?” sprak Sinjora„tot we nog meer regen en tengevolge daarvan nog sneller stroom krij gen? Die heeren, die heeren! zij verbeuzelen hunnen tijd liever met praten, dan met an deren te helpen.” „Hoor mevrouw eens,” klonk daar eene stem, „wat verkoopt ze een wijsheid.” „Ja”, zeide een ander, „dat komt omdat zij de wijsheid zoo maar bij kopjes vol uit de koffijkan put.” „Maar ik heb toch hedenmorgen geen koffij kunnen drin ken,” sprak Sinjora. „Neen! dat niet, maar gisteren zoo veel te meer!” „Welnu! bij de wijsheid, die ik geput heb uit de koffij kan, zooals de heeren believen aan te mer ken, zal ik u toonen, dat eene vrouwook zonder koffij gedronken te hebbenmeer moed in ’t lijf heeft, dan gij mijne heeren!” En plof! daar sprong Sinjora in den stroom en verdween. Ik schrikte. „Bedaar vader,” spraken mijn kinderen, „Njona komt zeker weer boven, zij zwemt onderwater door, nog beter dan een watervogel.” En werkelijk ze kwam weer boven en bereikte in zeer schuinsche richting ongedeerd de overzijde der rivierspoedde zich naar ’t huis haars vaders en kwam met hare broeders en nog anderen terug. Zij wierp zich op nieuw in den stroom, de broeders en hun gevolg ble ven niet achter en alles wat de heeren aan deze zijde spraken was: „Inderdaad Sinjora! u heeft ons duidelijk getoond, dat de dames veel moed hebben ook zonder zich vooraf door een heerlijken kop koffij gesterkt te hebben. We danken je wel. Nu kunnen we gerust den overtocht wagen.” Sinjora vertrok even haar gezicht en men las er duidelijk op: „Praatjes! praatjes! niets an ders!” Boos was ze geen zier, allen waren in goede stemming en de meest zwaar ge bouwde bood mij zijne schouders aan, zeg gende: „Uw paard, toewan Panditagrijp het maar goed bij de haren; dan zal ik wel zorgen dat ge niet valt Nu gaf men el kaar de hand en doorwaadde met goed ge volg de snelstroomende rivier. Wij kwamen behouden aan de overzijde „Treurig was de thuiskomst. Van uit de verte reeds zagen wij onze lieve kerk zon der dak en ons nette huis als dubbel ge vouwen of plat geslagen ter aarde liggen waar men het oog ook henen wendde was alles verwoest; slechts een enkel huis, dat eenigzins beschut stondmaar boven dien zeer goed in elkaar zat, was blijven staan. Het was het huis van onzen ouder ling Markus dat ook ons tot schuilplaats zou dienen en het huis van Goeroe Pieter, dat reeds vol was van personen zonder huis vesting.” Tot zoover het verhaal. Me dunkt, ieder bewondert Njona’s moed en beklaagt de arme Savoenezen. Gelukkig, dat er maar weinige menschen onder de huizen verplet terd zijnde toestand der levenden is ech ter zeer treurig. Hutten huizen scholen kerken, alles moet weer opgebouwd worden, de velden moeten weer bebouwdde pal men weer gekweekt en toebereid worden. Ons genootschap zond dadelijk meel en geld, het ontving reeds omstreeks f2000, maar wat is dat voor zoo grooten nood? Wie zendt mij uit de stad of den omtrek een gave 't zij klein of groot ’t Zal mij een vreugde zijn ze over te maken. M. E. van der MEULEN. Staat en kerk deze drie woorden heb ben veel beweging en onrust in de wereld gemaakt. Ook in Frankrijk is de scheiding van die twee ligchamen weer aan de orde van den dag en leverde zij een merkwaardig debat in de kamer. Een der eerste sprekersde heer Jules Roche, die ook voorstander van scheiding iswilde die echter voor ’t oogenblik niet eischen, maar redeneerde aldus „De begrooting is veel te hoog. In 1802 wees die begrooting slechts een cijfer aan van 102,000 fr. Thans is zij tot eene som van 53 millioen geklommen, hoewel zij naar de bepalingen van het concordaat slechts 6 millioen zou vereischen. Als de andere hulpbronnen der kerk medegerekend worden dan krijgt men een cijfer van 400 millioen. zonder de kolossale sommen te rekenen, die de kloosters en andere inrichtingen tot zich trekken. Spreker acht de geheele inrigting der kerk gevaarlijk voor den staat. De kerk bepaalt zich niet tot de behoeften van de eeredienst. Zij bedekt het land met be- voorregte vereenigingendie de gevestigde regeering met hand en tand beoorlogen. Vijanden der republiek mogen niet uit de openbare kas ondersteund worden. Men brenge de begrooting van eeredienst terug tot het cijferbij het concordaat bepaald. Om eene gouvernementeele en hervormings gezinde meerderheid te verkrijgenmoet het leekenkarakter der maatschappij in al haar deelen doorgezet worden. Óp dit ter rein vindt de regeering een aangewezen arbeidsveld.” Bisschop Freppel antwoordde, dat hand having der begrooting van eeredienst en handhaving van het concordaat twee geheel van elkaar verschillende zaken zijn. De verplichting van den staat om in de behoef ten van de catholieke eeredienst te voorzien, spruit niet voort uit het concordaat. Die verpligting rust op de regeering uit krachte van eene vroegere verbindtenis. Teen het land zich de geestelijke goederen heeft toe geëigend, heeft het op zich genomen in de kosten van de eeredienst te voorzien. Dat is eene schuld, die de staat heeft aangegaan en waarvan hij niet ontheven kan worden. Het behoeft geen betoogdat men iemand evenmin van zijn eigendom als van zijn vruchtgebruik kan berooven zonder voor afgaande schadeloosstelling. Indien de na tie ooit hare verbindtenis ten deze niet zou nakomen, zou men veilig van haar kunnen zeggen, dat zij bankroet was. De heer Guichard bragt in ’t midden, dat nu de kerk een hardnekkigen oorlog tegen de burgermaatschappij heeft ondernomen zij haar regt op den prijs voor den gesloten vrede heeft verbeurd Eene begrooting van meer dan 50 millioen toestaan aan eene geestelijkheid, die onafhankelijk wil zijn van elke fransche overheid, dat is een staat in den staat vormen. Er moet éénheid zijn van gezag. Men heeft slechts één vader land en men mag geen twee regeeringen hebben. De heer Andrieux pleitte voor verzoe ning. Geen partij-politiek. Eene nationale staatkunde, eene staatkunde van broeder schap moet gevolgd worden- De spreker voerde ter versterking van zijn betoog aan, dat de stroom der Republikeinsche idéé trager in ’t land begint te vloeijen. „Toen gij prefect van politie waart, hebt gij de deuren der kloosters laten openbre ken”, voegde de heer Clovis Hugues hem toe. De heer Andrieux antwoordde dat zijne staatkundige denkbeelden overanderlijk ge bleven zijn De heer Madier de Montjau ontkende, dat de Staat altoos door verpligt zou zijn de begrooting van eeredienst voor zijne rekening te nemen. Er bestaat geen ver bindtenis tusschen den Staat en de Geeste lijkheid. Den Bisschop Freppel, die gewezen had op Belgie, dat na de scheiding van Frank- BOLSWAKDSCIIE COURANT (1) Blijkens een vroeger schrijven zijn de kinderen er met lichte verwondingen afgekomen, maar zijn Teffers beide beenen zwaar gekneusd. (2) Men moet weten, dat dit sap van den lontar-palm een stroop is, die de menschen in aarden vaten of groote potten bewaren en op den zolder bergen en dat dit de leeftocht is voor den Savoenees voor een vol half jaar.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1882 | | pagina 1