NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
WeWBABm
BOLSWAB
No. 50.
1882.
Een en Twintigste Jaargang.
DONDERDAG U DECEMBER.
t
M
DONDERDAG U DECEMBER.
3KBI
VOOR
IIITTEVLIVD.
Onze Nationaliteit.
n
e
r
De Uitgever.
r
V
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
a
1
F
sf-
de
ne
e-
ik
t;
ae
m
le
at
ld
ar
3.
it
Zij, die zich met I Januari]
1883 op dit blad abonneren,
ontvangen de nog verschij
nende Mos. in Dceem ber
gratis.
In het Decemberno. van „de Gids"
heeft S. H. Hooijer onder bovenstaand op
schrift een pittig artikel geschreven, vooral
naar aanleiding van een roman van Marcellus
Emants, getiteld„Jong Holland” en een
klein maar zeer degelijk geschrift van Prof.
C. B. Spruyt, dat den „Persoonlijken Dienst
plicht” behandelt. In deze twee werken
staan twee verschillende opvattingen om
trent onze nationaliteit scherp tegenover
elkander. „In Spruyt’s lezing dreunt een
roffel, die slapers moet wakker schrikken,
bij den Haagschen auteur luidt de doods
klok een stervende natie ten grave,” schrijft
Hooijer terecht. Altijd met tegenzin, vaak
met walging heb ik Emant’s roman gele
zen, Spruyt’s flinke, frissche taal heeft me
goed gedaan, mij moed in 't harte gespro
ken. ’t „Jonge Holland” van Emants is
een verslapt, verwekelijkt geslacht, rijk en
ontzenuwd „met den geur der diners
van Scheffer in den neus en dien zijner
fijne sigaren, om niet van viezere te spre
ken.” Zinnelijke hartstocht vervangt kuische
liefde, beproefde huwelijkstrouw zij het deel
der onnoozelen, de verstandigen leggen zich
geen lasten op, de jongeling, de man ge-
niete het leven, wat deert hem het lot der
vrouw De ernst des levens is een dwaas
heid, de godsdienst zij politie of politiek.
Ja, zou Spruyt zeggen; zoo zijn er, maar
dat is de Hollandsche natie niet. Er is veel
matheid en moedeloosheid, veel gebrek aan
zelfvertrouwen. Niet weinigen zijn er wel wat
verlegen mee, dat men Nederlander is, men
aapt vreemde manieren na, vindt ’t vleiend
aangezien te worden voor een lid der „grande
nation” of op reis begroet te worden als
een Engelschman. Er blijkt uit vele dag
en weekbladen vooral, meer godsdiensttwist,
dan godsdienstzin. Onder ons beschaafd
publiek is een deel kerkelijk partijzuchtig
en een ander zoo onkerkelijk en zoo on
verschillig mogelijk. Toch, ai leg ik met
Spruyt den vinger op de wonde, al erken
ik met Emants dat bij onze „jeunesse dorée,”
onze rijke jongelui, veel kaf is onder ’t ko
ren, toch wanhoop ik niet aan ons volk,
toch behoeft het als natie niet onder te
gaan en is er vooreerst nog geen stervens
gevaar, al sluit ik het oog niet voor ern
stige ziekteverschijnselen. Ons land is, als
wij willen, onneembaar, althans het hart
er van. Het water, vaak een nationale
ramp, is ook een nationale kracht. Ons
volk als zoodanig is niet ontzenuwd. Zie
de krachtig gebouwde landlieden, de frissche
boerendeerns, het flinke zeevolk, dat vaak
wonderen doet van moed en zelfopoffering,
onze burgerzonen, die door opzettelijke
lichaamsoefeningen vergoeden wat zij an
ders aan krachtsontwikkeling te kort zou
den komen. En ja, voer dan in wat Spruyt
en velen met hem willen den persoonlijken
dienstplicht. Geen militarisme, maar volks
weerbaarheid. Men bedenke het grondwet
tig artikel„Het dragen der wapenen tot
handhaving der onafhankelijkheid van den
Staat en tot beveiliging van zijn grondge
bied, blijft een der eerste pligten van alle
ingezetenen”. Iedere vrouw zelfs moet des
noods, naar een wapen durven grijpen, als
’t geldt de redding of ’t behoud van haar
kroost, haar have, haar land, maar iedere
man moest een krijgsman kunnen zijn ten
dage des noods. De maatschappij moet
zoo ingericht worden, dat de plaatsvervan
ging geheel kan worden afgeschaft. De
schutterdienst mag geen bespotting zijn,
maar moet een ernstige oefening wezen in
de behandeling van wapenen. Doet het
ons niet goed te lezen, hoe te Amsterdam,
te Leeuwarden en elders feest gevierd werd
door de wapenbroeders, die na vijftig jaren
elkander nog weer mochten ontmoeten en
herdenken de zorgvolle, maar glorierijke
dagen, toen een handjevol dapperen in Ant-
werpen’s citadel opgesloten, een aantal da
gen zich staande hield tegen een leger van
omstreeks 90000 Franschen en heel Europa
hen bewonderde? Zouden die mannen in
de ure des gevaars gedacht hebben aan
Godsdienstige en staatkundige kibbelarijen
zullen ze elkaar bij ’t weerzien niet harte
lijk de hand gedrukt hebben, onverschillig
van wat richting zij waren en op welke
wijze zij hunnen God vereeren? Zeer te
recht schrijft dan ook Hooijer„Ook als
tegenwicht tegen ’t woelen van kerkeliike
tochten is een afleiding nuttig als wapen
oefeningen die geven. De dienstplicht zou
burgers met burgers in aanraking brengen,
hen leeren gehoorzamen aan ’t zelfde be
vel, en boven alle standsonderscheid en bo
ven alle afwijking van meeningen een hoo-
gere gemeenschap krachtdadig hun inscher
pen. Eén dogme voor allen daar: daad
werkelijke toewijding aan het vaderland
één zelfde hoogernstige eisch aan allen daar
ieder oogenblik zijn leven veil te hebben
voor den geboortegrond.” Op de school past
men het scheidingsproces meer en meer toe op
de kinderen des volks, welnu laten de jonge
lingen en mannen elkander weder ontmoe
ten in de gelederen, hetzij in vredestijd of
op het oorlogsveld, opdat zij leeren dat al
len één leuze moeten hebben voor vader
land en koning. Alzoo ook ons „lief vader
land kan rustig zijn” evengoed als dat aan
den Duitschen Rijn, als maar ons volk een
drachtig is en ten strijde zich wapent.
Doch van hoe groote beteekenis het moge
wezendat ons volk weerbaar zijzal het
echterdat is een slaapdrankd. i. noch
visch noch vleeschneendat willen ze
nietdat is volstrekt niet wat „het volk be
hoeft.” ’t Wil een krachtig supranatura
lisme met al zijn gevolgen of ’t wil een ern
stige prediking van een onwankelbaar ge
loof in een bovenzinnelijken godsdienst in
een God, Die ons overal en altijd leert en leidt
en troost, Die zijn heilige eischen in ons bin
nenste geschreven heeft. Het vraagt niet
om het wijsgeerige betoog dat wonderen
onmogelijk zijn, maar ’t heeft niet de min
ste behoefte om te geloovendat Jezus
daarom groot is geweestomdat hij een
blind mensch de oogen zou hebben geopend,
dat de opwekking van een lijk eenig be
wijs zou zijn voor een eeuwig leven des
geestes. Onze natie is zoo groot geweest in
haar heldentijdperkniet door haar gelóóf
in calvinistische dogmatiek, maar door haar
krachtig geloof in God. En zal Nederland
als vreedzame en zelfstandige natie steeds
met eere zijne plaats blijven bekleeden on
der de volkeren der aardedat moet het
onze leuze blijven: „God en mijn recht.”
Innige vroomheid en strenge zedelijkheid
moeten hand aan hand gaan. Daartoe kun
nen samenwerken allen die van goeden wil
le zijn, bij Roomsch-Katholieken en Ortho
doxen maar de toekomst behoortnaar
mijn innigste overtuigingaan allen, die
de vroomheid zullen losgemaakt hebben
’t zij dan in of buiten welke kerk ook
van ieder oostersch kleed, van eiken glans
waarmee de kerk haar tooit, van ieder som
ber leerstelsel, „dat op de verbeelding
werkt.” Zij is krachtig genoeg in zich zel
ve alles is het hare ze behoeft’geen ge
leende grootheid.
M. E. van der MEULEN.
De BURGEMEESTER van WONSE-
RADEEL brengtter voldoening aan het
bepaalde in art. 41 der gemeentewetter
algemeene kennisdat door hem op Zatur-
dag den 16 Dec. 1882 des voormiddags
om 11 uur, in het gemeentehuis te Wit
marsum, vergadering van den gemeenteraad
is belegd, ten einde te beraadslagen en be
sluiten over de hieronder vermelde punten.
Witmarsum11 Dec. 1882.
De Burgemeester voornoemd
L. BRITZEL.
1. Notulen van de vorige vergadering.
2. Aanbieding tot afstand van het ker-
kelaantje te Exmorra.
3. Benoeming van een lid van het col-
legie tot ondersteuning van reizende be-
hoeftigen.
4. Voorstel van Burgemeester en Wet
houders op het verzoek van ingezetenen
van Allingawiertot oprigting van eene
openbare lagere school.
5. Resolutie van Gedeputeerde Staten
houdende bedenkingen tegen de verorde
ningen op de hondenbelasting.
6. Idem houdende aanmerking op de ge-
meentebegrooting voor de dienst 1883.
INTERNATIONALE
Ll*l>»a»llVTllVI’OOV
STELLING.
De BURGEMEESTER van WONSE-
RADEEL
Ontvangen hebbende eene uitnoodiging
van het uitvoerend comité voor eene in
1884 te Amsterdam te houden internationale
landbouwtentoonstelling, om geldelijke bij
dragen voor de kosten dier tentoonstelling
te verzamelen;
Brengt bij deze ter kennis van de inge
zetenen, dat zij de gelden, die zij voor dat
doel wenschen aftezonderen, door bemidde
ling van de politiebeambten naar de secre
tarie der gemeente kunnen overmaken.
Hij meent de ingezetenen tot het afzon
deren eener bijdrage te mogen opwekken
omdat mag worden aangenomendat be
doelde tentoonstelling aan de ontwikkeling
van den Nederlandschen landbouw in hooge
mate bevorderlijk kan zijn.
Witmarsum, 12 December 1882.
De Burgemeester voornoemd
L. BRITZEL.
een natie blijvenweerbaarheid alléén is
niet genoeg. Een hoogere eenheid moet
er zijn waarin de verschillende deelen el
kander ontmoeten, een diepere grond waar
in de nationaliteit geworteld moet zijn. Ook
Hooijer erkent dat en schrijft „Vroeger
trok zich dat nationale leven ten onzent
als ’t ware, samen in de kerk. Daar ont
moetten de burgers elkander daar raakte
de man van beschaving den man uit het
volk. Dezelfde kring van gewijde gebrui
ken om ving het kind van den rijken ont
wikkelde en het kind van den armen on
wetende.” Wat de 16de en een deel der
17de eeuw betreft ben ik dit met hem eens
en vooral met het volgende „Het calvi
nisme mag goed zijn voor volken in bewe
ging, voor huiszittende natiën is het nood
lottig. In de dagen toen Nederland Euro
pa’s vrachtschipper was, toen de handel alle
hoofden en harten in beweging bracht, toen
wij vloten op vloten in zee zonden, den En
gelschman enterden en sloegenkwam ’t
aggressieve karakter van dien godsdienst
vorm met den maatschappelijken toestand
overeen. „Wacht even” brak de Neder
lander het onderhoud af met den dominé
die de predestinatie hem uitlegde „wacht
even, de Engelschman wordt brutaal het
verdere straks.” En hij greep naar het
zwaardin de hitte des strijds vervlogen
de dampen. Maar ’t negentiende eeuwsche
calvinisme hokt in de achterbuurten en stul
pen, het mijmert en maakt de geesten door
sombere bespiegelingen en dweepzieke harts
tochten krank, ’t Is als de stoom in een
ketel zonder veiligheidsklep. Waarom
heeft de beschaafde burgerij, toen de cri
sis in de kerk begon de kerk niet in be
waring genomen? Waarom heeft zij dit
machtige instituut in de handen laten val
len eener heerschzuchtige partij, die er een
politieken stormram van maakt? Stap voor
stap, voet voor voet gaat de reactie voor
waarts, wint zij veld. De donkere vlek
vloeit steeds verder over de kaart van het
land. De kerk, der aandacht niet waardig
gekeurd die men hield voor een momme
lende, tandelooze best, straks blijkt zij een
tijgerbespringt zij haar beschaafde verach
ters.”
Doch als hij schrijft: „De poging der
modernende kerk in de kerk te hervor
men is mislukt. Deze wijsgeerige vorm
deugde niet voor de menigte. Zij stootte
hen uit. De lagere standen zijn kinderen
naar den geest. Zij willen den godsdienst
in de aan hun voorstellingsvermogen ’t na
tuurlijkst zich aansluitende teekens en taal,
in het poëtische kleed waarin de ooster-
sche verbeelding die hulde. Een gemag-
tigd supranaturalisme, door beschaafde man
nen gepredikt, ziedaar wat het behoeft. De
nuchterheid huns bestaans, de eentonige
sleur, de proza van hun leven doet hen als
van zelf door de aantrekkingskracht der te
genstelling naar dezen vorm overhellen.
En wordt die hun niet geboden op milden,
gematigden gemoedelijken trantdan zal
het sombere leerstelsel van Calvijndat
op de verbeelding werkthen aanlokken
veel meer dan de moderne kritiekdan
geloof ik gaarne aan de onmacht der mo
derne evenals van iedere andere kritiek
als deze dienen moet om de hoofden en har
ten eens volks te voeden. Van kritiek kan
een mensch niet leven. Doch als hij be
weert dat de poging der modernen, de kerk
in de kerk te hervormenmislukt isdan
geloof ik, sprekende niet uit een kerkrech
terlijk maar uit een godsdienstig oogpunt,
dat deze uitspraak minstens zeer voorbarig
is. We zijn nog nauwelijks aan ’t opbou
wen begonnen. De tijd van ’t af breken
van ’t opruimen van allerlei puinis nau
welijks voorbij. En toch, wil men vruchten
zienmen behoeft zich niet te bepalen tot
de Doopsgezinde, de remonstrantsche ge
meenten tot welke toch ook mannen en
vrouwen des volks belmorenook in vele
dorpen en steden isin onderscheiden ge
meenten der Ned. Hervormde kerk een op
gewekt nieuw leven ontstaan juist onder
de zonen en dochteren des volkszooals
zeker veler en althans mijn blijde erva
ring is. Een „gematigd supranaturalisme”
EGYPTE.
„Wij geven ons eerewoord er opdat
wij het eiland Ceylon’t oord onzer bal
lingschap niet zullen verlaten, zonder toe
stemming van den onderkoning van Egypte”,
zeiden Arabi-Bey en zijne vier mede ver
oordeelden.
’t Wordt vertrouwd, dat eerewoord, en
weldra worden zijmet een door het egyp-
tisch gouvernement gehuurd schipnaar
Ceylon getransporteerd.
RUSLAND.
De keizer van Rusland heeft het goed
geacht, om eens openbaar te maken, welke
titels hij al draagt.
Waartoe dat vertoon in deze dagen'noo-
dig iswordt niet begrepen. Een ’nihilist
zal er mee spotten en de verstandige zal
van oordeel wezendat de vorst betere
dingen kon doendan zich met die ijdel
heid op te houden. Als hij het volk gaf
waarop het regt heeft zou hij een titel
kunnen verwervendie beter klank had
dan een lange ceel van nietsbeteekenende
woorden die niemand achting of eerbied
inboezemen.
Hij noemt zich beheerscher aller Russen
enz., enz., door „Gods heilrijke beschik
king”, maar die beschikking legt hem an
dere pligten opdan gehoorzaamheid te
eischen op al wat hij gebiedt.
Tot dit begrip kunnen sommige gekroon-
den maar niet komen en dat is treurig voor
hunne onderdanen en voor hen zelven tot
verderf.
Onder die titels treffen wij ook deze aan:
erfprins van Noorwegenhertog van Slees-
wijk-Holstein Stormarn Dittmarschen en
Oldenburg.
Toen er 52 waren opgenoemd plaatste
men uit vermoeidheid of uit verveling het
bekende enz.
Beklagenswaardig hij die al die titels
op het adres moet plaatsen.
FRANKRIJK.
„Godsdienstige zinnebeelden worden in
de opènbare scholen niet geduld.
„In scholen waar men die aantreft, moe
ten zij worden weggenomen in nieuwe
scholen wordt er geen plaats voor afge
staan.”
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
a
BOLSWARBSCHE COURANT
e
Dij
‘E
P
i
ti
F
t
1
1
I
a
it
te