NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD WMSERAÖBEI,
i
No. 7.
I
Twee en Twintigste Jaargang.
1883.
DONDERDAG 15 FEBRUARIJ.
VOOR
Het Asyl Steenbeek.
Open Brief.
;e-
;ar
ke
de
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
nde
He-
Bir-
rge-
der
gen
eer
lei
en
u-
)it
zij
■rs
et
al
ug
ge
ok
ne
ik-
;er
eb.
ng
be
en,
be
le
id-
ig-
JO-
its
>e-
en
of
iar
ei-
Ir.
ie-
lir-
rij-
•ug
aat
od-
be-
as-
ais
id”
eel
ten
be-
ek-
;en
1de-
zijn
en
od”
erd
net
al-
ille
an-
er”
oen
er
teel
de
mt-
ind
n.”
hij
>g”
ten
eft
m.
>e-
m’
en
lat
ir-
eel
iet
oo
nd
ik
je-
>ef
'ij-
gÜ
lot
ar
iet
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van Wonseradeel
brengen bij deze ter voldoening aan art.
8 der wet van 2 Junij 1875, (Staatsblad
No. 95) ter algemeene kennis, dat door hen
bij besluit van heden, aan LIEUWE van
CAMPEN te Schraard, vergunning is ver
leend tot het oprigten van eene Smederij
op het perceel kadastraal bekend gemeente
Makkum, Sectie C. no. 597.
Witmarsum, 10 February 1883.
De Burgemeester
R. H. ZIJSLING, L -B.
De Secretaris
E. JANSEN.
TZSTG-EZOJSTZD JUTST.
ANTWOORD AAN DEN HEER
E. JANSEN, SECRETARIS DER
GEMEENTE WONSERADEEL.
Waarde Collega
Wel verbaasd, wat een kolossalen brief,
drie kolommen druks! was mijn eerste ge
dachte toen ik Uwen aan mij gerichten
„open brief” zag. Ik ben wel genoodzaakt
U te antwoordenveel eer dan Gij naar
aanleiding van mijn klein artikel in de
Bolsw. Courant van 1 Febr. jl. Ik zal
evenwel trachten, zooveel doenlijk, kort te
zijn. Ik zal van meet aan beginnen.
De oorzaak. De lezing van het bewuste
schrijven uit „Witmarsum” (ik heb niet
geschreven van den heer E. Jansen) in
verschillende Couranten trof mijdoordien
er maar kras weg gezegd werd dat mijne
benoeming tot Secretaris der Commissie
onwettig was, en protest was aangeteekend.
Eilieve was ik niet verplicht daartegen op
te komen? Gij zoudt in mijn geval U ze
ker ook zoo iets niet hebben laten welge
vallen Gij Collegadie niet minder eer-
gevoelig zijt dan ik. En te meer meende
ik het zwijgen niet te mogen bewaren
omdat ik, èn door het archief van de ge
meente Bolsward, èn door het archief van
de Commissie van den weg, èn door per
soonlijke raededeelingen van den Voorzit
ter der Commissiehet onjuiste van het
bekende bericht inzag, en dit vermeende
te kunnen staven. Gij wilt toch wel van
mij gelooven, dat, wanneer dit niet het ge
val ware geweestik óf het zwijgen had
bewaard, of voor de eer der benoeming had
bedankt? Ik had dus, dunkt mij, volstrekt
geen reden langer te ivachtenterwijl ik
ook niet zonder kennis van zaken heb ge
handeld. Onwettig en protest waren twee
woorden die mij noopten eenige regels
daartegenover te stellen.
De schrijver van 't Nieuwsbericht. Wie
is de schrijver van het bewuste bericht uit
„Witmarsum”? Niemand? Ja, wel iemand.
Gij schijnt er mede bekend te zijn van
nabij bekend te zijn. Gij toch zegt maar
driestweg te durven beweren dat het niet
door iemand in Witmarsumzelfs niet in
Wonseradeel geschreven is, en dat Gij mij
wel eens in 't oor wilt fluisterenwie Gij
voor den schrijver houdt. En ja, ik weet
dat Gij er mede bekend zijten dat Gij
niemand voor den schrijver behoeft te hou
den, want dat Gij den schrijver en diens
naam weetdat Gij dien genoemd hebt te
genover personen die U vroegen of Gij de
schrijver waart. Het laatste is dus on-
noodig.
Trouwens is het mij ook onverschillig
of Gij direct dan wel indirect schuld aan
bedoeld courantenbericht hebt, of Gij de
schijver zijt dan wel de verslaggever van
’s Raads handelingen van Wonseradeel.
Zonderling dat Gij zoo met een en ander
op de hoogte zijt, maai' desniettegenstaande
stem ik toe, dat Gij onschuldig kunt zijn.
Ik heb dan ook nimmer gezegd dat Gij
de schrijver waart.
Onze sollicitatie. Uw brief waarde Col
lega, heeft mij over het geheel bijzon
der kalm gelaten maar wat Gij over
mijne sollicitatie schrijft deed mij eenigs-
zins medelijdend zeggen„Collega Jan
sen kan ook uit zijn humeur.’ Immers
moet Gij mij toestemmen, dat, waar Gij in
Uw schrijven steeds getracht hebt „ami
caal” te zijn, het omtrent mijne sollicitatie
verre van „nobel handelen” was, mijn aan
beveling bij den heer Zij sling zoo onjuist
ik zal maar niet zeggen: onwaar (Uw
eigen woorden) voor te stellen. Zie hier
de waarheid. Donderdag den 9 November
1882 werd de vorige Secretaris der Com
missie benoemd tot Secretaris van Tie-
tjerksteradeelen begaf ik mij met den
heer Jentink tegen den avond naar den
heer Zij sling om mij als sollicitant te re-
commandeeren. Hoe Gij bij dat „een half
uur” komt is mij een raadsel want de heer
Zij sling zal U dat niet verteld hebben.
Ik moet het dus wel aanmerken als eigen
vinding van U om mijne sollicitatie in de
oogen van het publiek bespottelijk te ma
ken; dit vind ik niet mooi van U Collega!
En waarom maakte ik zulk een haast
Omdat ik wist dat het den aanvolgenden Za
terdag 11 Novb., vergadering van heeren
Commissarissen van den weg zou zijn. Ik
heb met het oog daarop zorg gedragen dat
toen een gezegeld adres van mij aanwezig
was. Het kon toch zijn, dat in diezelfde
vergadering de vorige Secretaris zijn ont
slag vroeg en verkreeg en dadelijk iemand
in zijne plaats benoemd werd? En nu Uwe
sollicitatie. Gij hebt zeker wel geobserveerd
dat ik de vrijheid heb genomen te schnj-
Daar staat zij sints vijf en dertig jaren,
de ernstige stichting van Heldring, in de
nabijheid van zijn door hem immer zoo ge
liefd Hemmen in de Betuwe.
Reeds voor 25 jaren schreef hij „In
lengte van dagen sta daar dat Asyl! Van
jaar tot jaar zij het rijkelijker, overvloediger
gezegend, het getuigenis tegen de zonde
krachtiger, de redding meer, de trouwe
grooterHet is een zendelingspost in een
heidensch land, zoo staat daar dat Asyl,
in het midden der Prostitutie. Het verheft
zijne gebouwen van jaar tot jaar krachtiger,
en wil het getuigenis afleggen ik wil een
strijd strijden, die eeuw in, eeuw uit, zal
duren. Ik zal niet ophouden het wegge
drevene weder te zoeken. Ik zal niet ein
digen de ontfermende liefde te openbaren,
maar ik zal ook getuigen tegen een chris
telijk volk, dat in zijn midden zulke afgoden
dient en deze schandelijke zonde duldt. Ik
zal niet eindigen Kerk en Staat op te roe
pen mede den strijd te strijden. Ik zal in
het volk trachten neer te leggen eene hei
lige verontwaardiging tegen zulke bij de
wet gehandhaafde openbare zonde. Ik zal
trachten de van God zwaar gestrafte en
door vreeselijke ziekten geoordeelde zonde
in hare ontzettende gedaante te openbaren.
Daartoe staat dat gebouw daar.”
Hoe treurig dat het er wezen moet, hoe
gezegend dat het er is
De noodzakelijkheid van het bestaan is
een bewijs van den verdorven zedehjken
toestand van een aantal zonen en dochteren,
ja ook van niet weinige ouderen van dagen
in Nederland. De werkelijkheid van het
bestaan is een teeken, dat het zoo echt
christelijk beginsel der reddende liefde bij
velen in den lande meer en meer doordringt.
Met recht mag dan ook de tegenwoordige
Directeur, de Heer H. Pierson schrijven
„Heldring heeft met het bouwen van Steen-
beek niet maar een gebouw gesticht tot
redding van velen, maar een nieuw begin
sel in de aarde gelegd, dat zich wortels
maakt en steeds meer ontkiemt.” Immers wel
eer werd de zondares gesteenigd, verstooten,
veroordeeld, terwijl de zondaar, evenals
nu, met opgeheven hoofde zich beweegt
in de maatschappij en zijn slachtoffer of
slachtoffers aan ellende ten prooi laat. Nu
echter zijn velen met ontferming bewogen
en steken met barmhartigheid de hand uit
naar vele verdoolden, opdat zij niet ge
heellijk verloren zouden gaan en bij haar
terugkeer in de maatschappij het woord
tot haar kunne gesproken worden Ga heen
en zondig niet weer.
Naast mij ligt het verslag van den staat
en de verrichtingen van het Asyl Steenbeek
gedurende het jongst verloopen jaar en daar
uit zie ik met blijdschap onder de 161 cor
respondenten, die overal in het land ver
spreid zijn, mannen van allerlei richting,
die in dit opzicht samenwerken, hun god
geleerde geschillen terzijde zettende, om ge
zamenlijk tegen ééne zonde te strijden en zoo
mogelijk eenige rampzaligen te redden. Er
blijkt uit, dat Steenbeek niet meer alleen
staat. Te Groningen, Arnhem, Amsterdam,
Leiden, den Haag, Rotterdam zijn huizen,
eerst onlangs of reeds voor langeren tijd
geopend, die op onderscheiden wijze streven
naar hetzelfde doel. Voor allen vloeien de
middelen om de kosten te dekken mildehjk
toe. Ook Steenbeek kan zijn rekening slui
ten zonder overwinst of verlies dat noemens
waard is. Wel werd er ditmaal slechts één
legaat ter waarde van f 500 ontvangen,
doch de contributies namen zoo toe, dat
men rondkomen kon. „Overhouden mogen
wij niet, te kort komen behoeven wij niet,”
schrijft dan ook de verslaggever. Het spreekt
van zelf, dat in zulk een stichting vooral
veel smartelijke ervaringen zijn, toch zijn er
ook vruchten die tot dankbaarheid stemmen.
Zoo zijn vijf minderjarigen voor straf moe
ten teruggezonden worden naar hare ouders
of voogd, eene er van zit reeds in de ge
vangenis, terwijl de moeder wegsterft van
verdriet. Eene andere, is ook naar de ouders
moeten teruggezonden worden, wel niet voor
straf, maar, let wel, „omdat de ouders in
haar zondig leven genoegen namen en zij
weer gehoor gaf aan de stem der verleiding,
die uit het ouderlijk huis tot haar kwam.”
Veertig verdoolden zijn in één jaar opge
nomen, maar daarentegen zijn twee en der
tig vertrokken en in de maatschappij te
ruggekeerd en onder deze zijn achttien als
dienstboden in verschillende gezinnen op
genomen, waar de meesteressen zich bereid
verklaarden, verder toezicht te houden op
de aanvankelijk geredden
Zoo woekert de zonde der ontucht voort,
ook in de stad onzer inwoning, evenals over
al elders. Ach, zoo velen worden lichamelijk
en zedelijk verdorven. Zelfs is het noodza
kelijk geworden dat de regeeringen van ver
schillende landen in onderling overleg zijn
getreden, om maatregelen te beramen, ten
einde den handel in blanke slavinnen, die
steeds onbeschaamder wordt gedreven, zoo
mogelijk tegen te gaan, kon het zijn te be
letten. Ook onze Minister van Justitie heeft
zich bereid verklaard daartoe zijne mede
werking te verleenen. Treedt de zonde dus
onbeschaamder op, ook de ernstig gezinden
in onderscheiden landen van ons werelddeel,
edele vrouwen, als Mevrouw Buttler in Lon
den, mannen uit alle rangen en standen,
hebben sints eenige jaren een verbond ge
sloten tot bestrijding der prostitutie en met
lofwaardige kieschheid, die alle preutschheid
buiten sluit, worden de middelen besproken,
die aangewend kunnen en moeten worden
tegen dit maatschappelijk verderf. Zoo is
besloten, dat dit jaar het derde congres van
dit „Britsch en Buitenlandsch verbond” in
Nederland zal gehouden worden en wel te
’s Gravenhage. Men hoopt de f 5000, die
men acht daarvoor noodig te hebben, door
vrijwillige bijdragen bijeen te brengen. Eene
regelingscom missie is benoemd, waarin aan
zienlijken en geleerden uit verschillende
landen zullen zitting hebben en het besluit
is genomen om het voorzitterschap, dat de
heer H. Pierson bescheidenlijk niet heeft
durven aanvaarden, alsnu op te dragen aan
den, bij velen welbekenden Emil de Lave-
leye.
Vervolge Steenbeek alzoo in stilte zijn
in vele opzichten gezegenden weg. Het be
stuur bedenke het steeds, dat niet alle tra
nen, tranen zijn des berouws en het roepen
van „Heere,” „Heere,” zeer dikwerf omgaat
buiten een innerlijke vernieuwing des ge-
moeds. Dat de edelen uit alle landen hunne
stemmen verheffen tegen een zonde die de
volkeren verlaagt. Neerlands jongelingschap
toone in zelfbeheersching haar kracht en
de dochteren onzes lands mogen immer
bedenken, dat de krone der eerbaarheid
haar schoonste sieraad is.
M. E. van der MEULEN.
ven onze sollicitatie. Er moge van U bij
de Commissie geen gezegeld adres zijn in
gekomen, Gij moogt dus niet schriftelijk
hebben gesolliciteerdtoch kunt Gij niet
ontkennen dat Gij dit mondeling hebt ge
daan, en Gij U zoodanig niet minder dan
ik bij den heer Zijsling hebt gerecomman
deerd. Gij zegt toch zelf, dat, wanneer de
heeren U wilden hebben Gij de betrekking
gaarne op U zoudt nemen. Wilt Ge
nog meer bewijs? vraagt Gij mijen ik
antwoord volmondig neenook om eene
andere reden die U straks blijken zal.
Betrekking of baantje. Terwijl Gij eerst
over solliciteeren en niet solliciteeren
schrijft in Uw brief waarde Collega! zegt
Gij nog „dat een andere reden U van sol-
„liciteeren weerhield.” Gij haalt nu aan,
het respectabele der betrekking van Secre
taris der Commissie en komt tot de ver
rassende uitkomst, dat het slechts een
„baantje” is, en Gij, waart Gij evenals Uw
Collega Laagland sollicitant, optima forma,
de mogelijkheid bestond daarvoor te licht te
worden bevonden. Gij hebt ook hier een
spijtigen indruk niet kunnen weren, maar
als men een ontwikkeld en verstandig amb
tenaar is (en daaronder rekent Gij U toch
ook) dan mag men de betrekking van Se
cretaris der Commissie geen „baantje”
noemen. Het spijt mij om Uwentwil, dat
Gij IJ hierdoor Uw gevoel hebt laten ver
leiden terwijl de nederige trots dien Gij
hier ten toon spreidt, waarlijk niet mooi
staat. Gij hadt moeten bedenken bij het
schrijven van het woord „baantje”, dat
veeleer schatter van de localiteiten voor
den verkoop van sterken drank in 't klein i
een „baantje” isaltoos, Secretaris van de
aanzienlijke gemeente Wonseradeel zijnde.
Het Secretariaat der Commissie van be
heer over den grindweg BolswardHar
lingen, is bij mij eene „betrekking” welke
ik (wanneer onwettig en protest hebben op
gehouden te bestaan en mij niet hebben
geweerd) zal trachten te vervullen naar
plicht en geweten.
De eigenlijke kwestie. Laat mij begin
nen U te zeggen Collegadat ik ook nu
zooveel mogelijk kort zal zijn met de be
antwoording van het „protest”. Het voor
stel van de Commissie die den aanleg van
den weg bevorderd heeftis voor zoover
ik weetzoo als Gij schrijft. Maar wat
heeft Wonseradeels Gemeenteraad in der
tijd (1856/57) naar aanleiding van dit voor
stel besloten? De gemakkelijkheid waar
mede Gij over de betrekkelijke raadsbe
sluiten zijt gegaan is niet minder bar dan
sommige handelingen, van mij, altoos naar
Uw bescheiden inzicht.
De Gemeenteraad vau Wonseradeel heeft
allereerst niet aangenomen het laatste ge
deelte van gemeld voorstelnl. om „een
Secretaris aan de Commissie toetevoegen
„met adviseerende stem”, maar in de plaats
daarvan te verkrijgen „twee Commissaris
sen”. Wij weten welken loop dit heeft j
gehad en welk Koninklijk besluit daarop
is gevolgd. Ik geef U in bedenking nauw
keurig nategaan wat evengemelde Gemeen
teraad na de Koninklijke beslissing heeft
gedaan. Gij zult dan zien dat enkele da
gen na ontvangst van het Koninklijk be
sluit de Raad der gemeente Wonseradeel
in de voorafgaande overwegingen van een
besluit zelf erkent dat bovengemeld voorstel
van de Commissie (wat het toevoegen van
een Secretaris met adviseerende stem be
treft) niet is aangenomen. En
toch heeft diezelfde Gemeenteraad aan
evengemelde overweging verbonden „dat
„daarop alsnu kan worden terug gekomen.”
Het gevolg is dan ook geweest dat de Ge
meenteraad van Wonseradeel het eigenlijke
besluit heeft ingetrokkeneen besluit dat
eene Koninklijke beslissing tengevolge
heeft gehad. (Koninklijk besluit van 23
Augustus 1857 No. 52.) Mocht de Ge
meenteraad dit doen? Mocht het eigenlijke
besluit worden ingetrokken bij een nader
besluit, en had dat (wat de Secretaris be
noeming aangaat) recht van bestaan? Mijns
inziens neen, omdat het Koninklijk besluit
had beslist. De Gemeenteraad van Won
seradeel schijnt dit ook te hebben ingezien,
I
BOLSWABDSCHE COUBAAIT
4
r
ik
en
de
n-
nd
er-
ar
<le
ir-
lo-