NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
SOJLSWARD WWSSMJMESt.
I
J
I
9
No. 42.
Twee en Twintigste Jaargang.
1883.
VOOR
5
DONDERDAG 18 OCTOBER.
Iril
DE KRACHT VAN HET WATER
EN HET VUUR.
B
VERPACHTING.
5
ABONNEMENTSPRIJS 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Te Oud-Beierland zijn in de vorige week
23 nieuwe gevallen van pokken aangegeven,
terwijl er 3 personen aan de ziekte over
leden. Sedert het begin der epidemie wer
den 306 personen aangetast en overleden
er 78 personen.
Dezer dagen is door de politie te Amster
dam in een koffiehuis in de Warmoesstraat
een koffer in beslag genomen, waarvan de
inhoud, bestaande in een aantal effecten,
eene aanzienlijke waarde vertegenwoordigt.
Die koffer was daar achtergelaten door een
vreemdeling, die zich eenigen tijd geleden
door verdrinking van het leven heeft beroofd.
’t Gaat op de lijn LeeuwardenSneek
soms potsierlijk toe. Ofschoon er te Deer-
sum geen halte of station bestaat, hield de
trein 8,30 j.l. Zaterdagavond, er toch stil.
Wat was de oorzaak Iemand, die ver
moedde, dat zijn broeder in den trein zat,
riep den conducteur toe, informeerde naar
den uitslag van zijns broeders examen en
trok toen weer af. Daarop kon de trein zich
in beweging zetten, ’t Is toch mooi, dat men
zoo maar eens even een geheelen trein kan
doen stilhouden
De kweekoling der Chr. Nat. school te
Bolsward, A. Nawijn, deed Vrijdag en Zater
dag jl. met gunstig gevolg examen als on
derwijzer. Tegelijkertijd slaagde ook Straat-
sma van Witmarsum.
levensbehoud mij steeds gesterkt, wanneer
de krachten mii dreigden te ontzinken.
In den namiddag van denzelfden dag, dien
ongelukkigen Maandag, kwam ik te Serang
en werd opgenomen ten huize van den heer
Metman aldaar. Mijne kleederen waren ge
heel aan flarden en op mijn hoofd zoowel
als op eenige andere gedeelten van mijn
lichaam zat een paar duim dikke korst van
asch. Terwijl ik het lot verhaalde, dat An
jer getroffen had, werden mij ten huize van
den heer M. eenige ververschingen voor
gezet en mij na de doorgestane vermoeie
nissen een hoogst noodige rust bereid. De
doctor werd ontboden, die mij, arme, on
middellijk in het hospitaal deed opnemen
om mijn gewonde beenen te genezen.
N. v. d. D. {Slot volgt.)
Aan alle met een medaille bekroonde in
zenders op de tentoonstelling zal een bron
zen exemplaar worden uitgereikt, waar
schijnlijk tegen het eind dezer maand. Met
goud of zilver bekroonden kunnen die zich
in het verlangde metaal aanschaffen. Indien
wij wel ingelicht zijn, zal de voorzijde van
de medaille de buste des konings met het
opschrift„Internationale Tentoonstelling
1883” dragen, terwijl aan de achterzijde ge
legenheid is, de gewenschte inscriptie te doen
aanbrengen.
Een aan zijn geleider ontsnapte stier bracht
Zaterdagochtend groote ontsteltenis teweeg
op het perron van den Rijnspoorweg te
Utrecht. Na op den Leidschen weg een heer
te hebben omver geloopen, rende hij aan
den overweg aldaar het perron op en tusschen
de op dat oogenblik talrijke reizigers door,
gelukkig zonder iemand letsel te veroorza
ken. Hij holde het geheele perron af, den
spoorweg op en dreigde ieder die hem wilde
tegenhouden, met de horens. Zoo zette hij
ongehinderd zijn ren voort en bereikte ein
delijk weer den Leidschen weg, waar hij
spoedig uit het gezicht verdwenen was.
Te Stavoren is een poldergast op nood
lottige wijze om ’t leven gekomen. Op weg
zijnde naar eene boerderij, waar hij melk
zou halen, is hij bij het overklimmen van een
hekje achterover geslagen en aan de gevol
gen van den val overleden. Het was een
oppassend jonkman, de eenige zoon eener
moeder, die te Buitenpost woont.
Het is ons ónmogelijk in ons weekblad
eenigzins uitvoerig mededeeling te doen
van de schriftelijke berichten, ons sints een
tiental dagen uit Indië bekend geworden,
omtrent de uitbarstingen op Krakatau en de
verwoestingen daardoor aangericht in Straat
Sunda en op de aangrenzende eilanden.
Wij bepalen ons daarom tot het afdrukken
van een paar brieven, waarboven wij het
opschrift kunnen plaatsen:
Verhaal van een te Anjer geredden loods.
’t Was op Zondag den 26 Augustus de
lucht was in den namiddag iets betrokken
geworden en het water hooger dan gewoon
lijk. Ook de wind was eenigszins komen
opzetten, zoodat mijne booten op het strand
gedreven waren. Het rommelde en dreunde
in de verte zeer hoorbaar, en van tijd tot
tijd vernam men zeer hevige knallen, even
als bij eene vroegere uitbarsting van Kra
katau. Als gewoonlijk ging Anjer dien
avond ter rustmochten er al een paar der
inwoners eenig besef hebben gehad van na
kend gevaar, niemand echter kon in een
weinig meer wind, een iet of wat hooge zee
en de hevige knallen in de verte opmaken,
dat ons zulk een groot onheil dreigde.
Zooals gewoonlijk, was ik den volgenden
morgen reeds vroegtijdig op, en toen ik mij
naar buiten begaf was het goed weder. Ik
ging aan het strand naar mijne booten zien
en vond een daarvan een weinig onklaar,
waarom ik besloot dat vaartuig zoo spoedig
doenlijk in orde te doen maken. Op mijn
wandeling naar huis ’t zal toen zoo on
geveer zes uur geweest zijn stond de te
Anjer algemeen als kapitein De Jong be
kende oude heer voor zijn woning, met wien
ik een gewoon gesprek over het weder en
andere onverschillige zaken aanknoopte. Na
verloop van een paar minuten hoorde ik op
eenmaal in de richting van het strand den
kreet„bandjir datangen, mij omkee-
rende, zag ik in de verte een groote kolos
sale, zwart uitziende watermassa, hemelhoog
op het eerste gezicht, die met vreeselijk ge-
ruisch en bliksemsnel kwam aanzetten.
In het volgend oogenblik had het water
mij opgeheven en overstroomde mij met
zulk een kracht, dat ik als het ware samen
gedrukt werd en achter elkaar verscheiden
buitelingen over mijn hoofd maakte, trots
den besten acrobaat.
Tusschen lucht en water met vreeselijke
snelheid voortgezweept in dien zwarten, on-
middellijk met allerlei voorwerpen opgevul-
den vloed, behield ik echter gelukkig mijn
bezinning en was ik er direct van overtuigd,
dat, hoe dikwijls mij de dood ook reeds van
nabij had aangegrijnsd, ik ditmaal den dans
niet zou ontspringen. Ik beval Gode mijn
ziel en hoopte niet meer.
Daar werd ik in een ondeelbaar oogen
blik door den vloed opgeheven; ik kon adem
halen, daar mijn hoofd boven water was
gekomen. Op de oppervlakte van den on-
afzienbaren vloed werd ik als een stroohalm
rondgevoerd en de meest verschillende voor
werpen, waaronder veel huisraad, dreven
mij met ijzingwekkende snelheid voorbij.
Ik werd tegen een klapperboom gedreven,
die ik trachtte te grijpen, doch de stroom
was mij te sterk. In het volgend oogenblik
bij een anderen boom was ik gelukkiger.
Ik kreeg houvast en klemde mij aan den
stam vast, die wel boog en schudde door
den vreeselijken wateraandrang, maar mij
toch een steunpunt aanbood en het middel
mijner redding kon worden.
Zoo goed ik kon, klauterde ik eenige
voeten naar boven, doch de vloed scheen
nog steeds te rijzen, althans mijne beenen
bleven nog in het water hangen. Op een
maal kwam in dezelfde richting, waar mijn
boom stond, een groot atappen dak eener
woning met bamboestijlen aandrijven en,
tegen den boom botsende, beklemde dit
mijn been zoodanig, dat ik het bijna moest
uitschreeuwen van pijn.
Mij overal door den dood bedreigd ziende,
en nergens, zelfs niet op de plaats waar ik
mij bevond, redding bespeurende, kwam een
oogenblik de gedachte bij mij op mijne han
den los te laten en te sterven. Ik leed
vreeselijk en voelde mijn been, tusschen
den boom en het dak beklemd, kraken.
Hoe lang ik in dien toestand doorgebraeht
heb, is mij onbekendnaar gissing slechts
eenige minuten, doch de minuten, in doods
angst doorgebracht, schijnen zich tot uren
uit te zetten. Eensklaps kreeg ik verlich
ting door misschien een veranderde rich
ting van den stroom, door een draaikolk of
wat dan ook, maar het bamboezen dak
maakte een zwaai en bevrijdde mijn been
van de vreeselijke knelling. Ik had nog de
kracht en het besef om een paar voeten
hooger te klimmen om niet voor de tweede
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van WONSERADEEL denken op Za-
turdag *4? October e. k., ’s voorin.
10% uur te verpachten:
De Exploitatie van de dorpsreiniging te
Gaast en Parrega.
Voorwaarden liggen ter lezing bij Bu-
walda te Gaast, Ruardi te Parrega en
in de Gemeente^Secretarie.
maal bekneld te raken en elke kans op
redding aan te grijpen, die mij in mijn toe
stand geboden werd.
Ik zag rond. Die blik was verschrikke
lijk waar Anjer stond zag ik niets anders
dan een bruischenden, wild rollenden vloed,
waaruit hier en daar slechts een paar hoo
rnen en de spitsen van daken staken. In
mijn nabijheid stond het huis van den boven
reeds genoemden ouden heer De Jong, die
met zijne vrouw de wijk had genomen op
het platte dak van zijn huis, dat door het
water nog niet overstroomd was. De beide
oudjes verkeerden evenals ik in doodsangst
en liepen als gejaagd langs de kanten van
het dak, misschien de seconden tellende,
die hun nog van den dood scheidden. Deze
waren de eenige levende wezens, die zich
aan mijn oogen opdeden.
Op een gegeven oogenblik echter daalde
het water met groote snelheid en liep weder
naar zee terug. Ik zag het onder mijn
voeten wegvloeien en bemerkte weldra, dat
ik mij veilig van mijn hoog standpunt kon
laten glijden om een goed heenkomen te
zoeken.
En zoo deed ik. Ik stond weder op vas
ten bodemDoch, God, welk een tooneel
deed zich aan mijn half versuften blik op
Het was een tafereel van de grootste ver
warring, dat geen pen in staat is te be
schrijven. Kolossale massa’s gebroken meu
belen, balken, stukken hout, boomen, ge
broken vaartuigen, menschelijke lichamen,
’t vormde overal een verwarden, wild door
elkaar geworpen hoop. Ik kroop op han
den en voeten over vele mij nog zeer goed
bekende voorwerpen heen, ontmoette hier
en daar een tusschen huisraad bekneld lijk
en had eindelijk het geluk mij in het hoo
ger gelegen gedeelte van de plaats bij de
Chineesche kamp te bevinden.
Een jammerend en handenwringend Chi
nees, voor zijn warong staande, bad ik om
een glas water, doch de man kon mij daar
aan niet helpen, maar spoedde zich naar
binnen en reikte mij een flesch cognac toe.
Ik was op het punt van te bezwijmen, zette
de flesch aan mijne lippen en nam van het
versterkende en opwekkende vocht een
goede teug.
Inmiddels een weinig bijgekomen, keek
ik van de plaats, waar ik mij bevond, nog
eenmaal naar de plek waar ik gewoond
had mijn huis was verdwenen, natuurlijk
met alles wat zich van mijn eigendom daar
in bevond. Ik was dus van dak, van klee-
ren, van geld, kortom van alles beroofd,
armer dan de armste, daar mij althans niets
restte dan het baadje wat ik droeg en de
pantalon, die aan flarden ternauwernood
mijne gewonde beenen kon bedekken. An
jer gaf mij dus niets meer te hopen, en
daar ik mij beschouwde als de eenige ge
redde uit de ramp, die de geheele plaats
verdelgd had, besloot ik dat jammertooneel
zoo spoedig mogelijk te verlaten en mij zoo
mogelijk naar Serang te spoeden om daar
bericht van het gebeurde te brengen. Op
het kerkhof zag ik het reeds meergenoemde
echtpaar De Jong, dat zich tot daar had
voortgesleept, zoo ik naderhand vernam
daar bezwijmd is en met de tweede vloed
golf verdwenen.
De ontzettende aschregen begon intus-
schen te vallenzoo snel mijne gewonde
voeten mij zulks veroorloofden, stapte ik
over den met hindernissen als bezaaiden
weg en zal zoo wat naar mijn berekening
eenige palen ver geloopen- hebben, toen ik
de postkar naar Serang in het gezicht kreeg,
waarvan het paard vergeefsche moeite deed
om door de mulle lauwe aschlaag, die den
weg overal bedekte, heen te werken. Het
dier kon nauwelijks stapvoets voortkomen
en met het meeste gemak kon ik dus het
voertuig bijhouden, dat mij echter volstrekt
geen beschutting voor den geweldigen asch
regen bood.
Hoe ik de kracht heb kunnen vinden om
den afstand tusschen Anjer en Serang nog
af te leggen, zonder te bezwijken en van
vermoeienis langs den weg te sterven, is
mij onbegrijpelijkgewis heeft eene hooge-
re macht mij geschraagd en de zucht naar
BEKENDMAKING.
Burgemeester en Wethouders van Won-
seradeel,
Gelet op de bepalingen der Wet van den
29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4,) houden
de de belasting op het personeel, "zooals
die zijn gewijzigd laatstelijk bij de Wet van
den 9 April 1869 (Staatsblad No. 59);
Gezien de resolutie van den heer Staats
raad Gouverneur van Friesland, d.d. 14
September 1833, opgenomen in het provin
ciaal blad van dat jaar No. 103;
Herinneren bij deze de Ingezetenen, dat
1. Ingevolge het bepaalde bij art. 27
den aangehaalde Wet, belasting naar tijds-
gelang verschuldigd is
a. Wegens de eerste Vier Grondslagen
voor zoodanige perceelen, die na den 15
Mei des dienstjaars in gebruik worden
genomen.
b. Wegens de Vijfde en Zesde Grond
slagen,
ter zake van dienst- en werkboden of paar
den, die na evengenoemd tijdstip in dienst
of gebruik genomen of aangeschaft worden,
zoomede van het aanwenden tot belastbaar
of wel tot hooger belastbaar gebruik van
zoodanige voorwerpen, als aanvankelijk tot
niet of minder belastbare einden waren ge
bezigd, en wat aangaat de paarden, der-
zelver geheel verlies van het tweede viertal
hunner melktanden, mitsgaders het gelijk
tijdig spannen voor een en hetzelfde rijtuig
van paarden bij verschillende personen in
gebruik.
2. De belastingschuldigen op wie de
voorschrevene bepalingen geacht kunnen
worden van toepassing te zijn, overeen
komstig Art. 42 der meergenoemde Wet
verpligt zijn tot het indienen der vereischte
aangiften, ten kantore van den betrokken
Rij ks-Ontvanger, door invulling van daar
voor vastgestelde beschrijving-biljetten, die
ten gezegden kantore zijn te bekomen.
Voorts worden de belanghebbenden bij
deze herinnerd aan de bepalingen der Wet
van 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82) vol
gens welke, ter bekoming van vrijdom van
Grondbelasting voor gebouwen, nieuw ge
sticht, vernieuwd of uitgebreid wordende,
eene aangifte moet worden ingediend bij
het Bestuur der gemeente, waar de eigen
dommen gelegen zijn, binnen drie maan-
d e n, nadat die perceelen voor het eerst ge
heel of gedeeltelijk in gebruik zijn gesteld
bij verzuim van welke aangiften de aan
spraak op de vrijdommen, bij de aangehaal
de Wet toegekend, wordt verbeurd.
Witmarsum, den 16 October 1883.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. W. C. T. VISSER Fzn.
De Secretaris,
E. JANSEN.
IB**
I
BOLSHARDSCHE COIRAM.