NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD WONSERADEEI.
si
1883.
Twee en Twintigste Jaargang.
No. 43.
DONDERDAG 25 OCTOBER.
DE KRACHT VAN HET WATER
EN HET VUUR.
VOOR
BIIV^EWDAJV».
Hygiëne en Aesthetica.
Ta
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Bij den Burgemeester van Wonseradeel
zijn ten behoeve der ramp in Nederlandsch-
Indië de navolgende giften ingekomenuit
Lollum f52,46, Makkum f 115,25, Ferwoude
f 12 Gaast f 12, Wons en Engwier f50.85,
Dedgum en Greonterp f20,01, Witmarsum
f65,05, Pingjum f43,30, Idsegahuizum, Pi-
aam en Allingawier (west) f25,10, Burg-
werd HartwerdHichtum, 01de- en Ugo-
clooster f 60, Exmorra en Allingawier (oost)
f73,15, Parrega en Hieslum f57, Arum
f30,115, Cornwerd en Zurich f26,70 en
Schettens, Schraard en Longerhouw f 26,30,
welke gelden na aftrek der kosten aan den al-
gemeenen penningmeester zijn overgemaakt.
BEKEJNDMAKIlTGr.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van WONSERADEEL
brengen ter kennis van de ingezetenen,
dat Tiet door hen opgemaakte suppletoir
kohier van belasting op het houden van
honden over 1883 in de secretarie van de
gemeente voor een ieder ter inzage zal
liggen van 20 tot en met 27 October 1883
iederen werkdag van ’s voorm. 9 tot ’s nam
1 uur en dat gedurende dien termijn tegen
de op het kohier voorkomende aanslagen
bij hun collegie bezwaren kunnen worden
ingediend.
Witmarsum, den 20 October 1883.
De Burgemeester.,
C. W. C. T. VISSER Fzn.
De Secretaris,
E. JANSEN.
(Slot.)
Van de bevindingen, welke het op 3 Sept,
te Batavia aangekomen schip „Berbice”,
gezagvoerder Logan, met petroleum van
In de Prov. Geld, en Nijm. Crt leest
men de volgende advertentie „J. J. Baart-
mans, hoofdonderwijzer te dezer stede, be
veelt zich aan tot het leveren van Gedich
ten, het daarstellen van Tableaux, het ma
ken van Krulwerk en wat verder tot het
vak behoort.
Dezelve worden verstrekt in den kortst
mogelijken tijd tegen civielen prijs.”
kleine bijdrage de kas der vereeniging te
steunen, maar in ’t bijzonder, om van den
raad te ontvangen een blijk van instemming
met het streven der vereeniging. Het aan-
kweeken van bloemen, vooral bij den werk-
manstand, zooveel mogelijk aan te moedi
gen, is voor haar niet alleen maar een on
schuldige liefhebberij, doch is gegrond op
de ernstige overtuiging, dat men hierdoor
den schoonheidszin bevordert, de huiskamer
bevalliger maakt en daardoor aantrekke
lijker, de zeden verzacht en de met eere
vereelte hand leert hare zorg te wijden aan
de teedere stekjes, het oog bekoort door de
ontluikende bloemknoppen en zoo den
smaak voor het „schoone” ontwikkelt, dat
immers zoo nauw met het „goede” verwant
is. Dit hadden wij zoo gaarne door den
raad ook erkend gezien, gelijk tal van bur
gers dit bij toeneming waardeeren daarom
vooral vroeg de vereeniging een kleine sub
sidie en had zij zich gevleid dat de raad
het voorbeeld zou hebben gevolgd van zoo
menigen anderen, die met ingenomenheid
dit streven steunt. Deze weigering echter
staat niet op zich zelve. Zij is, naar ’t
schijnt, werkelijk een gevolg van de opvat
ting des raads, dat ’t niet op zijn weg ligt,
om verder te gaan dan den reinigingsdienst.
Althans onze éénige stadswandeling, ons
bolwerk, onze kaden en plantsoen, geven
weinig bewijs van den schoonheidszin des
raads. Gelukkig zijn er teekenen van leven.
Een vaste tuinman is aangesteld. Hopen
wij, dat hem opgedragen zal worden, de
zorg, om boomen en heesters, die blijkbaar
kwijnen en sterven, te vervangen door
nieuwe en deze met zorg te planten en
door voldoende beschutting te beschermen
tegen al te scherpen wind. Hopen wij dat
de reusachtige planten in een perk bij het
werkhuis, vervangen worden door vriende
lijke heesters, dat, moge het slechts zijn
eene verzameling van zaaibloemen, de kale
bedden bedekke in een volgenden zomer, waar
nu een enkele papaver in verlaten eenzaam
heid stond te treuren, dat wij eerlang verlost
mogen worden van het voor een tijd zeker
lijk onvermijdelijke modderzicht en het mo
gelijk blijke, naar den wensch, meen ik,
ook van de raadscommissie in wier handen
de begrooting voor 1884 ter beoordeeling
is gesteld, dat de stadsstreng in haar geheel
een liefelijker aanblik aanbiede dan tot
heden, nu zij een bergplaats is voor allerlei,
dat wij in de stad niet kunnen hebben en
zoo dicht bij de stad niet gaarne willen zien.
Hopen wijdoch laat ons bescheiden
zijn, misschien staat of komt op de begroo
ting voor het volgend jaar een post tot ver
fraaiing van ons plantsoen en zal ’t blijken
dat onze raad voortaan niet alleen met lof-
fehjken ijver zal blijven zorgen voor onze
gezondheid, maar ook voor eenig natuur
schoon, waarin wij in onze naaste omgeving
zoo arm zijn en waaraan allen zoo groote
behoefte hebben, al beseffen sommigen ’t
nog niet.
De twee vreemde woorden welke ik plaats
aan het hoofd van dit artikel, gebruik ik
met het oog op ons stedelijk bestuur. Met
het eerste wordt bedoeld de zorg voor de
reinheid der stad met het oog op den ge
zondheidstoestand der burgerij. Bij het
tweede denk ik niet aan het schoonhouden
van straten, grachten en sloten, maar aan
den schoonheidszin waardoor een raad zoo
veel kan doen tot verfraaiing der stad en
van haar kaden en plantsoen, tot aankwee-
king van dien zin bij de burgers. Wat
het eerste betreft maakt zich de raad be
paald verdienstelijk. Ieder vreemdeling
erkent, dat Bolsward een bijzonder zindelijk
stadje is. Ijverig is de stadsreiniger steeds
in de weer, dikwerf ziet men zinkputten
en goten reinigen, van den lagen waterstand
is in tijds gebruik gemaakt, om grachten,
haventjes en sloten dieper te maken en de
burgers erkennen dit en werken mede,
want geen gras ontsiert hier het plaveisel
dan bij uitzondering en me dunkt de poli
tie zal maar zelden iemand aan te manen
hebben, om beter te zorgen voor het schoon
houden der straat voor zijn pand. Nauwe
lijks heeft sneeuw of ijzel het gaan bemoei
lijkt of stadswerkers strooien overal het
zuivere zand en het bestuur laat dit niet
over, zooals in menige andere stad aan de
burgers, om of asch, of sintels, of zand of
niets te strooien. Dit alles is dus uitmun
tend en het is eene zaak van niet geringe
beteekenis, die door de burgerij ten zeerste
behoort te worden gewaardeerd. Doch wat
het tweede punt betreft, de verfraaiing en
het aankweeken van den schoonheidszin,
schijnt de raad de meening te zijn toege
daan, in dit opzicht, van Thorbecke, die
immers het uitsprak„kunst is geen regee-
ringszaak.” Althans dien indruk ontving
ik bij vernieuwing toen ik in een couran
tenbericht omtrent het verhandelde in de
raadszitting van 15 October de korte mede-
deeling las „geweigerd de aanvraag van
subsidie der vereeniging Floralia.” Die
aanvrage toch geschiedde, ook om door een
Te Delfshaven heeft de predikant de ker
kelijke inzegening geweigerd aan een echt
paar, omdat de man eene betrekking ver
vulde, die hem noodzaakte om den ande
ren Zondag te werken. Toen de menschen zei
den: „maar dominé, het is ons. brood ant-
woorde de dominé: „geen nood, de Heere
zal voor u zorgen.”
Het echtpaar heeft toen de ceremonie maar
achterwege gelaten.
In het Korte Achterom te ’s Hage had
Zaterdagmiddag een familietooneel plaats.
De houder eener tapperij in die straat,
die zich buiten de stad ophield, was door
zijne huisvrouw uit de plaats van zijn ver
blijf teruggeroepen om te vernemen, dat
zij gereed was de echtelijke woning te ver
laten en met een anderen dan haar wet
tigen man te vertrekken. Natuurlijk hevig
verzet van den terzijde gestelden levensge
zel, opgevolgd door een scheldpartij, zoodat
de politie zich met de zaak moest bemoeien.
De slotsom was, dat de vrouw haar nieu
wen gemaal, ondanks den weerzin van haar
echtgenoot, toch volgde en met hem de stad
verliet.
M. E. van der MEULEN.
Terwijl bovenstaand artikel reeds op de
pers is ontvang ik het officiëele verslag van
de raadszitting van 15 October jl. Daaruit
blijkt dat de heeren Vos en Eisma met
waardeering over de vereeniging Floralia
gesproken hebben, maar tevens dat de
meerderheid op zijn vroeger ingenomen
standpunt blijft staan. Als er werkelijk
moeders zijn, die baar bloemen meer dan
haar kinderen verzorgen, dan verdienen
deze wel een zeer ernstige berisping, maar
dat zal de schuld van Floralia wel niet
zijn. Met genoegen zag ik dat er alle kans
is, dat het onoogelijke van de stadsstreng
zeer waarschijnlijk voor een beteren toe
stand zal plaats maken.
VERGADERING van den raad
der Gemeente Wonseradeel op Zater
dag den 27e October 1883, ’s voorm. 11 uur.
Punten van behandeling
1. Rapport omtrent de overname van de
Haijumertille.
2. Idem op de aanvrage van het Noord-
Nederlandsch Tramweg-comité om concessie
en finantiëelen steun voor den aanleg van
een tramweg WitmarsumWorkum.
3. Idem opzigtens de verordening tot
regeling van het gebruik van de stoomfluit
op stoombooten.
4. Idem nopens het ontwerp-reglement
van orde.
5. Idem van het onderzoek der ontwer
pen tot wijziging der begrooting en tot het
aangaan eener geldleening.
Witmarsum, 22 October 1883.
De Burgemeester,
O. W. 0. T. VISSER Fzn.
New-York, van Zondagnamiddag tot Dins
dagnacht in Straat Sunda had gehad, wordt
door den wakkeren gezagvoerder het vol
gend verslag gegeven
Zondagmiddag 2 uur nam. Waren op 20
mijlen recht ten zuiden van Vlakke hoek.
Zag vooruit zeer donker en dreigend, en
de zon was brandend heet. Alle klein zeil
ingenomen.
4 uur nam. Het weder bleef dreigend,
de topzeilen ingenomen.
6 uur nam. Zware donder en weerlicht,
plotselinge vrij zware aschregen. Het was
toen reeds geheel donker.
Middernacht. De aschregen neemt sterk
toe en is vermengd met stukjes puimsteen.
De bliksem en donder werden hoe langer
hoe erger, de bliksemflitsen schoten boven
om het schip. Telkens vielen vuurbollen
op het dek en spatten in vonken uiteen.
Men zag het licht vlak voor zich op het
schip vallen, hoorde een vreeselijk gerom
mel en gedreun en zag de vonken op het
schip naar alle zijden uiteenspatten, soms
op het dek, soms in het tuig. De man aan
het roer ontving zware schokken in zijn
arm het koperen beslag van het roer werd
gloeiend heet door de electrische ontladin
gen. De vuurverschijnselen op het schip
zelf herhaalden zich elk oogenblik. Nu en
dan klaagde een matroos, dat hij getroffen
was. Ik stelde hem gerust, trachtte het
hem uit het hoofd te praten, totdat ik zelf
met den arm om eenige touwen van het tuig
mij vasthoudende en het hoofd gebogen
om den verblindenden aschregen, die het
aangezicht zweepte, te ontgaan, op eenmaal
door een zwaren schok in mijn arm, dien
moest loslaten en eenige minuten niet kon
bewegen. Ik liet nu zeilen leggen over de
luiken, uit vrees, dat het vuur mijne lading
in brand zou doen raken, liet het roer vast
zetten en beval alle man beneden, alleen
met den stuurman Morland aan dek blijvend.
Maandag 2 uur voorm. Er lag nu drie
voet asch op het schip. Telkens moest ik
de beenen uit de aschlaag vrijwerken om
niet geheel met de beenen bedolven te ra
ken. Ik riep nu, ofschoon het weder en
de vreeselijke electrische verschijnselen en
het geraas onafgebroken aanhielden, alle
handen aan het dek om bij lantarens de
asch weg te werken. De asch was heet,
want ofschoon men dit op dit oogenblik der
aanraking met de huid niet merkte, brand
den de grootere stukjes in de kleeren en in
de zeilen gaatjes.
Tot 8 uur voorm. kwam er geen veran
dering. Het was op dat uur nog steeds
stikdonker en de aschregen werd steeds
erger. Gedurig bleef men bezig met bet
wegruimen van de asch.
11 uur voorm. Er kwam een hevige aan
houdende wind uit het Zuidoosten, die later
neiging had om te ruimenen het schip
sterk deed overhellen.
3 uur nam. Plotseling kwam er een zware
zee opzetten die tot 20 voet hoog rees en
het schip overstelpte, het met een schok
schuddende van den boeg tot het roer.
Onder dit alles bleef het onweder steeds
aanhouden. Het kwik en de wijzers der
barometers stonden geen oogenblik stil,
maar gingen van 28 duim tot 30 onafge
broken op en neer. Ik werd verlangend te
zien, hoe de chronometers zich gehouden
hadden, ging naar beneden en vond, dat
zij door den schok van het schip stil stonden.
6 uur nam. De duisternis en het onwe
der hielden nog steeds aandoch de zee
was nu betrekkelijk kalm. Bij het schijn
sel van den bliksemzag men van alle
kanten zich een zee van puimsteen uit
strekken.
Middernacht. Het weder toonde neiging
om te bedaren, de bliksem bleef meer op
een afstand.
Dinsdag 4 uur voorm. Het weder wat
bedaarder. Heesch het lower main topsail.
8 uur. Zagen weder daglicht; het weder
was bedaard en helder. Het geheele schip
lag vol aschwel acht engelsche duim dik,
op de ra’s en de touwen lag een door stof
regen tusschen de asch, eenigzins hard ge
worden korst van asch.
Over het geheel moeten wel 40 tons asch
van het schip zijn weggeruimd. Ik zette
meer zeil bij.
12 uur. Onder vol zeil aangestuurd op
Java-hoofd. De dikke laag puimsteen be
lette om veel vaart de maken.
Middernacht. Het licht van Java-hoofd
gezien. Toen wij voorbij Prinseneiland kwa
men zagen wij groote banken van puim
steen van 18 engelsche duim tot 2 voet
dik.
In den namiddag passeerden wij Oost
van Krakatau.
Naar ik zien kon was dat eiland in drie
deelen gescheiden door twee gapingen.
De zee bleef steeds met puimsteen be
dekt en wij zagen telkens hier en daar lij
ken drijven.
Bij Dwars in den Weg meende ik een
rif te ziendat zich van dat eiland naar
Anjer gevormd had.
De gezagvoerder verklaarde, dat, na wat
hij nu met zijn schip had doorgemaakt,
waarvan eigenlijk alleen de zeilen bescha
digd waren hij met dat schip voor geen
weer hoegenaamd meer bang was.
Aan eten en drinken had niemand gedu
rende die vreeselijke 24 uren gedacht.
Behalve de Berbice, hebben om dien tijd
zich in Straat Sunda nog twee schepen be
vonden, die Zondag van Merak in de verte
gezien zijn, uitgaande, en die dus misschien
het geluk gehad hebben, om nog tijdig
buiten den kring der beroering te komen.
N. v. d. Dag.
BOLSHiliDSClIE COURANT
W
BT
rj
G