OMWiRD EN WeiïSSBAB88I. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD Niets zonder beteekenis! I I I 1887 Zes en Twintigste Jaargang No. 3. VOOR DONDERDAG 20 JANUARI. BUITENLAND. BINNENBAN D. DONDERDAG 20 JANUARI, g $xxxxxxxxxxxxxxxxxx$ dig niet M. V. I ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents, maar onder staat, ADVERTENTIEPRIJS 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. (Fragment uit een Volksvoordracht.} Zegt niet te ras, dat dit of dat zonder betee kenis isMag dat niet onthouden worden ook in den dageljjkschen omgang met verwanten, vrienden en kennissen Eilieve, hoeveel twist en verdeeldheid, verwijdering en vijandschap zijn er niet ontstaan door ondoordachte woorden, door een betrekkelijk onschuldige plagerjj, die in verkeerde aarde viel, door een schertsende uitdrukking, die ter onzaliger ure euvel werd opgenomen O, ik weet het wel, en voorkom daarom de bedenking, als wij dat altijd wilden voorkomen, dan mocht ons dat geheimzinnige slot wel op den mond geworpen zijn, waarmede wy bedreigd en bang gemaakt werden in onze Maar zoo ook, zou het niet goed zijn, als we datzegt niet te ras, dat dit of dat zonder be teekenis is! in praktijk brachten tegenover on ze echtgenooten. Ziet, M. V., ik stel me voor, dat er aan uw huiselijk leven niets ontbreekt, dat de verstandhouding tusschen u en uwe vrou wen niets te wenschen overlaat, dat het in uwen huiselijken kring zoo gezellig is, als ja, laat ik maar zeggen, als in den mijne, want dan is het er waarachtig prettig, goed, gelukkig. Maar toch, is er nooit een donderwolkje, nooit een onweersbuitje Is er nooit een misverstand, hoe klein ook, maar dat dan toch de effen kalmte voor een poos verstoort Valt er nooit een scherp woord, een bits verwijt? Zijn de humeuren altijd gelijk, elkaar verdragende, voor elkaar uit den weg ruimende, verzachtende O. M. V. ik geef geen antwoord op dat alles, ik wijs maar aan, ik vraag maar en het na denken en daarna het beantwoorden blijve aan ieder uwer zelf overgelaten. Maar mocht dat antwoord soms bevestigend moeten luiden, zou dan vaak de oorzaak alweer niet hierin gelegen zijn, dat men allerlei zonder beteekenis acht, wat toch inderdaad van grooten invloed is Och hoe gaat heteen mensch staat niet altijd even prettig ’s morgens op, of de kinderen zijn eens wat rumoerig en druk, of moeder de vrouw heeft eens wat extra huishoudgeld noodig, of er is een of ander onaangenaam karwei dien dag in ’t vooruitzicht, kortom een van die honderde gevallen, zooals ze in het huiselijk leven kunnen voorkomen en die den effen dageljjkschen stroom rimpelen en doen golven. Welnu, in zoo’n knor rige bui ontvalt daar zonder erg een hard woord, »’t Was niet zoo hard gemeend als ’t klonk’’, neen, waarlijk niet, maar zie, het was toch ook al weer „Doch dien het krenkte onthield het wel,” en een kostbare halve of heele dag van het zoo korte menschenleven was verknoeid, verloren, bedorven. Woorden zonder beteekenis, daden zonder eenig gewicht, ja zoo meenen wij, maar achterna blijkt, dat zij inderdaad vrij wat dieper gingen dan wij bevroeden of gisten. Het cassatie-beroep van den heer Domela Nieuwenhuis is verworpen, en eerlang zal hij de gevangenis zijn binnengetreden. Over de juistheid of onjuistheid van de uit spraak der rechters matigen wij ons geen oor deel aan. Evenmin bespreken wij thans de al of niet wenschelijkheid van het vervolgen van politieke drukpers-misdrijven in ’t algemeen. Maar een betuiging van diep leedwezen over deze vervolging moet ons van het hart. Waarlijk niet, omdat de straattaal van het artikel, waardoor de vervolging werd uitgelokt, ons behaagt. Hier, gelijk telkens, kenmerkte toch het geschrijf van dezen volksverlichter door een ruwheid en een platheid, door den toeleg om de lagere hartstochten der menschen te prikkelen, waarover hij, de man van opvoeding en beschaving, in zijn betere oogenbllkken zich schamen moet. Maar wèl, omdat de toepassing der strafwet, welke den rechter er toe bracht den zakelijken inhoud van dat artikel als misdadig te brand merken, aan het rechtsgevoel van het Nederland- sche volk geen voldoening heeft gegeven, en laat het ons eerlijk getuigen immers ook niet geven kon; terwijl toch juist ten aanzien van dezen man een veroordeeliug, die dat rechtsge voel bevredigde, van niet licht te overschatten zedelijke beteekenis zou zijn geweest. Had men den heer Domela Nieuwenhuis voor den strafrechter gebracht, voor zoo menig ander, vrijwat erger woord, in den loop der laatste ja- ren over zijn lippen of uit zijn pen gevloeid, evengoed als thans zou hij in de schatting zijner verblinde volgelingen een martelaar zijn geweest. Maar geweest zou hij het zijn in de hunne alleen. Nu is hij een onbillijk en onredeljjk veroordeelde in de oogen van talloozen, die niet naar hem luisteren of het tot dusver niet deden. Zou men denken, op deze wijze aan de zaak der maatschappelijke orde een goeden dienst te Daarom, mijne Vrienden zegt niet te gauw: dit of dat is zonder beteekenis. Misschien zijn wij nu wel in staat om met elkander te begrij pen, waarom het zoo goed is dat in gedachten te houden. Evenwel het kan zijn nut hebben, om zoo eens, al is het maar heel even, een vingerwijzing te geven van verschillende geval len, waarin het goed is deze waarheid diep in zich te hebben opgenomen. De beschouwingen in de buitenlandsche bladen over de redevoeringen van den Duitschen Rijks- kanselier en den Rijksdag loopen, zooals te be grijpen is, zeer veel uiteen. Niet alleen toch verschillen de opvattingen naar het standpunt, waarop de beoordeelaar zich heeft geplaatst, maar ook naar de gedeelten der lange redevoeringen, welke meer bijzonder zijne aandacht hebben getrokken. Zoo maakt de Weener N. Freie Presse de gevolgtrekking, dat er van een verbond tusschen Duitschland en Oostenrijk geen sprake meer schijnt te zijn. Bismarck toch heeft zeer duide lijk gezegd, dat Duitschland in een oorlog met Frankrijk zonder bondgenooten zou staan en even duidelijk doen uitkomen, dat Oostenrijk op zijn hulp in een oorlog met Rusland niet behoeft te rekenen. Het blad vraagt: Wat beteekent een verbond, dat Oostenrijk niet voor een oorlog, niet in den oorlog, niet na den oorlog helpt? Vroeger moet het toch an ders zijn geweest. Drie jaren geleden verzekerde graaf Kalnoky nog, dat Oostenrijk in een oorlog met Rusland niet alleen zou staan en thans gel den te Berlijn Oostenrijk’s vijanden als vrienden. Zeven jaren is het geleden, dat Bismarck te Weenen was, maar het werk, dat heeft tot stand gebracht, is problematischer dan ooit. Bismarck zegt, dat Duitschland te Konstantinopel geen be langen heeft. Als daar de Halve Maan verdwijnt, zal eene nieuwe, alles beheerschende wereldmacht in het leven zijn getreden, voor welke ook Duitsch land zich zal buigen, als in de dagen van het Heilig Verbond, die door den Rijkskanselier in den Rijksdag zijn verheerlijkt. Misschien zal dan een Duitsch staatsman tevergeefs pogen, de oude betrekking met Oostenrijk te hernieuwen. Niet onjuist schijnt ons de conclusie toe, waar toe het Petersburger blad de Wjedomosti is ge komen. Bismarck heeft zich over Rusland al te welwillend en buitengewoon voorzichtig uit gelaten. Men is dit niet van hem gewoon, als hij een party tegenover zich heeft, die hjj niet ducht. Indien Duitschland niets van de zjjde van Rusland te vreezen had, zou Bismarck het of- en defensief verbond met Oostenrjjk krachti ger hebben laten werken, Zou het bijvoorbeeld niet goed zijn, als wij daar meer aan dachten in den huiselijke kring, te midden onzer kinderen Er wordt zoo licht een. woord gezegd, een daad gedaan, een spot geuit, een vloek of verwensching geslaakt, een geest van lichtzinnigheid geopenbaard, och op zich zelf niet zoo erg, niet zoo veel beteeke- nenden wij zelven, wij dachten, noch er voor, noch er bij, noch er na, er ook maar eenigzins dieper over namaar let eens op en ziet, hoe die kleine jongen van u zijn ooren vooruitsteekt om toch alles te hooren en op te vangen van wat vader zegt. Wat za) hij dat morgen na doen, als een manMaar ziet eens goed toe naar die lieve kleine meid van u, hoe hare oogen schitteren, nu onwillekeurig hare zinnen en hare verbeelding geprikkeld worden begrij pen doet zij het maar half, maar er over peinzen zal zij en er aan hare wijzere makkertjes naar vragen zal zij, net zoolang totdat zij er alles van weet. Zegt toch nietdit of dat is zonder beteekenis, maar denkt na en wikt en weegt Ik voor mij geloof, dat van menig gebrek, van menige ondeugd, van menigen hartstocht op rijpe ren leeftijd, de kiem reeds gelegd is in de jeugd, in het kinderhart, in den huiselijken kring, door den vader, door de moeder. Noemt dat nu ge rust verschrikkelijk, maar zegt niet, dat het overdreven is. Verontschuldigt u desnoods met de bewering, dat dat onwillekeurig en zonder boos opzet geschiedt, maar erkent tevens hoe hoognoodig het is, dat er verandering in komt. Kleine potjes hebben ooren, zeggen we zoo in het dagelijks leven, kleine potjes hebben ooren, ja, en dit soort potjes heeft oogen bovendien, ooren en oogen, die zij maar al te goed weten te gebruiken, ooren en oogen, die door ons maar al te veel vergeten en over het hoofd gezien worden. De Wjedomosti meent, dat de versterking van het Duitsche leger een gevolg is van de vrees voor een oorlog tusschen Oostenrijk en Rusland. Daarom moet Rusland zijne eischen niet opgeven. Duitschland zal alle eischen vervullen en geheel Europa het onderst boven keeren, om een Rus- sisch-Oostenrijkschen oorlog te voorkomen, die Duitschland aan een aanval van Frankrijk zou blootstellen. Zal nu Rusland, zoo vraagt het blad, het gunstige oogenblik weder ongebruikt laten voorbijgaan? De Fransche bladen erkennen in Bis- marck’s woorden de strekking te hebben ge vonden, dat het behoud van den vrede voorna melijk van Frankrijk afhangt. Het Journ. des Débats komt echter wat Oostenrijk betreft tot eene geheel andere slotsom dan de N. Freie. Pr. Het Parijsche blad meent, dat Bismarck de be doeling had, te doen uitkomen, dat Duitschland zoo zeker van zijn bondgenoot Oostenrijk is, dat dit de reden is, waarom hij dezen niet heeft ontzien. Wat nu Frankrijk aangaat, kan het Journal moeilijk gelooven, dat Bismarck niet met meer of minder opzet overdreven heeft. Wanneer men, zegt het blad, het oog slaat op den toe stand onzer staatspartijen, de gezindheid harer aanvoerders, de uitingen der openbare meening, het besef, dat wij hebben van de schrikkelijke kansen, welke ons een Europeesche oorlog zou doen loopen, dan heeft men moeite om te be grijpen, hoe ten onzent een oorlogzuchtig be wind aan het roer zou komen of blijven. Te genover de oppositie in den Rijksdag kon de kanselier echter niet anders dan dit gevaar in het licht stellen en vergrooten. Hij heeft het met tact en behendigheid gedaan. Hij heeft zorggedragen, verklaart het Journal, niets te zeggen, dat ons beleedigen of ook maar hinde ren kon. Maar overdreven heeft hij, en het ge vaar al ernstiger afgeschilderd dan hij zelf het zag. Ochzonder beteekenis is er eigenlijk niets. Wat is één halve cent, die een te zwakke moe der haar kind als snoepcent mee naar school geeft? Och, natuurlijk niets, „wat is nou een halve centEn toch, toch is die het vergif, dat dat kind zoo vroeg al geestelijk dooden gaat en het belet later een mensch te worden met wil en kracht en moed. Wat is een borrel daags, of twee zelfs van het weekgeld van den arbeidsman, tegen welken borrel reeds dit pleit, dat hij dien niet gebruikt te midden der zijnen, gelijk zijn overig eten en drinken. Een paar borrels, wel het is niemen dal, maar hoort eens even „Zeven centen borrelgeld, Als gij ’t dagelijks wilt sparen, Maakt, in vijf en twintig jaren, Duizend gulden wel geteld Wat is één zoo’n stuivers-postzegeltje op een formulier van de Rijks-post-spaarbank. Och, zoo weinig, maar die er op zitten komen er nooit meer af, en als het er twintig zijn is het een gulden en die gulden is het nest-ei, dat lokt en lokt, en na jaar en dag, als de nood aan den man komt, dan is het kleine groot en het on- beteekenende van veel belang geworden. Zoo zoudeu wij nog een heele poos kunnen voortgaan, niet waar? dat gevoelt ge nu zelf wel. Wat is één vriendelijke oogwenk? Wat is één hartelijke handdruk? Wat is één woord van liefde? Wal is één kreet van aanmoediging Wat is één stap op dien schier eindeloos lan gen weg van het goede Ochwij weten het wel, bitter, bitter weinig op zich zelf, maar in het geheel der dingen zoo ontzaggelijk veel. En daarom nog eenmaal herhaald Zegt niet, zegt nooit te gauwdit of dat is zonder beteekenis Oostergoo. De Pruisische Landdag is Zaterdag ge opend. In de troonrede werden over de financieele uitkomsten van het vorige en het loopende be- grootingsjaar mededeelingen gedaan, welke van bevredigenden aard zijn. Voor het volgende jaar is tot herstelling van het evenwicht op de begrooting eene leening van 28% millioen mark noodzakelijk. Onder de aangekondigde wetsvoordrachten komen onderwerpen voor tot uitbreiding van het net der Staatsspoorwegen, door het maken van nieuwe, en het aankoopen van eenige par ticuliere lijnen. Andere ontwerpen betreffen de splitsing van groote districten in de provinciën West Pruisen en Posen, in het belang van de Duitsch sprekende bevolking. Eindeljjk werd melding gemaakt van de vriend schappelijke verstandhouding met de Roomsche Curie en van het plan tot indiening van een wets ontwerp tot verdere herziening van de kerkelijke wetten, waarover op het oogenblik nog onder- handelingen met de Curie gevoerd worden. Zaterdag heeft de uiterste linkerzijde der Fransche Kamer van Afgevaardigden besloten, in het geschil wegens het geheime fonds, waarbij Goblet de quaestie van vertrouwen wilde stellen, hare leden volle vrijheid te geven om te stemmen zooals zij goedvinden. kinderjaren, maar toch, maar toch, (ik beschul- en klaag niet aan, ik vraag slechts aarzelend en schoorvoetend) maar toch een soort onheilig vermaak, wordt het wel niet eens gevonden in plagen, in kwellen, in sarren, o zeker, niet opzettelijk zoo bedoeld, maar een gevolg alweer van dat spreken en handelen zon der nadenken, van dat geen waarde of beteeke nis hechten aan hetgeen toch inderdaad zoo ver reikende gevolgen hebben kan en werkelijk soms ook heeft Och! het is wel waar: „Hij slechts krijgt ergernis, die ze opneemt en daarom „Neem maar nooit Den werpsteen van den grond, Waar Boosheid u mee gooit niet minder waar is het rijmpje óok, dat het opschrift „monstermortier” te lezen namelijk dit: „’t Eenmaal uitgesproken woord Vliegt gelijk een kogel voort Wee u! zoo het kwetst of moordt.” hebben bewezen Een slechteren kunnen wij ons nauwelijks denken. In denzelfden geest schreven wij toen het pro ces aanving. Het werd door velen geheel ver keerd begrepen. Dat nu, blijkens het boven staande, het Soc. Weekblad evenzoo oordeelt, versterkt ons in de meening, dat wij zoo geheel onjuist niet oordeelden. Arnh. Cour. Een kruidenier te Amsterdam gaf aan een kleermaker een jas in reparatie, waarin hij, volgens opgaaf aan de politie, een verlakt lede ren taschje had latten zitten met f 6 y20 loterij briefjes, een bankbiljet van f25,5 %0 aandeelen Brusselscbe loten, benevens eenige papieren. Alles was verdwenen. De rechtbank te Haarlem heeft den gewe zen matroos die te Purmerend bij den Rijks- ontvanger Prins heeft getracht in te breken en te stelen, veroordeeld tot 15 maanden gevange nisstraf. De Rechtbank te Rotterdam heeft Zaterdag uitspraak gedaan in het drukpersproces tegen de N. R Ct. De heer Nijgh is vrijgesproken van de aanklacht van laster in de beide zaken, waar over het geding liep, op grond dat het opzet om te beleedigen niet aanwezig was. Ook de IJssel en de rivier voor Dordt is met drijfijs bezet. Men schrijft uit Leeuwarden Wegens te veel wind kon Zaterdag het avond feest op de nieuwe ijsbaan alhier niet doorgaan, maar heeft dit Zondagavond plaats gehad. Niet tegenstaande 18 a 19 graden vorst was de be langstelling zeer groet. Bij het betreden der baan gaf de tent, die geheel geïllumineerd was, een eigenaardig effect, dat niet weinig verhoogd werd, toen er allengs meer en meer rijders en rijderessen met giorno-lampions langs de baan zweefden. Het maakte een fantastischen indruk, die honderde lichten over het ijs te zien bewe gen, nu en dan begroet door bengaalsch vuur. De lampions hingen aan stokken, welke de een over de schouder, de andere boven zijn hoofd uitstak, een derde gebruikte het voor voetlicht. Er zijn ongeveer 500 lampions aan rijders en rijderessen uitgegeven, en men kan het getal aanwezige belangstellenden wel op een paar duizend of meer stellen. ’s Hage 17 Jan. 400 a 500 socialisten, waaronder vrouwen met kinderen, die, na aan Domela Nieuwenhuis een afscheidsbezoek ge bracht te hebben, gisteravond tusschen 9 en 10 uur door de stad trokken, om bij de gevange nis, waarin Croll subsidiaire gevangenisstraf ondergaat, te manifesteeren, werden in de Assen- delftstraat door eene kleine politiemacht na waarschuwing uiteengedreven. Velen geraakten onder den voet; van bloedstorting is niets be kend. Te Heeg is een alleen wonende oude vrouw door het omvallen van een petroleumlamp in brand geraakt. De toesnellende buurvrouwen jammerden luidkeels, doch niet eene was bera den genoeg pogingen in het werk te stellen om den brand te blusschen. Gelukkig hoorde haar nabij wonende schoonzoon het gejammer en kwam nog juist bij tijds om de oude vrouw te redden. Ze heeft evenwel zware brandwonden gekregen Het is zeker een zeer betreurenswaardig feit, wanneer een hartstochtelijk pianist zich in gezelschap voor de piano zet, hij erin de eerste uren niet van af is te krijgen. Nu heeft een Amerikaan gelukkig een nieuwen pianostoel uit gevonden, die van een uurwerk voorzien is, dat men op tijd kan stellen. Zal nu bv. de piano- liefhebber ongeveer 20 minuten spelen, dan stelt men het uurwerk daarnaar; is de gestelde tijd verstreken, dan springt er een groote stopnaald uit de zitting van den stoel, en noodzaakt den speler, wel wat onzacht, om de piano te verlaten. Te Oosterhout heerschen de mazelen en de keelziekte in hevige mate. Dagelijks sterven kinderen aan die ziekten. Men schrijft aan de „Leidsche Ct.: „Waar blijft de zon; ’t is iederen dag maar even grauw, klagen de bloemkweekers. Het goed komt niet vooruit, ’t is stoken van den ochtend tot den avond en de bloemen zien er zoo flets uit als karnemelk. De klanten trekken lange gezichten als je ze geen bouqnetten kunt leveren zoo kleurig als in ’t midden van den zomer. Maar de menschen zijn verwend, ze moesten vroeger tijd eens komen, dan zouden ze nu wel anders praten Ik wou dat ’t warm water begon te regenen, zeggen de veehouders. Die verduivelde schapen Daar is nu nog een slaatje te halen in het wei land, maar de slooten zijn gelijk met ijs en sneeuw gevuld. Dat vee loopt nu maar toe, van het eene stuk in het andere, ver weg, zoo ver als je zien kunt en dan heeft een mensch zijn handen vol werk, om dat vee weer by elkaar te halen. Die verduivelde schapen en wat een zeurige winter Kom Arie, vooruit maatjezegt de boerde koeien zyn gevoerd en gemolken, nu de kaarten en stook dan de kachel wat op. ’t Is Drie Keu- nigendag geweest en wij houden Vastenavond, daar is toch buiten voor ons nog niets te bikken. Kom, schudden en afnemenIk roem er hon derd met stuk, zegt Arie; en ik speel den vollen pandoer, zegt de Boer, ’t Is te wagen en schop pen is troef," Bolswardaclie Courant 9 I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1887 | | pagina 1