NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD EN WONSERADEEL
BERICHT.
iYicèSê up Anrbf
NIEUW JHRSIÏENSCHEII,
vóór Dinsdagmiddag 1 uur.
No. 52.
1889.
Achten Twintigste Jaargang.
k.
BINNENLAND
BUITENLAND.
8 WOENSDAG 25 DECEMBER.
I
JF1* Blad zal op Weeasiag
$xxxxxxxxx”xxxxxxxxx$
•1
VOOR
Wel zeker.
M. E. van der MEULEN.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
F
o mensch
hulp
sterdam daartoe was overgekomen, een gedeelte
van haar inboedel naar laatstgenoemde plaats te
vervoeren. Toen E. V. thuis kwam, was zijne
eega benevens het beste deel der meubelen uit
zijne woning verdwenen en bleven alle pogingen,
door hem in het werk gesteld om zijne vrouw
te bewegen naar de echtelijke woning weder te
keeren, vruchteloos. Thans heeft hij zich ge
wend tot den officier van justitie te Amsterdam
De nieuwste lezing omtrent het noodlottig
ongeval van de zangeres Alida Lus stelt de zaak
in een geheel ander daglicht dan men tot nog
toe verouderstelde. Onmiddellijke oorzaak van
het schichtig worden van het paard zou geweest
zijn de opdringende houding van den heer, die
de artiste vergezelde, een habitué van het café-
chantant, waaraan zij verbonden was. Deze zou
het rijtuig tegen den wil van het meisje hebben
gevolgd en zich met geweld toegang hebben wil
len verschaffen. Bij de worsteling, die daardoor
ontstond, zegt men dat een ruit brak, welk ge
raas het paard deed schrikken. De weinig moe
dige don Juan zou, toen de zaak deze wending
nam, het hazenpad hebben gekozen.
Het gerucht wil, dat de rechtbank eerlang in
deze zal moeten beslissen in hoeverre er termen
bestaan tot ’t in beschuldiging stellen van den
„onbekenden heer”. (2W. v. Red.)
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents,
volgend No. van dit
1 verschijnen.
Er zal gelegenheid bestaan tot het
plaatsen van
de markt te Utrecht. Van zijne afwezig-
maakte zijne jeugdige vrouw, met wie hij
kort geleden gehuwd was, gebruik om met be-
van hare familie, die opzettelijk van Am-
wet toevoegde, dat deze, om den schijn te red
den van geen persoonlijk belang bij de zaak te
hebben, diens aandeelen in de Nederlandsche
Bank wel kon hebben laten overschrijven op naam
van anderen, ’t Is waar, dat hij zijn aantijging
daags daarna in de Kamer terug nam. Maar wat
gal hij kort daarop in Recht voor allen te lezen?
Dat „de heer Gleichman in zake de Bank-kwes-
tie wel een hoogen toon kon aanslaan, omdat
Domela Nieuwenhuis het niet had moeten zeg
gen, gelijk hij ook verklaarde, maar wien daar
om nog niet bewezen is, dat het onwaar is.”
De redacteur van Gelria zal een gedragslijn
als deze toch wel niet rangschikken onder de
zulke, waarvan hij schreef: „De heer Nieuwen
huis heeft zeker gebreken - wie heeft ze niet?”
Als tweede voorbeeld diene eene bespreking
in Recht voor Allen, den 30sten der vorige maand,
van een adres der fiima Petrus Regout Co.
te Maastricht, „’t Mankeert er nog maar aan,”
zoo heette het, „dat de Kamer vandaag of mor
gen gaat handelen op advies van den grootmee
ster van ’t uitzuigersgild.” Waarop onmiddellijk
volgde: „En toch, waarom niet?’t Is immers dief
je en diefjesmaat.”
Moet, bij nader inzien, de Arnhemsche redac
teur niet toestemmen, dat van den kant van den
man, die zoo doet en sedert jaren gedaan heeft,
aan belachlijkheid grenst de klacht over onthou
ding tegenover hem van verkeer en van gewone
beleefdheidsvormen?
Ja maar, zegt die redacteur, het „feit” blijft
toch, „dat de heer Nieuwenhuis volksvertegen
woordiger is, even goed of even slecht als ieder
ander lid der Kamer van Honderd.” Zeker. En
uit dit feit volgt, dat afkeuring zou verdienen
elke poging om titel of jota van zijn recht als
Kamerlid hem te krenken. Waarin en wanneer
is dat echter geschied?
Doch uit het feit volgt niet, dat hij, handelend
zooals hij handelt, aanspraak heeft op een ande
re persoonlijke bejegening, dan die hij van de
zijde der meesten ondervindt. In dat opzicht mag
niemand aan de Kamerleden een eisch stellen,
dien hij niet stellen zou aan eiken kring van
beschaafde lieden. En wij betwijfelen zeer, of
de redacteur van Gelria, in welken kring van
mede beschaafden hij zich mocht bevinden, zulk
een aanspraak, als die hij hier van des heeren
Domela Nieuwenhuis’ kant gegrond vindt, tegen
over zich zelven als juist erkennen zou.
Ja, wij gaan verder en veronderstellen, dat de
heer Domela Nieuwenhuis zelf het in zijn hart
hieromtrent met ons eens is; in zijn hart toegeeft,
dat hij een andere verhouding eenvoudig ónmo
gelijk heeft gemaakt.”
Naar aanleiding van de goedgunstige critiek
door de Standaard voortdurend op de daden van
het tegenwoordige Ministerie uitgeoefend, schrijft
het Vaderland
Gelukkige Standaard: zij zal er nog in slagen
in het gansche Ministerie een stel hervormers te
ontdekken in haar geest. De Minister van Fi
nanciën heeft betuigd geen progressieve inkom
stenbelasting te willen: het is dus duidelijk, dat
hij is voor een belasting op de effecten, het „sla
pend kapitaal,” dat „vrij uitgaat.” Hij wil geen
zoutaccijns afschaffen het spreekt dus vanzelf,
dat hij andere eerste levensbehoeften, bijv, azijn,
bier, zeep wil ontlaten. De Minister Mackay,
den aandrang naar dadelijke kiesrechthervorming
afwijzende, heeft met. geen woord gezegd, dat hij
is tegen het huisvaderskiesrechtdit ideaal van
de Standaard zal dus eerlang worden bereikt.
Ook mag men aannemen, dat wij zeer spoedig
door den Minister Borgansius den persoonlijken
dienstplicht krijgen ziedaar het geheim van zijn
volhardend stilzwijgen over dit vraagstuk.
Men gevoelt het in een ommezien zal het
gansche antirevolutionaire program door deze
Regeering worden verwezenlijkt.
Gelukkige Standaard en gelukkige kiezers
Te Montfoort ging zekere E. V. aldaar,
naar
heid
a f 0.25 per advertentie welke wor
den ing-ewacht
door de wet verboden genootschap vormden en
verboden geschriften hadden verspreid.
Verder werd tegen 78 beschuldigden eene ge
vangenisstraf van één maand tot 2% jaar ge-
eischt. Voor 5 beschuldigden werd vrijspraak
gevraagd.
Een Fransche luitenant, die in 1870 te Ko
ningsbergen als krijgsgevangene veel verkeerde
met eene Duitsche familie aldaar, waar hij ka
mers had gehuurd, zond haar dezer dagen eene
kist vol kostbare geschenken, met de mededee-
ling, dat hij thans tot kolonel was opgeklommen
en onlangs in het huwelijk getreden was. Als
krijgsgevangene had hij zich zoogoed als verloofd
met de dochter des huizes, die echter nog vóór
het sluiten van den vrede overleed. Zijne tegen
woordige vrouw, zoo schreef hij, gelijkt sprekend
op de overledene, voert denzelfden voornaam en
is eene Duitsche van geboorte.
Te Neuchatel is een groot anarchistenproces
begonnen. De president maande een jonge dame
aan, vooral de waarheid te zeggen; hij ontving
het bescheid: „Als ik het noodig vind, zal ik
heusch niet nalaten te liegen.”
Volgens de Köln. Ztg. zal Anton Rubinstein
in Mei van het volgende jaar het bestuur van
het Conservatorium te Petersburg nederleggen en
zich uit het openbaar leven terugtrekken. De
leden daarvoor zou zijn, dat Rubinstein zich in
eene verwachting teleurgesteld zag. Hij hoopte
n.l., dat men hem bij zijn jongste feest door eene
som van 1,500,000 roebels in staat zou stellen
den grooten schouwburg, die hem tot uitbreiding
van het conservatorium was afgestaan, te ver
bouwen. Deze groote som schijnt echter den
Czaar te hebben afgeschiikt. Hoewel Rubinstein
vast geloofde, dat zijn verzoek zou worden toe
gestaan, heeft hij, gelijk men weet, bij zijn
jubilé niet meer dan 3000 roebels van den Czaar
ontvangen.
vreê”wordt er geen
meer ontstoken”
Keer tot u zelven in,
ban de booze geesten uit uw hart, laten goede
gedachten, als vriendelijke Engelen neerdalen in
uw gemoed. Strooi bloemen in uw huis, breng
troost en vreugde buiten en binnen in u zal het
licht zijn. Hoort gij niet den harteklop der men-
schenmin, ziet gij niet de daden der liefde, ook
in uw naaste omgeving?
O, gelooft dan toch dat: Uit de neev’len zal
de dag, eenmaal zeker rijzen en laat het met
den vrede zijn, als met den kring, op het water
vlak gevormd, die al wijder en wijder zich uit
spreidt, bij kome in uw hart, in uw huis, in uw
omgeving. Brengen we allen elkander een vrede
groet.
De Fransche Regeering zou Zaterdag Mi
nisterraad houden, maar de „influenza” verhin
derde de uitvoering van het v/>ornemen. Presi
dent Carnot is aangetast en met hem verscheidene
Ministers. De toestand van den Minister Spuller
is zelfs verergerd.
De Duitsche Keizer is weder geheel her
steld.
In alle steenkolengroeven van het distrikt
Saarbrücken, met uitzondering van König, Kohl-
wa en Friedrichsthal, is de arbeid gestaakt.
Het aantal werkstakers wordt op 6500 geschat.
De begrippen omtrent majesteitschennis
schijnen nogal uiteen te loopen. In Nov. 1888
bevatte de Frankf. Zeit. eene correspondentie uit
Berlijn, waarin de wijze, waarop Willem II een
deputatie van den Berlijuschen gemeenteraad had
ontvangen, werd besproken op eene wijze, die
voor den Monarch niet bepaald vleiend was. Een
vrijzinnig blad in de provincie Saksen, de Nord-
hauser Zeit. drukte deze correspondentie af, met
vermelding van de bron. Het werd wegens ma
jesteitschennis vervolgd de verantwoordelijke re
dacteur, dr. Kühne, werd tot vier maanden vesting
straf veroordeeld, en het vonnis werd in tweede
instantie bevestigd. Op 3 Mei 1889, juist vijf
dagen voor den verjaringstermijn, diende het
O. M. te Frankfurt ook eene aanklacht tegen de
Frankf. Zeit. in, doch de verantwoordelijke
redacteur van dit blad werd in twee instanties
vrijgesproken.
Het getuigenverhoor in het socialisten-proces
te Elberfeld is afgeloopen en de ambtenaar van
.het O. M. heeft zijn requisitoir genomen. Onder
de beschuldigden bevinden zich vier leden van
den Rijksdag, namelijk de afgevaardigden Bebel
(tegen wien 15 maanden gevangenisstraf geëischt
werd), Harm en Grillenberger (ieder één jaar) en
Schumacher (zes maanden). Het O. M. achtte
het door de verklaringen der getuigen afdoende
bewezen, dat do beschuldigden een geheim en
Zoon des Menschen, vreugde en vreê
Bragt uw komst den volken mee,
’t Juk der Wet zoudt gij verbreken
Licht voor onzen voet ontsteken
Een en band van broedermin
Strenglen om heel ’t aardsch gezin.
Zoo zong Staring op het Kerstfeest, zeventig
jaren geleden, ’t Was het ontwaken na een
bangen nacht, de blijde morgen van een nieuwen
dag. Europa herademde, Nederland herrees.
Een vorst van allen geliefd, had den troon
beklommen, het volk juichte hem toe en jubelde
van vreugd. Wat zal men heerlijk Kerstfeest
gevierd hebben Eenen band van broedermin,
zou Jezus, strenglen om heel ’t aardsch gezin.
Engelen des vredes zweefden weer over de slag
velden, rogge en tarwe waren weer ontkiemd,
waar het bloed had gestroomd, broederzin zou
de volkeren vereenen, Noord en Zuid reikten
hier reeds elkaar de hand. Dag van weelde,
feest des vredes, bet herdenken alleen geeft ons
innig genot.
En thans de eeuw neigt ter avondkimme.
Is het de vredige stilte na een moeitevollen,
werkzamen dag Zitten de volkeren neder, als
op een schoonen zomeravond, koutend en schert
send, luisterend naar het avondlied, dat het bosch
ons tegenruischt Of is de kille nevel onzer
dagen die het zonlicht verbergt en de borst be
nauwt, eerder het beeld, dat de stemming der
natiën onderling en der schakeeringen van ieder
volk, afspiegelt
Mij dunkt, het laatste. Immers Europa is tot
de tanden gewapend, de schepen zijn gepantserd,
de legers zijn geharnast, de zwaarden zijn gewet,
de geweren repeteeren in tienvouden hun moor
dend geschut. En inmiddels herhalen de regeer
ders, als met bitteren spotnu is de vreeze ge
weken en de vrede gered. Het kapitaal van
geest, van vinding, van moed, van volharding,
van geld, wordt gevloekt en dat de werkgever,
werkman is wordt vergeten. Het zaad van haat
De vromen vooral zijn inner-
Bolsward. Het afsterven op den 8sten Au
gustus j.l. van onzen medeburger, J. O. Baron
thoe Schwartzenberg en Hohelandsberg blijft een
droevig verlies vooral voor de behoeftigen te
dezer stede, voor welke hij, zonder onderscheid
van belijdenis, zoo gaarne een weldoener was.
Is dit niet te herstellen, des te aangenamer is
het ons te mogen melden, dat het voor al zijne
erfgenamen eene behoefte en een plicht was, de
nagedachtenis van den overledene te huldigen,
door aan allen die het begeeren zouden, op het
Kerstfeest, dat wij nu vieren, een gelukkigen
dag in hun huis te bereiden, en dat niet alleen
hier, maar ook in Hichtum, waar het geslacht
Schwartzenberg reeds zooveel jaren in eere is.
De spijscommissie hier en de heer de Witte ginds,
zijn zoo goed, om aan allen, die aanvrage deden,
een flinke portie spek en aardappelen uit te
reiken en terwijl deze recht hebben op aller dank,
voor de moeite die zij zich gaarne geven, is het
een liefelijke gedachte, dat in honderde gezinnen,
zulk een degelijk en smakelijk maal wordt aan
gericht. De wetenschap dat dit geschiedt, is ge
wis voor de ver verwijderde familieleden een
aangename voldoening.
In haar nummer van Zaterdag jl. schreef de
redactie van Gelria, dat zij, hoewel volstrekt niet
met den heer Domela Nieuwenhuis dweepende,
vanwege zijn optreden, dat nog geen reden was
dat hem onder zijn collega’s in de Kamer de bur
gerlijke beleefdheid wordt geweigerd.
Het kamerlid Mr. Kerdijk, schrijft daartegen
in zijn orgaan het Soc. Weekblad, onder het op
schrift„zelf onmogelijk gemaakt” het volgende:
„Zoolang die klacht over ontstentenis van bur
gerlijke beleefdheid van de zijde zijner mede-Ka-
merleden alleen door den heer Domela Nieuwen
huis zelven of door een der zijnen werd geuit,
hebben wij er geen notitie van genomen, omdat
wij meenden, dat de misplaatstheid ervan duide
lijk moest zijn voor een iegelijk, die niet door
partijdrift wordt verblind. Nu echter die meening
onjuist blijkt, geloven wij niet langer de klacht
met stilzwijgen te mogen voorbijgaan; te minder,
omdat zij ook ons persoonlijk treft.
Bij zijn intrede in de Kamer vond de heer Do
mela Nieuwenhuis er verscheidenen, die hij met
name, ook in hun particulier karakter, grovelijk
beleedigd had. Van dezen zal de redacteur van
Gelria toch wel niet vergen, dat zij hun collega
„een handdruk, een groet” bieden? Zoomin na
tuurlijk, als hijzelf het doen zou in hun plaats.
En andere leden der Kamer? Evenals in de
meeste kringen, is het ook in dezen de gewoon
te, dat een nieuwe binnentredende den eersten
stap doet tot persoonlijke aanraking. Daarvan ont
hield zich de heer Domela Nieuwenhuis. Hij kan
er zijn goede redenen voor hebben gehad; en tot oor-
deelen daarover zijn wij niet geroepen. Wij vra
gen slechts, of er de allergeringste aanleiding was
om met bijzondere voorkomendheid, afwijkend
van de gewoonte tegemoet te treden den man,
die sedert jaar en dag do leden der Kamer had
uitgemaakt voor zoowat al wat leelijk is.
Zie overigens zijn houding, sedert bij deel uit
maakt van de Kamer.
Laat hier ten voorbeeld slechts gewezen wor
den op twee feiten.
Vooreerst op zijn gedrag tegenover den heer
Gleichman, wien hij, bij de behandeling der Bank-
wordt gestrooid.
lijk verdeeld.
Is er dan geen plaats meer voor „vreugde en
„licht voor onzen voet
A T H E 8 T E N.
Het bestuur van de vereeniging „De Da
geraad” komt op tegen de voorstelling van som
migen, als zou het getal der „atheïsten” maar
eenige honderden bedragen en verzoekt ons de
burgers opmerkzaam te willen maken, op de
juiste invulling der lijsten.
Er waren toch bij de volkstelling in 1879,
schrijft het, (volgens het „Statistisch Overzicht
van het koninkrijk der Nederlanden 18501881)
gben „twee-, driehonderd", maar ruim „twaalf
duizend" inwoners, die niets var. de kerken wil
den weten. Het dringt er dus op aan, dat „allen,
die de plichten van een kerkgenootschap niet
meer vervullen op het biljet naar waarheid
getuigen, dat zij tot geen kerkgenootschap be
hooren.” Zelfs verlangt het dat ouders, die van
het standpunt uitgaan „onze kinderen moeten
later zelf beslissen, of en bij welk kerkgenoot
schap zij zich willen aansluiten, voor die kinde
ren vooralsnog moeten verklaren, dat zij tot
geen kerkgenootschap gerekend kunnen worden.”
Terwijl wij het vorenstaande gaarne^ plaatsen,
omdat ook wij het van groote betêekems achten,
dat de aan te bieden lijsten zoo nauwkeurig mo
gelijk worden ingevuld, veroorlooven wij ons,
juist met het oog daarop, enkele opmerkingen.
Wat den laatsten raad betreft mogen de ouders
wel bedenken, dat volgens de wet alle kinderen,
reeds door de geboorte behooren tot die kerk,
of dat kerkgenootschap, tot welke de ouders ge
rekend worden, zoolang deze zich niet door woord
en daad daarvan afgescheiden hebben. De volks
telling legt de vrijheid der kinderen voor de toe
komst niet aan banden, maar moet een waar
beeld geven van den toestand op het einde van
dit jaar.
Vooral echter meenen wij te moeten wijzen,
op de verwarring, die ontstaan zou, als men het
„niet behooren toteenig kerkgenootschap” gelijk
stelt met „atheïst” zijn, gelijk het bestuur doet.
Immers, deden de bovengenoemde ouders naar
den wensch van het bestuur, dan zouden al die
kinderen in de statistiek onder de „atheïsten”
gerekend worden, ’t geen toch zeker wel wat
heel kras zou zijn.
Doch ook wat de volwassenen betreft, zouden
velen, die tot geen kerkgenootschap behooren
willen, volstrekt niet zich willen laten scharen
in de reien der atheïsten, ’t Is immers bekend
dat niet weinigen „uit godsdienst” juist, zich niet
willen aansluiten aan de in hun oog te gebrek
kige, te ongodsdienstige kerkgenootschappen.
Het gaat dus volstrekt niet aan, om de 12253
van 1879 tot de atheïsten te rekenen.
Zelfs al zou de intevullen tabel, die ons zal
aangeboden worden, eene afzonderlijke kolom
„atheïsten” bevatten, zou men met de invulling
zeer voorzichtig moeten zijn. Wij kennen toch
weer niet weinigen, die zich atheïsten noemen,
omdat zij zich niet vereenigen kunnen met de
gangbare voorstellingen van het opperwezen en
die, als men vraagt: dus, gij loochent elke macht
boven u in de Schepping antwoorden, welneen,
maar die macht noemen wij geen God. Is dat
atheïsme is het om een naam te doen? Juist
om „geheel verkeerde conclusiën te voorkomen,
dient in de eerste plaats ieder zich af te vragen,
of het werkelijk de ware feitelijke toestand is.
die uit de tabel blijkt”, zoo schrijven wij met
het bestuur van de vereeniging „De Dageiaad”
Bolswardsche Courant
«II
JCTST-'
e
4
i
r
D