NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OtSWARB SIS WOKSEBAOEEÏ. HET INKOMEN OER KROON. I 1891. Dertigste Jaargang. No. 5. BINNENLAND. BUITENLAND. 1* DONDERDAG 29 JANUARI. VOOR goeden, om ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents, ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. smart niet meester, onder tranen en zuchten in afgebroken zinnen den Vorst de laatste oogen- blikken beschreef van den toekomstigen troon opvolger. Brussel stond als van den bliksem getroffen. Dat de prins ziek was, wist men. Hij had een verkoudheid gevat bij een oefening, welke hij had gehouden met zijn regiment; men achtte die ver koudheid van weinig belang, doch werd plotse ling uit dien waan gerukt, toen de geneesheeren in hun bulletin spraken van longontsteking. Toch had men niet den dood verwacht. Als een don derslag is ’t bericht van ’t overlijden op Brussel gevallen. De wandelaars hielden elkaar aan en spraken op gedempten toon over den noodlotti- gen slagde stad krijgt een doodsch en somber aanzien, schrijft de Indépendance Beige. Van alle publieke gebouwen en uit vele vensters wappert de rouwvlag. beantwoord, in hoofdzaak op grond, dat geen enkele wetsbepaling tegen zoodanig exploot de straf van nietigheid bedreigt. Een commissie van hoofd-en andere officie ren van het wapen der infanterie heeft zich be ziggehouden met het beraadslagen over eene voor gestelde nieuwe uniform voor dat wapen. De kapotjas is daarbij door een mantel vervangen. Bij het regiment grenadiers en jagers zal op kleine schaal een proef worden genomen. Strekt dit tot verbetering der kleeding van den soldaat, zoodat die warmer of in andere opzichten doelmatiger wordt, dan verdient deze uitgave toejuiching, maar als het slechts is om ze wat mooier te maken, dan zijn er toch wel andere zaken, het leger betreffende, waarvoor eene uitgave meer gerechtvaardigd zou zijn. Men schrijft uit Zandvoort Men behoeft niet naar Scheveningen te gaan om een wintergezicht te zien, daar Zandvoort een zeker niet minder interessant schouwspel op levert. De alhier kolossaal gevormde ijsdam, de ingeijsde „pinken” leveren een prachtig gezicht op, waaraan de duizenden toeschouwers een vroo- lijk geheel geven; daarbij is er teZandvoorteen eigenaardige, en een zeker niet in ons land voorkomende wijze van „sport” te aanschouwen. De door de bevolking gemaakte ijsbaan, welke eene enorme lengte heeft, en die geprojecteerd is van een der hoogste duinen tot aan zee, wordt dagelijks ’s namiddags te 2 uur door de bevol king met hunne vrouwen, dochters of verloofden op sleedjes bereden. Te zien, met welk een vliegende vaart dat gaat is werkelijk eenig. Bij de ijsbaan hoorde ik o. a. op de bekende wijze zingen Zegis het niet intressant Wat ik hier zie in m’eigen land, Glijbaan, ijsbergen en geen strand, Te Zandvoort ’t mooist en ’t meest frappant. Naar ik vernam is het café van het hotel Kurzaal reeds geopend, hetgeen zeker aan het drukke bezoek, wat Zandvoort dagelijks heeft, te danken is. Reeds eenige dagen had de bakker J. in de Praubstraat te Zwolle in zijn regenbak een gaslucht meenen te bespeuren. Toen hij Zaterdag nacht te half een de deksel van dien regenbak afnam om te zien of de aanhoudende regen be hoorlijk inliep, had hij de onvoorzichtigheid daar toe een lucifer te ontsteken. Een hevige gasont ploffing volgde, waardoor de heer J. het aange zicht benevens baard en knevel grootendeels verschroeide, en hij een verwonding aan het hoofd bekwam, doordien de pijp, die hij in zijn mond had, hem tegen het hoofd werd geslagenook op den arm bekwam hij brandwonden. De slag was zoo hevig, dat hij overal in de stad en ook in de buitenwijken werd gehoord. De plotseling ingevallen dooi heeft te Breda eenige gedeelten onder water gezet. De Nieuwe Gennekenstraat, de Markstraten, de Gasstraat, enz. waren Zaterdag in eene zee herschapen. Vele woningen zijn geheel ondergeloopen. De bewoners van het wachthuis aan den weg naar Princenhage moesten zich naar het bovenste ge deelten van het huis begeven, om zich tijdelijk te redden. Eenige brandspuiten van de infanterie eti artillerie zijn Zaterdag den geheelen dag bezig geweest om het water uit de woning te pompen, dat tegen den avond eindelijk gelukte. Door de Stoomvaartmaatschappij Zeeland en de betrokken brandassurantiemaatschappij is een aanzienlijk bedrag ter beschikking gesteld van het spoorwegpersoneel te Vlissingen Haven, als blijk van erkentelijkheid voor de bewezen diensten tijdens het woeden van den brand in eene der goederenloodsen aldaar, in nen nacht van 24 op 25 November j.l. Het is den heer Pelt te Oud-Karspel ge lukt om eene nieuwe manier te vinden om zaag sel te persen en er meerdere hardheid aan te geven dan aan hout. Het is onaantastbaar voor vocht en lost zich zelfs in water niet op. De uitvinder vervaardigt er nu reeds lijsten van, die bij den buitengewonen lagen prijs der grondstoffen ver beneden de gewone kosten blijven. Het is te voorzien, dat deze vinding in ’t vervolg een grooten invloed zal uitoefenen op de voortbreng selen der nijverheid op dit gebied. De Berg. Ct. verhaalt van een vrijend paar te Tieke, dat bij het afscheidnemen voor de wo ning van het meisje elkaar een zoen gaf, die zóó lang duurde, dat de vier lippen aaneen waren gevroren. Zij klopten de ouders op, die, ’t was na middernacht, vuur aanmaakten en water kook ten, met behulp waarvan het paar gescheiden werd. Zij hadden echter, volgens genoemd blad, blaren als mosselschelpen op de lippen. Als ze maar gewacht hadden zouden ook zij zeker wel ontdooid zijn geworden. Wegens den sterken dooi kon de beek te Velp het water, dat uit den duiker van Rozen- daal stroomt, niet verzwelgen en liep het water buiten de beek. Zekere B. die een paar koeien, een hit, een varken en een geit in een schuur had staan, verloor tengevolge daarvan het var ken en de geit, die verdronken, terwijl de koeien en de hit ook al half in het water stonden. Door den directeur-generaal der Staatsspoor- wegmaatschappij is aan de burgemeesters in over weging gegeven, om afwijzend te beschikken op het verzoek van ambtenaren dier Maatschappij, tot het mogen dragen van vuurwapenen bij het doen van ronden des nachts op de stations. Meppel, 24 Jan. Is vuur doorgaans de oorzaak van brandhier ontstond dezen morgen brand door datgene dat steeds tot blussching van brand gebezigd wordt n. 1. door het water. Ingevolge den plotseling ingevallen dooi, die in den gepasseerden nacht door den feilen regen in volle werking was, liep het water in een pak huis waarin eenige vaten met ongebluschte kalk was geborgen. De kalk begon en hierdoor ook de houten vaten te branden en ziedaar het on heil. Alhoewel de brand nog niet is geëindigd, is men druk bezig de kalk te verwijderen en, aangezien er voldoend brandpersoneel aanwezig is, is men volkomen in staat de ramp tot het gedeeltelijk afbranden van het magazijn te be perken. WestergOO. Voor eenige dagen reisden de kooplieden de stallen weder af om vee op te koopen voor de suikerfabrieken, teneinde daar vetgemest te worden. Werden er ten vorigen jare ten behoeve van een enkelen gegadigde ruim honderd stuks opgekocht, ook nu zijn er al weer verscheidene beestjes, waarop de aandacht viel voor goed geld van de hand gedaan. Heerenveen, 23 Jan. Het was heden aan de veestalling in de nabijheid van het station te zien, dat in deze streken puik vee gevonden wordt, dat vooral in het buitenland als fokvee zeer gewild is. De heer S. Hijlkema te Akkrum heeft voor Duitsche rekening niet minder dan 106 stuks le kwaliteit kalve koeien opgekocht tegen f 225 a f 250 het stuk, welke heden door de respectieve eigenaars geleverd moesten worden. Per spoor worden zij tot Maagdenburg vervoerd een tweedaagsche reis, zonder dat de beesten eten of drinken krijgen. Te Maagdenburg worden zij twee dagen gestald, om dan nog verderop te gaan. De Tijd wijdt een artikel aan mr. JE. baron Mackay. Na zijne verdiensten erkend te hebben als Minister van Binnenlandsche Zaken, zegt zij van hem als Minister van Koloniën, dat, iemand, die zich nooit bijzonder met koloniale aangele genheden heeft bezig gehouden en niet met geheel buitengewone talenten is toegerust, onver wacht met de portefeuille van Koloniën belast, jaren noodig zaf hebben vóór hij een goed en bekwaam minister kan wezen voor dat departe ment. Mackay is te eerlijk om door goochelaarshan digheid en door ijdel vertoon zijne onvoldoende kennis te verbergen maar zoo men hem zijne tekortkomingen vergeeft, dan is dit te danken aan de égards, die men hem als Minister van Binnenlandsche Zaken meent schuldig te zijn. Zoodanige toestand mag echter niet van blii- venden aard zijndaarvoor staan te groote be langen op het spel, en de vrienden zelven van Mackay moeten naar eene reconstructie van het Kabinet verlangen, die het hem mogelijk maakt zijne portefeuille over te geven aan een „des kundige”. Een bedenkelijk karakter heeft de portefeuille- verwisseling van den heer Mackay door zijne eigeu openhartige verklaring, dat zij plaats had zijns ondanks. Uit de debatten is gebleken, dat niet de Koning krachtens Zijn recht om minis ters naar welgevallen te benoemen, hem tot die aanvaarding bewogen had, maar dat hij daartoe geprest werd door invloeden van buitenaf, buiten den kring der door de wet bepaalde machten. De Tijd heeft bljjkbaar het oog op de groote leider en zij besluit „Is dit zoo, dan willen wij gevraagd hebben of gehoorzaam toegeven aan die invloeden paste aan den leider van het Kabinet, hetwelk door de gemeenschappelijke actie van Katholieken en Anti-revolutionairen in het leven werd geroepen, en tevensof het niet onze plicht is ook in het vervolg wel toe te zien waar eigenlijk het zwaar tepunt der Regeering moet gezocht worden, in het Ministerie of daarbuiten Een brandstoffenhandelaar te ’s Hage ver zocht de Haagsche Ct. eens aan het publiek mede te deelen, dat de bij velen bestaande meening, als zouden de handelaars tegenwoordig een groote winst nemen, volkomen onjuist is. De cokes bv., waarvoor zij anders f90 betalen, staan nu op f 120 geprijsd, behalve spoorvracht en, wegens de sneeuw, dubbele transportkosten. En zoo schrijft hij is het met alles in ons vak gesteld. De Haagsche rechtbank heeft de onlangs voor dat college behandelde vraagof een ex ploot van dagvaarding, docr een deurwaarder voor zichzelf beteekend, nietig is, ontkennend en rijtuigen zijn, in de bosschen moet geplant, op de heiden moet ontgonnen worden, op zeer groote schaal moet liefdadigheid beoefend worden. Zoo vatte Willem III zijn Koningschap op en toen hij in de laatste jaren, tot schade van duizen den, in het openbaar niet meer ten zegen kon zijn, gaf hij met kwistige hand bij duizenden en tienduizenden, waar de nood drong en de liefde het eischte, ten zegen van zijn volk. Als de Koningen zoo voorgaan hebben zij het recht en den plicht, aan de met aardsche goederen ge- zegenden te zeggenvolgt mij na. En een volk, dat hiertoe het Hoofd van den Staat in staat stelt, doet een weldaad aan zich zelf. Of meent gij, dat wij naar den Spartaanschen eenvoud terug moeten, weet dan, dat gij duizenden en honderdduizenden mjveren, kunstenaars, hand werkslieden broodeloos maakt en de schatkist daarbjj niet alleen niet zal welvaren, maar door de kapitaalvermindering in denk- in vinding- in werkkracht, eindelijk ook in geld, dat maar een deel is van het groote kapitaal, zoo uitgeput zal raken, dat het volk aan armoede en ellende ten prooi wordt. Het is dom om het inkomen der Kroon te veel te bekrimpen, ’t is een misdaad tegenover het volk. Het is in de hoogste mate onkiesch, tegenover de edele vrouw, die reeds terstond na het aan vaarden van het Regentschap toont, zoo diep te beseffen, welke Hare roeping „is en die van de jonge Koningin tegenover het Nederlandsche volk. M. E. van der MEULEN. Art. 24 en 25 der Grondwet schrijven voor Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van 26 Augustus 1822 afgestaan, en in 1848 door wijlen Koning Willem II tot kroondomein aan den Staat teruggegeven, geniet de Koning een jaarlijksch inkomen uit ’s Landskas, waarvan het bedrag bij elke troonsbeklimming door de wet wordt vastgesteld. Den Koning worden tot deszelfs gebruik, zomer en winter-verblijven in gereedheid gebracht, voor welker onderhoud echter niet meer dan f 50,000 jaarlijks, ten laste van den lande worden gebracht. Het spreekt van zelf, dat na den dood des Konings dit een en ander moet worden geregeld en vastgesteld. Een ontwerp, strekkende om het jaarlijksch inkomen vast te stellen is dan ook bij de Staten-Generaal ingediend. Het voorstel is om, evenals onder Koning 'Willem IH, dit te bepalen op f 600,000. Nu leest en hoort men over deze som van zeer vele onkundigen, maar ook van velen, die het beter moesten en kunnen weten, de domste en meest onkiesche redeneeringen. Dat Koning Willem I f 1,500,000, Willem II f 1,000,000 ontvingen, Willem III daarentegen f 600,000, bij vrijwilligen afstand van f 400,000, stip ik slechts even aan. Ook dat de Neder landsche Kroon, vergeleken met ’t geen andere souvereinen erlangen, een schraal inkomen heeft. Ik erken ten volle, dat f 600,000 een groote som is, vooral omdat de opbrengst der domeinen er bij komt. Doch ieder weet, dat een groote som evengoed te klein kan zijn, als een kleine som tot overvloed kan leiden. Ons land heeft f 125,000,000 en meer inkomen en soms moeten wij tekorten dekken door leeningen. Het is dus slechts de vraag wat men moet doen met het inkomen in den rang waarin men leeft. Naarmate nu een land toeneemt in bevolking en die bevolking toeneemt in ontwikkeling, naar die mate moeten er middelen gezocht worden, om aan die millioenen arbeid te verschaffen. Deze arbeid is duizendvoudig. Die de spade hanteert en den oogst binnenhaalt werkt in het zweet zijns aangezichts, maar die het lichte penseel in de hand heeft, de toonkunst beoefent, de diepten der wetenschap peilt, als redenaar optreedt, werkt vooral niet minder en heeft meestal een zware levenstaak. Nu is het plicht van alle meerge- aan al die werkzoekenden, zooveel doenlijk, naar hun aard en aanleg, gelegenheid te geven, hun krachten te gebruiken en op eer lijke wijze in hun onderhoud te voorzien. En evenzoo om waar armoe nijpt en de werkkracht is uitgeput met milde hand weldadigheid te be oefenen. Het is eene verhevene gedachte, in de dorre woorden van een grondwetsartikel neergelegd en in een geldsom belichaamd, dat men aan het hoofd van een volk, een Koning of Koningin, een Keizer, een President plaatst, aan wien de taak is opgelegd in al deze opzichten, zijn of haar volk een voorbeeld te geven. Hieruit volgt, dat men dus geen inkomen geeft aan een bepaald persoon als zoodanig. Geef dan aan onze jonge Koningin 50,000 en zij zal zich baden in weelde, maar er wordt vastgesteld een inkomen der Kroon, in een gemeenebest is het, het inkomen van het Presidentschap en dit moet niet minder ruim zijn, dan dat van een Vorst of Vorstin, zal de bekleeder van het ambt ten zegen zijn voor zijn volk. Men meene toch niet, dat de Vorsten zich per soonlijk altijd baden in weelde. Ik heb de slaap kamer gezien van den vader van Italie’s Koning. Er was een houten vloer, er stond een ijzeren veldbed, er waren allereenvoudigste stoelen. En deze is geen uitzondering. Koning Willem II sliep op Vaes-Haertelt, zijn lusthuis in Limburg, op een kersenhouten ledikant zonder eenige ver siering. Waartoe dan die tonnen gouds? Voor de paleizen in het gansche vaderland moeten kunsten en nijver heid met milde hand aan den arbeid gehouden worden, in de lusthoven moeten bloemen en planten gekweekt worden, in de stallen moeten paarden Wie ooit aan een sterfbed heeft gestaanwie met den dood in het hart iemand, dien men lief heeft, heeft zien worstelen met den laatsten ademtocht, kan zich een flauwe voorstelling ma ken van het sterfbed van den jongen prins Boudewijn van België. Snakkende naar adem lag daar de toekomstige Koning van België; aan zijn bed stonden ver schillende leden der vorstelijke familie snikkende het lijden te aanschouwen van den geliefden jongen man. De lijder zag de tranen zijner ouders met inspanning van al zijn krachten richtte hij zich halverwege op en fluisterde „Het is niets morgen zal het beter gaan.” Maar steeds namen zijn krachten af, uur aan uur werd hij zwakker. Bijna onhoorbaar klonk zijn stem, toen hij om twaalf uur dokter Mélis aan zijn bed deed roepen. „Ik dank u,” fluisterde hij, „voor al uw toewijding gedurende den laatsten tijd.” De prins dacht aan zijn zuster, die, reeds eenigen tijd lijdende, door de goede zorgen van dokter Mélis haar ziekbed spoedig zal kunnen verlaten. Het waren zijne laatste woorden. Zijn stem was verdwenenzijn ademhaling werd be lemmerd hij worstelde met den laatsten adem, die het lichaam niet scheen te willen verlaten. Het was één uur, toen hij een teeken gaf aan zijn ouders. Pijnlijk vertrok zich zijn gelaat toen hij zich met moeite oprichtte, om hen te omhelzen en hen een kus, den laatsten, den afscheidskus op ’t voorhoofd te drukken. Een oogenblik van onbeschrijfelijke wanhoop! Geen hoop meer; ’t laatste vleugje was verdwenen. De koude, ake lige werkelijkheid drong zich aan allen op de prins lag met den dood op de lippen. De her togin van Vlaanderen, zijn moeder, had de kracht haar tranen te bedwingen, zij had nog den moed hem te troosten, terwijl zij zelf niets van haar woorden kon en mocht gelooven. De graaf was minder zijn smart meesterde tranen rolden hem langs de wangen bij ’t ..aanschouwen van den vreeselijken doodstrijd van zijn oudsten zoon, zijn toekomstigen opvolger. Maar dan zich vermannende, nam hij prins Albert en prinses Josephine aan de hand en duwde hen zachtjes naar de stervensponde, waar zij snikkende neerzegen op hunne knieën. Prins Boudewijn opende nog even de oogledenzijn hand schoof langzaam, moeielijk over het dek, alsof hij hen wilde uitnoodigen zoo naast hem te blijven liggentot de geneesheeren, om een al te diepe ontroering te voorkomen, den prins en de prinses verzochten zich te verwijderen. Dan sloot de jonge lijder weer zijn oogen, en verviel schijnbaar in een bewusteloosheid, nog één zucht -prins Boudewijn van Vlaanderen, den door het volk zoo geliefden prins, had den laatsten adem uitgeblazen. Zijn ontroering bedwingende, wendde dokter Mélis zich van het sterf bed tot de gravin met de korte, verpletterende woorden „Mevrouw, Monseigneur is dood In een oogwenk was de mare door Brussel verspreidde Koning en de Koningin werden in kennis gesteld met den slag, die Hun Vorstelijk Huis had getroffen en reeds om half tien des morgens waren Hunne Majesteiten van Laeken aangekomen. Slechts met moeite konden de Ko ning en de Koningin zich staande houdenmen moest den Koning ondersteunen om hem te ge leiden naar den Graaf van Vlaanderen, die, zijn Bolswardsche Courant 1

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1891 | | pagina 1