NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD G&SWABO WOÏCSBRAOBJB.L V rouwenar beid. T Dertigste Jaargang. No. 12. 1891. DONDERDAG 19 MAART. BUITENLAND. BINNENLAND. VOOR «il ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. r?" 1 ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. „Geen verwisseling van welk minister ook kan gelijk gesteld worden met de beteekenis van 't heengaan der kleine excellentie. Geen politieke partij kan door den dood van een man zooveel verliezen als de centrum partij heeft verloren door ’t overlijden van Windthorst.” Deze woorden uit een vrijzinnig blad bewijzen, wat Windthorst is geweest voor zijn partijhoe hij wordt beoordeeld door zijn mede-afgevaar- digden, die in hem hun gevaarlijken tegenstander zagen, en toch de oogen niet sloten voor zijn bekwaamheden. Het Berliner Tageblatt sluit zijn lofrede met de woorden „Zijn persoonlijkheid zal in onze parlementen zoo spoedig niet vervangen kunnen worden. Het Centrum betreurt in den overleden Windthorst een leider, wiens bekwaamheid de afgunst van alle partijen moest opwekken. De volksvertegenwoordiging verliest een narer uit- stekendste en meest karakteristieke persoonlijk heden. Wat hij voor de katholieke partij in Prui sen en in Duitschland heeft gedaan, is met onuitwisbare letters gegrift op de bladen der geschiedenis. Zijn aandenken in het volk is even diep geworteld als de herinnering aan zijn grooten politieken tegenstander in de rijkskanselarij. De groote en de kleine excellentie behooren geschied kundig nu eenmaal bij elkaar in de herinnering zijn zij onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Maar de kleine excellentie heeft de groote over wonnen volgens alle regelen der diplomatieke krijgskunst; overwonnen gelijk de kleine David den grooten Goliath met een steenworp heeft doen vallen.” Wonseradeel. Niettegenstaande de winter ons nog maar niet verlaten wil en de nachtvorsten den veldarbeid wel eenigzins belemmeren, zijn hier toch reeds de eerste poters-aardappelen aan den grond toevertrouwd geworden. Westergoo. De hoop, dat de vorst een groote opruiming in de slakkenwereld zou heb ben gehouden, zal wel blijken ijdel te zijn ge weest. Bij het verplanten van de bollen uit een leliebed vond de tuinman, daarmede bezig, het slijmerige volkje ongedeerd op en tusschen de schubben der bollen, alsof voor hen de strenge winter eenvoudig niet bestaan had. Harlingen. In geen jaren passeerden zóó vele Zuiderzee stoombooten onze gemeente als tegenwoordig. Dagelijks komen en gaan er ver scheidene, allen diepgeladen, terwijl sommige nog van eeu bijlegger vergezeld worden, teneinde zoo veel mogelijk vrachtgoederen te kunnen vervoe ren. Wel een bewijs dat de goederen, die den afgeloopen winter ter verzending gereed lagen, niet weinig waren opgehoopt. Het lid der Tweede Kamer Domela Nieuwen huis heeft een brief geschreven aan de Koningin, waarin hij twee redenen opgeeft waarom hij niet aan het diner ten Hove verschijnen zal. Voor eerst wil hij het officieel costuum der Kamerle den niet dragen en dit was verplichtend gesteld voor de bijwoning van den maaltijd. Deze beweegreden is te rechtvaardigen. Waar om de volksvertegenwoordigers een costuum moe ten hebben, begrijpen wij ook niet. Dit kan aan ambtenaren of bedienden worden voorgeschreven, maar een officieel costuum behoort niet meer tot onzen tijd. De Amerikanen verschijnen dan ook aan buiteniandsche hoven in het gewaad, dat zij passend vinden. Een andere grond is, dat hij zou aanzitten aan een weelderigen disch, terwijl zoovele duizenden het allernoodzakelijkste missen. Dit motief is niet houdbaar. Er zal wel nooit een toestand geboren worden, dat alle menschen even rijk zijn en hetzelfde op hunne tafel kunnen hebben. Men zou aan Domela Nieuwenhuis zelven kunnen ver wijten, dat hij een goede jas, waarschijnlijk zelfs des winters een overjas, draagt, terwijl duizenden ternauwernood een hemd hebben. Evenmin zou hj in een goed en behoorlijk ge meubeld huis mogen wonen, en op een voldoend bed slapen, terwijl zoovele duizenden in krotten moeten leven en bijna geen slaapplaats hebben. Welke idealen men zich ook omtrent de toe komst scheppen kan, er zullen altijd rijken en armen zijn, al mocht men er ook in slagen, waar toe bijna ieder gaarne wil medewerken, om het lot der minder bemiddelden te verbeteren. Helaas, wij zijn daar nog verre af, maar dit is geen reden dat de Koningin, een maaltijd aan biedende aan de vertegenwoordigers des volks, dezen sobere gerechten zou doen voorzetten. Het gebruik brengt mede dat hij, die gasten noodigt, deze onthaalt, al is het onthaal niet de hoofd zaak van de uitnoodiging. Arnh. Ct. ling op hoogstvoorbarige wijze wordt daardoor op de definitieve regeling vooruitgeloopen. Alle bezwaren blijven bestaan, slechts op één punt wordt wijziging voorgesteld, waarop men vroeger zijn zin niet heeft kunnen krijgen. In het verslag leest men de volgende woorden, die voor de politieke gevolgen eener afstemming van beteekenis zijn. „De verwerping der wet door deze Kamer wordt door de Regeering ver wacht.” De Minister van Koloniën heeft er duide lijk op gezinspeeld en in de andere Kamer heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken zich ver bonden om, onverschillig of dit wetsontwerp ver worpen of aangenomen wordt, zoodra hij kan een voorstel tot definitieve regeling van het kiesrecht in te dienen. Waartoe dan deze voordracht? Is zij in de eigen schatting der Regeering doodge boren In de andere Kamer werd haar de toeleg toegeschreven om een conflict met deze Kamer uit te lokken. Dat is niet geloofltjk, doch dat het vermoeden van zoodanige dwaasheid kon op komen in het brein van een schrander man, tevens hartstoehtelijk verdediger der wet, is wel het beste bewijs üat, behoudens hare waardig heid, de Kamer zich niet zoo openlijk zou kunnen dejugeeren. Dit geeft stof tot nadenken. Is de wijsheid van den staatsman misschien gezwicht voor den onstuimigen aandrang van niet ver antwoordelijke raadgevers, door partij polemiek verblind Bewijzen kon men dit niet, dit gaf men aan de verdedigers gaaf toe, maar hoe anders het doordrijven dezer wet te verklaren? De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft te lang eene eerste rol op ons staatstooneel gespeeld en Is een te diepdenkend, in het staatsrecht te door kneed man, om over het dringendste politieke vraagstuk, de toekenning van het kiesrecht, geene wel verkregen overtuiging te bezitten en maakt zich dan ook gereed een voorstel daaromtrent in te dienen. Ook tegen de artikelen werden overwegende bezwaren aangevoerd, omdat de waarborgen van de juistheid der kiezerslijsten en van openbaar heid en controle, die de kieswet terecht heeft geëischt ter verzekering eener wettige en regel matige uitoefening van het belangrijkste staats- burgerrecht hier ten eenemale gemist worden. Sommige leden verklaarden zelfs, dat al ware het ontwerp overigens van inhoud en vorm een model van wetgeving, zij het zouden moeten ver werpen omdat de gelegenheid tot stemmen ont houden wordt aan hen, wien de Grondwet het stemrecht toekent. De heer Mees heeft een amendement op de postwet voorgesteld, dat van zijn practischen blik getuigt. Een partij quaestie valt er wel niet uit te distilleeren. Hij stelt voor aan de Regeering de bevoegd heid toe te kennen om gedurende niet langer dan veertien dagen in hetzelfde kalenderjaar het port voor visitekaartjes te verhoogen tot ten hoogste driemaal het normale port. Hij heeft daarbij blijkbaar het oog op de ge woonte om met Nieuwjaardemaatschappij met feli- citatiekaartjes te bombardeeren. Door de afschaf fing van dit gebruik zou aan niemand eenig na deel worden toegebracht, terwijl het de taak der postambtenaren slechts verzwaart. Zoo er al zijn die toch een kaartje willen zenden, de drie cents die er voor moeten betaald worden zal den stroom toch aanzienlijk verminderen en na weinige jaren zal de maatregel niet meer behoeven toegepast te worden. De manier om anderen voor één cent geluk te wenschen, die nu bestaat, zal dan wel uit de mode zijn. De heer Rooseboom heeft in de Kamer de quaestie te berde gebracht of het geoorloofd is brieven in een postpakket te sluiten. De wet ver biedt het niet met zoovele woorden, maar de be paling dat brieven aan een port zijn onderworpen, geeft aanleiding tot de opvatting, dat aan dit voor schrift niet wordt voldaan, wanneer zij in een pak ket zijn gesloten, al wordt dit eveneens door den Staat vervoerd. Bedriegen wij ons niet, dan is het verbod om brieven in een postpakket te sluiten een doode letterde postambtenaren hebben wel wat anders te doen dan elk pakket te openen om zich te overtuigen of de wet nageleefd is, vooral omdat zij het dan weer behoorlijk moeten dichtmaken, wat hun meer tijd kosten zou dan hun werkkring veroorlooft. Nu toch eene nauwkeurige controle ondoenlijk is, zou het maar beter zijn indien het verbod, zoo dit wettelijk bestaat, werd opgeheven, waar tegen toch zoo veelvuldig gezondigd wordt, door zeer velen in onwetendheid. Als een bewijs, welk een nadeeligen invloed de strenge vorst van dezen winter op de vischteelt heeft uitgeoefend, kan dienen, dat de verpachting van het vischwater in den polder Heerhugowaard dezer dagen f 10 heeft opgebracht, tegen f 108.50 in het vorige jaar. Ook te ’s-Gravenhage zullen eindelijk proe ven met asphalt worden genomen. Een gedeelte der Spuistraat wordt van het nieuwe plaveisel voorzien. In zijn jongste Dommer bespreekt de Lim burger Koerier het vergelijk, dat tot verzoening der kerkelijke partijen ten aanzien der legerwet is aangegeven. Het blad erkent, dat verbetering van onze weerkracht de algemeene wensch is en meent, dat de bezwaren tegen het behoud der plaatsvervanging op de volgende wijze zouden kunnen weggenomen worden. De arbeid der vrouw is een der brandende vraagstukken van den dag. Velen zijn tegen den arbeid der gehuwde vrouw op de fabrieken en terecht. Anderen, en in de eerste plaats de Vrije-Vrou- wenvereeniging te Amsterdam, roepen luide der vrouwen toe„Laat u toch niet van de arbeids markt stootenhet doel der mannen is enkel de vrouw te isoleeren, haar dom en arm te houden, en haar minderjarig te verklaren. Zij zorgen wel dat het vermoeiende, vervelende, zware werk der vrouw ten deele valt De onjuistheid dezer bewering is zóó zonneklaar, dat ik niet in debat wil treden, ik citeer alleen. Niet over den fabrieksarbeid, maar over den ar beid der vrouw in het algemeen, wil ik eenige oogenblikken met u praten. In de eerste helft dezer eeuw stond de arbeid der vrouw nog zoo laag aangeschreven, dat een meisje en vooral eene jonge dame, van deftige familie maar zonder geld, zich schaamde als zij in haar eigen onderhoud moest voorzien. Ging zij al in betrekking, dan moest het nog den schijn hebben, dat zij het uit vocatie deedeen gezel schapsdame heette logévan honorarium of sala ris te spreken o foeiDit vooroordeel bestaat bij enkelen’ nog, getuige de advertenties met de geijkte uitdrukking: „Op eene nette behandeling zal meer gelet worden, dan op salaris." Die onzin ergert mij altooseene goede behandeling is plicht, geen gunsten op salaris heeft men recht„ieder arbeider is zijn loon waard.” Langzamerhand heeft de vrouw zich boven die vooroordeelen weten te verheffen zij stelt er thans eene eer in onafhankelijk te zijn. Telkens opent zij zich nieuwe wegenhet arbeidsveld wordt ruimer, hare kennis vermeerdert, de middelen van bestaan worden talrijker; wat uitzondering was, is regel geworden. Ik acht het een zegen, dat iedere vrouw of meisje onafhankelijk in haar eigen onderhoud kan voorzien dat de dochters van onbemiddelde ouders, evenals de zoons, de zorgen haar vaders kunnen verminderen door haar aandeel aan de uitgaven te dragenarbeid adeltbeter één stuiver zelf verdiend, dan een gulden ontvangen. Maar toch vergete men nooit dat dit alles slechts de vrucht is der veranderde tijdsomstan digheden. De bestemming der vrouw is het huis gezin, daar is haar oorspronkelijke werkkring, eerst als dochter, later als gade en moeder. Haar is de grootsche taak beschoren den eersten steen te leggen, ja, den hoeksteen van de maatschappij, die op de hedendaagsche zal volgenin het kind reiken het verleden en de toekomst elkander de handin het kind leggen wij ons legaat aan het volgende geslacht neder. „In ’t verleden ligt het heden, In ’t nu, wat worden zal.” Heeft de vrouw die bestemming bereikt en is zij de gade van een liefhebbend en haar waardig echtgenoot geworden, dan is het zijn plicht als man en later als vader, zijne vrouw en kinderen in zijn stand niet boven zijn stand het noo- dige te verschaffen. Wie trouwt, neemt deze ver plichting stilzwijgend op zich. De man is de wet gevende, de huisvrouw de uitvoerende macht. Beiden vullen elkander aan. Ik spreek natuurlijk van gezonde toestanden niet van gezinnen, waar de man een nul en de vrouw een dragonder is. Ik heb twee gezinnen gekend. In het eene heette de man niet te kunnen werken en verdronk bovendien een gedeelte van het geld, dat zijne vrouw als schoonmaakster en porster verdiende. Nauwelijks was er een kind geboren of de moe der ging weer naar hare schoonmaakhuizen. Drie kinderen stierven achtereenvolgens onder het jaar en de vrouw zelf kreeg eene ongeneeslijke kwaal. Van al de kinderen is er maar uit één, een bruik baar lid der maatschappij gegroeid. Het andere gezin verloor den vader, die tim merman was. De moeder ging als weduwe uit werken. Hare kinderen groeiden in het wild op van den zoon, een flinken jongen, is nooit iets goeds geworden. De eerste toestand was een gevolg van de in validiteit, de tweede van het gemis aan den zor genden huisvader; hier brak nood de wet. Maar wat nu te zeggen van het beweren van sommigen, dat de vrouw, evengoed als haar man, zelfstandig den kost moet verdienendat zij zich niet moet laten onderhouden door haar man. ’t Huishouden is geen bezwaar; dat zal over een 25 jaar geheel opgedoekt zijn. Dan heeft men hier de machines, die nu reeds in Amerika werken. Alle huizen worden door een reusachtige calorifère verwarmdmen krijgt niet alleen water en gas, maar ook warmte in huis. Wasch- en wringmachines zijn hier reeds - de strijkmachine komt er nog bij. Schoenen worden door de schoen poetsmachine bij honderden gepoetst en borden bij duizenden gewasschen door eene andere ma chine. Het eten wordt voor honderde gezinnen tegelijk gekookt en aan huis bezorgd. „Meine Liebste, was willst du noch mehr?” Van de kinderen spreken deze hervormsters de vrije-vrouwen niet. Hoogstwaarschijnlijk zullen de kinderen, evenals bij de Spartanen, door den Staat worden opgevoed. Wij hebben ten minste al ééne schrede in die richting gedaan kindervoeding, kleeding van het arme schoolkind en schoolbaden plus onderwijs. De Haarl. Ct. meldt, dat men bij de Rijks telegraaf bezig is met een toestel van de laatste vinding proeven te nemen, waarvan de resulta ten moeten zijn, dat op een draad met twee te legraaftoestellen van verschillende constructie te gelijk berichten kunnen worden overgebracht. Omtrent de verkregen resultaten kan met zeker heid nog niets worden medegedeeld. De Schager Ct. bevat het volgende inge zonden stuk „Wanneer wij de redevoeringen van D. N. zoo hier en elders door hem gehouden, nagaan, dan is daar wel in sommige punten iets goeds en nuttigs te vinden, en zien wij tevens daarin een groot talent van den Volksman, maar over zjjn geheel genomen zijn die redevoeringen toch niet zeer aannemelijk of aanbevelenswaardig. Jam mer is het toch dat de heer Nieuwenhuis zijn talent niet ten goede gebruikt, want dan kon het nog ten zegen wezen, maar nu hij het ten kwade gebruikt, is het tot verderf. De te Schagen door hem uitgesproken rede toch, is wel het tegenovergestelde van hetgeen de wijze Salomo in zijne schoone spreuken ons voorstelt, waar hij zegt: „Wie het leven wil lief hebben en goede dagen zien, die stille zijne tong van het kwade en zijne lippen dat zij geen be drog spreken, die wijke af van het kwade en doe het goede, die zoeke vrede en jage dezelve na.” Nieuwenhuis doet juist het tegenoverge stelde, hij spreekt kwaad tegen al wat regeering is, en tegen al wat kapitaal bezit (en is zelf ka pitalist,) ja zelfs tegen al wie werk geeft en brood laat verdienen, en zoekt het volk daartegen op te zetten: den nijveren arbeider, die brood voor zijn gezin verdient, spoort hij aan het werk te staken, en zamelt giften in om werkstakingen te steunen en waar dan duizenden aan die dwaze redeneeringen gehoor geven, hun arbeid staken, langs straten en wegen rondslenteren en niets verdienen, daar brengen zij natuurlijk zich zelven met vrouw en kinderen in armoede en ellende, tot groot ongerief in de maatschappelijke samen leving. En wat hij tevens nog in een ander punt van zijne redevoering zegt, n.l.Wij leven vrij, wij leven blij, op Neerlandsch dierbren grond: die eenen regel zegt hij, zijn drie groote leugens. Hier zet hij nog de kroon op zijn werk, hij ver acht hierbij de vrijheid door onze voorvaderen zoo duur met hun bloed gekocht, waarvan wij nu nog de gezegende vruchten genieten, ja hij veracht den grond door onze nijvere voorouders aan zee en meer ontwoekerd, en heeft een tegen zin aan den gezegenden vrede die wij thans be leven, en dien hij nu door redevoeringen wil trachten te verstorenelk oprecht Vaderlander moet zulks wel tegen de borst stuiten, en liever met Staring zeggen Gij grond gewijd door Willems bloed, Verlost door Maurits hand, Gij kusten door de Ruiters moed, Met eerlaurier omplant Gij erf, dat ons uw kinderen noemt, Dat eens onze asch vergaard’ Mijn Vaderland! wees hoog geroemd, Gij zijt die Hulde waard. Indien dan de heer Nieuwenhuis ons Vader land zoo verkeerd vindt, dat hij er een tegenzin in heeft, welnulaat hij dan maar beter oord opzoeken, b.v. in Zuid-Afrika, in de Transvaal of Oranje Vrijstaat, of waar hij maar wil, wij kunnen hem hier heel goed missen”. De heer H. W. Groeneveld, president van de afdeeling Amsterdam van den Anti-dienstver- vangingsbond, heeft bij de Gebrs. van Langen- huysen een vlugschrift doen drukken voor mijn land en mijn Koningin, waarin hij een beroep doet op het volk van Nederland om persoonlij ken dienstplicht te bevorderen. Hij vertrouwt dat de roepstem der 10,000 leden van den bond zal medewerken om aanhangers voor dat begin sel te vinden, dat door vele krijgskundigen van naam, wier oordeel hij aanhaalt, wordt voorge staan. Met hetzelfde doel en bij denzelfden uitgever, werd door Jan Milicien een open brief over per soonlijken dienstplicht gericht aan het geheele Nederlandsche volk. Deze, Een stem uit het volk, is uitgegeven door het hoofdbestuur van den Anti-dienstvervangingsbond. Jan Milicien gispt terecht de houding van de Standaard, die den schijn aanneemt, dat zij vóór den persoonlijken dienstplicht is, maar tafereelen van het kazerne leven ophangt, die van den militairen dienst moe ten afschrikken. De schrijver toont de onwaar heid aan der bewering van Kuyper’s blad en geeft uit eigen ondervinding een veel gunstiger denkbeeld van het kazerneleven, dat geheel den indruk wegneemt, dat kazernen holen des ver- derfs zouden zijn. Een eigenaardigheid van ons jaartal 1891 is, dat het tweede cijfer vermeerderd met het eerste, het derde cijfer geeft, en het derde cijfer verminderd met ’t laatste, het tweede vertoont, terwijl alle 4 cijfers bijeengenomen de 19e eeuw aanduiden. Het verslag van de afdeelingen der Eerste Kamer over de Stedenwet is thans openbaar ge worden. Het is een zeer uitvoerig rapport, waarin in heldere en korte trekken de bezwaren tegen de wet worden geformuleerd en de argumenten ter verdediging aangevoerd worden. Zij komen voor het meerendeel overeen met de beschouwin gen der Tweede Kamer. Een der bezwaren geldt de voorloopige wijziging eener voorloopige rege- Stelt u eens even zoo’n gezin voor; man en vrouw zijn overeengekomen samen door het leven te gaan, en hebben dit voor de wet beloofd als er over 25 jaar dan nog een burgerlijk huwe lijk voor zulke lieden bestaat. Den volgenden dag gaan man en vrouw aan den arbeid buitens huis, op fabriek of kantoor en komen ’s avonds moe thuis, om haastig het eten te gebruiken, dat men daareven gebracht heeft en zich dan ter ruste te leggen. Morgen en overmorgen en over- over morgen hetzelfde programma. Men zou haast vra gen, waarom blijven zulke menschen niet vrijge zel en maagd E. Bolswardsche Courant I v' 8 g I <i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1891 | | pagina 1