NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
OLSWA.RB EN WWMRAÖSK
1
w
B
8
I
J
i
V
1891.
No. 17.
Dertigste Jaargang.
Het Verleden
DONDERDAG 23 APRIL.
L
nj t
SOMBERE DAGEN.
BINNENLAND.
Ingezonden.
LIBERALE PARTIJ.
■ƒ1
ra
VOOR
1
ml
10
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
van
Febr. 1862,
Juni 1868,
Nov. 1877,
April 1888,
te zamen
3
8
4
2
9
Febr. 1862
Juni 1868
Nov. 1877
mn.
KSKöKfili
SM
van hare
Wij prijzen des schrijvers moed
ons in zijn aanvankelijk succes.
Het nastukje: „Haar jongen komt thuis”, tin
telt van een gezonde levensopvatting en wordt
flink a'gespeeld.
Het talrijk opgekomen publiek luisterde met
klimmende belangstelling, blijkbaar „pakten”
beide stukken en de hulde den auteur gebracht,
toen hij onder aanhoudend applaudissement ten
tooneele werd geroepen, was welverdiend.
Te Valtermond is een valsch bankbiljet,
groot f 100, in beslag genomen. Het biljet draagt
naar men verneemt, het nommer 1935 BI. enden
datum 29 November 1880.
van Mr. Geertsema tot belangrijke verlaging van
den census.
Of dan de liberale partij werkelijk zooveel
heeft uitgericht als men reden had te verwachten
"Wij zullen het waarlijk niet beweren, maar
veeleer openhartig erkennen, dat de scheppings
kracht van de partij in den loop der jaren gaan
deweg verzwakte. Vinden de Kiezers in deze
omstandigheid aanleiding om nu van hun onge
duld blijk te geven en bij de aanstaande ver
kiezingen met grooten ernst op daden en krachtige
daden aan te dringen, dan zullen zij volmaakt
in hun recht zijn. Maar zij verliezen daarbij
vooral niet dit uit het oog, dat de parlementaire
geschiedenis van 18481887 geen waarheid zoo
duidelijk in het licht stelt als deze: dat schier
al het goede door de liberale partij in die jaren
gewrocht, tot stand kwam in weerwil van de
krachtige oppositie van hare politieke vijanden,
en dat, waar hare pogingen faalden, de tegen
stand van dezelfde vijanden hoofdoorzaak is ge
weest van het schipbreuk lijden.
Bij welke partij moeten de Kiezers, voorstanders
van krachtige hervorming, dan in onze dagen de
bevrediging van hunne wenschen zoeken, bij de
rechter- of bij de linkerzijde? Voor allen die
waarde hechten aan de uitspraak van de ge
schiedenis kan het antwoord op deze vraag toch
inderdaad niet moeilijk zijn.
Op het schuldregister van de liberale partij,
zooals de politieke tegenstanders gewoon zijn dit
tegenwoordig op te maken, staat als eerste post
geboekt, dat onze partij, welke meer dan 25
sommigen spreken zelfs van 40 jaren het be
stuur in handen zou hebben gehad, alleen in
den eersten tijd getoond heeft tot krachtig
handelen in staat te zijn, maar sedert slechts van
onvermogen blijk gegeven heeft. Deze beschul
diging wordt door schier alle organen van de
ons vijandige pers zoo eenstemmig, zoo stellig en
zoo aanhoudend herhaald, dat bijna niemand er
meer aan denkt haar tegen te spreken, maar met
dat ongelukkig gevolg dan toch, dat bedoelde
beschuldiging in het oog van de menigte allengs
het karakter gaat aannemen van een. wel be
wezen, onbetwiste en onbetwistbare waarheid.
H
Wat is er nu van die zoogenaamde waarheid
Het kan de moeite loonen, deze vraag nog eens
met een enkel woord te onderzoeken. Trouwens
groot kan de moeite niet zijn, want ter bereiking
van ons doel behoeven wij slechts enkele histo
rische feiten in het licht te stellen, en wel feiten
welker juistheid ieder, die er lust in heeft, zelf
kan controleeren.
Vooreerst deze vraaghoelang heeft de liberale
partij, sedert in 1848 de grondwetsherziening tot
stand kwam, werkelijk geregeerd
Men zal wel algemeen willen toegeven, dat
hare regeering begon met de optreding van het
eerste ministerie-jT/ioróecAtf in November 1849,
want het bewind, dat aan dit ministerie vooraf
ging, stond geheel buiten de meerderheid van de
Kamer en vond dan ook bij de liberale partij
allerminst steun. Terecht verlangde deze, dat
haar om te regeeren de hulp van haar alge
meen erkend en geëerbiedigd hoofd van Thor
becke namelijk niet zoude onthouden worden.
Het eerste ministerie-Thorbecke handhaafde
zich tot het voorjaar van 1853, toen de April
beweging aan zijn bestaan een einde maakte.
Geheel in overeenstemming met zijne beginselen
partij kiezende voor de vrijheid van de katho
lieken om naar eigen inzicht hunnen eeredienst
te regelen, moest het bewind bukken voor de
vereenigde macht van conservatieven en anti
revolutionairen, eensgezind in de begeerte om aan
de Roomsch-Katholieken die vrijheid van eere
dienst te onthouden.
Na den triomf van de April-beweging blijft de
liberale partij gedurende negen jaren van de
regeering verwijderd. Ettelijke ministeriën volgen
elkander in dit tijdvak op. Het zuiver conser
vatieve bewind van Hall - van Reenen opent de
rei, maar moet in 1856 plaats maken voor een
ander, meer naar den zin der anti-revolutionairen
ingericht, met van der Brugghen, Simons en
Vrolik, aan wie in het bijzonder de taak wordt
opgelegd zoo mogelijk eene wet op het lager
onderwijs tot stand te brengen, welke de kerke
lijke partijen bevredigen kan. Het doel wordt
intusschen niet bereiktwel komt de onderwijs
wet tot stand, maar in een vorm, welke vooral
de anti-revolutionairen allerminst bevredigen kan.
Dus ervarende, dat op den steun van Groen
van Prinsterer en de zijnen niet te rekenen valt
en wel wetende, dat zij zich met eigen krachten
onmogelijk kunnen staande houden, zoeken de
conservatieven nu hulp bij de liberalen en van
daar, dat in 1858 het mimsterie-wan Goltstein
Rochussen aan van Bosse en in 1861 het ministerie-
van ZuylenHeemstra aan Godefroi een plaats
inruimt. Beide deze Kabinetten zijn intusschen
in hoofdzaak zuiver conservatief en alleen in zoo
ver onderscheiden van de vorige, dat zij met de
liberalen en niet als deze met de anti-revolutio
nairen voeling trachten te onderhouden. De
vruchten van deze laatste pogingen zijn intusschen
al even onbevredigend als die welke vroeger
werden geoogst en dienen slechts om de over
tuiging te bevestigen, dat aan de conservatieven
de macht om te regeeren ontbreekt.
Op 1 Februari 1862 wordt dan ook aan de
liberale partij ten tweeden male het bewind toe
vertrouwd. Thorbecke is weder haar leider en
naast hem nemen Olivier en Betz, later ook
Fransen van de Putte en Cremers, in het ministerie
plaats. Vier jaren blijven zij het gezag uit
oefenen, totdat in 1866 niet de kracht van hunne
politieke tegenstanders maar verdeeldheid in
eigen boezem aan dat gezag een einde maakt.
De plaats door de liberalen vrijwillig prijsge
geven, moest nu wel door de tegenpartij worden
ingenomen en deze tracht thans te slagen door
een kabinet te vormen, dat uitsluitend bij de
rechterzijde steun zoekt, want naast den streng
conservatieven Heemskerk en Graaf Schimmel-
penninck nemen drie antirevolutionairenGraaf
van Zuylen, P. Mijer en Baron van Lijnden,
in dit Kabinet zitting. Dus samengesteld stond
de regeering scherper tegenover de liberale partij
dan misschien ooit te voren, maar juist daarom
had zij verbazende moeite zich staande te houden,
want in de Tweede Kamer was de liberale partij
nog altijd de sterkste. De twee jaren, gedurende
welke dit ministerie de teugels van het bewind
in banden had, hebben zich dan ook gekenmerkt
door een onverpoosden en bitteren strijd met de
volksvertegenwoordiging. Het was een tijdvak
rijker dan eenig ander aan hartstochtelijke
debatten, maar juist daarom bij uitstek arm aan
goede uitwerking. Tot tweemaal toe tracht de
regeering door ontbinding van de Tweede Kamer
den tegenstand van deze te breken, maar beide
keeren te vergeefs en de laatste maal in
1868 zelfs met zoo’n ongunstigen uitslag, dat
het ministerie zich overwonnen moest verklaren,
en het bestuur aan de liberale partij teruggeven.
In Juni 1868 aanvaardt deze ten derden male
de regeering. Zes jaren kan zij zich nu hand
haven onder leiding eerst van Feck, dan van
Thorbecke en eindelijk na den dood van dezen
staatsman, van Geertsema. De steun van hare
eigen partij, aanvankelijk groot, wordt echter
allengs zwakker en dwingt haar eindelijk in
Augustus 1874 plaats te maken voor een minis-
tene-Heemskerk-van der Heim en van Lijnden.
Nooit zeer sterk, geraakt echter dit ministerie na
een bestuur van drie jaren bij de verkiezingen
van 1877 zoozeer in de minderheid, dat het zijne
taak niet langer met goed gevolg kan voort
zetten.
Op 3 November 1877 aanvaardt nu de liberale
partij voor het laatst het regeeringsgezag, en dit
25, maar in de ruim 15 jaren, dat het be
stuur van ’s lands zaken haar was toevertrouwd
Voor eene nauwkeurige beantwoording van deze
vraag zou natuurlijk veel meer plaats noodig zijn,
dan wij hier beschikbaar hebben, maar eene
enkele opmerking daaromtrent moet de lezer ons
toch veroorloven.
De eerste periode het tijdvak van Novem
ber 1849 tot April 1853 is onbetwistbaar de
bloeitijd van het liberaal bestuur.
In die weinige jaren geeft Thorbecke ons de
voornaamste onzer organieke wettende Kies
wet, de wet op het Nederlanderschap, de Provin
ciale- en de Gemeentewet, ook nu nog de
beste monumenten van onze wetgevende kracht
sedert ’48 terwijl zijn ambtgenoot voor Finan-
tiëu door zijne kloeke scheepvaartwetten aan het
stelsel van handelsvrijheid voor goed in Neder
land de overwinning verzekert en door afschaffing
van den accijns op varkens- en schapenvleescn
blijk geeft van zijn ernstig streven om de lasten
op de eerste levensbehoeften drukkende, weg te
nemen.
In de tweede periode (18621866) danken wij
aan Thorbecke eene wet op het middelbaar onder
wijs en verlost hij ons door zijne geneeskundige
wetten van de ellendige medische wetgeving
sedert 1818 bestaande. De Minister van Finan-
tiën is door afschaffing van de accijnzen op turf en
steenkolen en vooral door de afschaffing van alle
plaatselijke accijnzen ijverig werkzaam om de
lagere volksklassen van drukkende lasten te ont
heffen, terwijl zijn ambtgenoot van de Putte een
vrijgevig regeeringsstelsel voor Indië inleidt en
o. a. door zijne comptabiliteitswet en door de
regeeringsreglementen voor de West-Indische
koloniën doorslaande blijken geeft van zijne groote
arbeidskracht.
Het lange tijdvak van 1868 tot 1874 is zeker
vrij wat minder vruchtbaar dan de beide voor
gaande. Toch zijn wij in die jaren vooral aan
den Minister Fock tal van gewichtige wetten ver
schuldigd, o. a. die tot opheffing van het domicilie
van onderstand, eene opheffing waardoor aan
het platteland eene groote weldaad wordt be
wezen. Mr. de Waal geeft door zijne wet op
de suikercultuur een krachtigen stoot aan den
vrijen arbeid in de Oost-Indische koloniën, terwijl
de Minister van Justitie van Lilaar door intrek
king van de hatelijke wetgeving tegen arbeiders-
coalitiën en door afschaffing van de doodstraf de
pogingen inleidt om in Nederland een humaner
strafwetgeving te doen zegevieren.
En wat nu eindelijk betreft de korte periode
van 1877/79, in dat tijdvak brengt Kappeijne
zijne nieuwe wet op het lager onderwijs tot
stand en slaagt Mr. Gleichman in zijne poging
om door de successiebelasting in de rechte lijn
ook het roerend kapitaal ruimer en meer alge
meen dan tot nog toe in de staatslasten te doen
bijdragen.
Mocht de liberale partij al het bovengenoemde
en zooveel meer gedurende de jaren, dat zij het
bestuur in handen had tot stand brengen, zij
heeft recht te eischen, dat men ook rekening
houde met de pogingen door haar aangewend
om meer te doen. Zoo werd tot driemaal door
haar voorgesteld om tot invoering van eene rente-
inkomsten- of kapitaal-belasting over te gaan
in 1852 door van Bosse in ’72 door Blussé en
in ’78 door Gleichman, maar de twee eerste
pogingen mislukten door de vereenigde oppositie
van de politieke tegenstanders, bijgestaan door
een klein smaldeel van de liberale partij, terwijl
het on twerp- Gleichman bij het aftreden van dien
minister onafgedaan bleef liggen. Ook op ander
gebied werden de ontworpen hervormingsplannen
niet altijd met gunstig gevolg bekroond, dus in
’73 de poging van van Limburg Stirum om per
soonlijken dienstplicht in te voeren en in ’74 die
Bolsward. Sints eenigen tijd is een tooneel-
spel, getiteld „Moderne Zeden”, opgevoerd in den
Salon des Variétés te Amsterdam, onder directie
van de heeren Kreukniet, Bigot, Poolman en Blaa-
ser. Achtereenvolgens is het in de laatste dagen
opgevoerd in Harlingen, Bolsward, Sneek en Leeu
warden. ’t Is een eersteling van den heer J. Hora
Adema en een eersteling op een gebied waar
overal, maar ten onzent vooral, voetangels en
klemmen liggen. De heer Adema wil realist zijn
en moralist tevens. Hij wil de zonde niet slechts
in hare naaktheid voorstellen, gelijk Zola, maar
in hare ellende ten toon stellen. Met recht heeft
Róssing geschreven: „De woelingen in huisgezin
en maatschappij zijn den auteur niet onopge
merkt voorbij gegaanhij heeft er over nage
dacht en de oorzaken er van zoeken op te spo
ren”, wij zouden willen zeggen, de gevolgen even
zeer.
Ons oordeel over den schrijver is, dat in dezen
auteur geest en hart is, hjj is luimig en ernstig,
er is humor en satyreinzijn werk. Daarbij heeft
hij het geluk in den heer Van Kuyk een uitste
kenden régisseur te hebben en in bijna alle ac
teurs en actrices vertolkers vol sympathie voor
hun rol, waarin zij meer en meer geheel thuis
zijn geraakt; zij hebben er zich in geleefd.
Wat het stuk zelf betreft, ’t is, dunkt ons,
meer een Moderne zedens c h e t s, dan een ge
heel doorgedacht en afgewerkt tafreel van mo
derne zeden.
Treden wij in enkele bijzonderheden, dan raden
wij den schrijver de ziekelijke sentimenteele theo
rie van opvoeding in het eerste tooneel nog wat
meer in bijzonderheden uittewerken en wat aan
schouwelijker voor te stellen, terwijl de actrice,
die als Mevrouw Groeneveld optreedt, veel beter
in haar rol moet zijn.
Wij schrikken niet terug voor realisme, in
tegendeel, maar ’t moet dan ook realistisch wezen,
d. i. aan de waarheid getrouw. En dan mee
nen wij in de wereld der hier opgevoerde
jeunesse dorée genoeg thuis te wezen, om te
kunnen zeggen, dat een feest van jongelui uit
dien kring met tal van dames du demi-monde
op hun kamer, zooals hier wordt gevierd mis
schien als een uitzondering heeft plaats gehad,
maar niet geldt als type hunner verdorven zeden.
Het bedrijf werd overigens met kieschheid ge
speeld, zoover hiervan bij zulk eene voorstelling
sprake kun zijn. De S. heeft geest genoeg, om
een ander tafereel te schetsen en de theorie der
vrije liefde, zoover deze vooreen beschaafd pubiek
oorbaar is, te laten verkondigen.
Ook zweeft ons de vraag voor den geest: is
Alice, als kind van die ouders, als pupil van
Agnes, wel zielkundig juist geteekend is zij, zoo
voorgesteld, niet te veel een hors d’oeuvre
De figuren van Agnes en Carker zijn goed
doordac ht, fij a geteekend, meesterlij k weergege ven
De eerste is een nooele figuur, de tweede een
doortrapte cynicus. Agnes is in haar zelfver
loochenende liefde, de Engel, die reddend optreedt;
Carker de slang, die met zijn eenzijdigen, onver-
zoenlijken haat, de rustverstoorder is, die steeds
onbeschaamder te voorschijn treedt.
Het slot is sober, maar waar.
Deze eersteling is, bij voortgezette ernstige,
vooral ook zielkundige studie, eene schoone belofte.
Wij prijzen des schrijvers moed en verblijden
April is de allerschoonste maand,
vol heldre zonnestralen
’t Is of Natuur verjongd ontwaakt
op heuvlen en in dalen.
Zoo zong Victor Hugo eens, in en van ik weet
niet welke Aprilmaand. W ij zouden willen klagen
April is de allerkoudste maand,
zij geeft geen zonnestralen
’t Is of Natuur maar niet ontwaakt
op heuvlen en in dalen.
Want achter ons ligt een barre, koude winter.
Met onbarmhartigheid heeft hij gewoed in het rijk
der natuur, doodend het graan op de velden, het
voedsel voor mensch en vee, bewaard in ’t hart
der aarde, moordend bij millioenen onze struiken
on heesters en bloemen. En nu Weemoedig
hebben de gespaard gebleven sneeuwklokjes de
lente ingeluid, maar zij is niet gekomen. Schuch
ter hebben de crocusjes hier en daar de bloemkelk
uit den grond verheven, enkele dagen later lieten
zij geknakt het hoofdje hangen, de lenteadem en
de zonnestraal kwamen niet. Langs en door onze
huizen giert de wind, de zieken en zwakken sta
ren steeds naar ‘t haantje vaa den toren het
wijst altijd naar het Noorden heen. Met ijskoude
hand grijpt de dood onze goede vrienden aan en
neemt ze mee, na maanden lange worsteling of
binnen enkele dagen, bij eervolle rust of te mid
den van haast al te grooten ijver. Trouw tot in
den dood aan elkaar, brachten wij één paar haast
gelijktijdig weer in één graf bij elkaar. Hoe vaak
zag de stille rustplaats van Gods dooden, schreiende
kinderen en kindskinderen rondom de geopende
groeve. Sombere dagen Weemoedig sterven
Zullen wij moedeloos het hoofd laten hangen
Treuren als degenen die geene hope hebben
Neen, wij zien de grasspriet ontkiemen, de bloe
semknop zwellen, het blad ontwikkelt zich aan
twijg en tak, wij zaaien en planten weer, hoop
geeft kracht. Het wolkengordijn zal scheuren, de
zon zal doorbreken, een zachte koelte komt, de
dauwdrop zal schitteren, het aardrijk herleeft, in
bloementooi en bladerendos prijkt het geboomte,
nog weinige weken en ’t rund graast in malsche
weide en bloeiend graan zal op de akkers staan.
’t Is ’t Lentefeest, dat allen vieren
De weide, ’t woud, de heuvel, ’t dal,
Al wat er leven mag en tieren,
De jonge harten bovenal.
Zoo zingen we spoedig met denzelfden dichter,
de jonge harten bovenal, maar ook onze lieve
kranken. Zij ademen de lentelucht in, de zwakke
longen voelen zich sterker, de stramme spieren
worden lenig, herstelling komt en gezondheid keert.
Als de vogelen kweelen dan zingen zij hun Hallel.
Ook de bedroefden heffen ’t oog omhoog. Zij
hebben een bloem geplant op ’t graf hunner dier
baren, zinnebeeld van leven uit den dood. De
vromen sterven niet. Hun werk, hun liefde blijft.
Zij gingen en zij bleven. In de schepping van
onzen Schepper is geen dood, wij leven Hem allen.
Voor de ontevredenen alleen wordt het geen lente.
Zij leven in somberheid voort, zij keeren der zonne
den rug toe, sluiten voor haar het oog en houden
vol dat zij niet schijnt, ’t Blijft kil in hun hart
en wordt warm in het onze.
Sombere dagen, gij zijt ons een profetie des
lichts en van vrede.
M. E. van der MEULEN.
Wij maken onze Lezers
attent op achterstaand be
langrijk Verslag van den toestanden
de werking der Zuivelschool.
Door de uitgebreidheid van boven
staande moesten wij de feuilleton weg
laten.
I N#?
8
2
3
_8
23% jaar.
Hoe heeft nu de liberale partij zich
taak gekweten niet in die 40, ook niet in die
4
6
1
15% jaar.
onder de schoonste vooruitzichten. Immers in
het ministerie-Kappeyne vond zij hare beste
krachten vereenigd en in de beide Kamers be
schikte zij over eene aanzienlijke meerderheid.
De uitkomst heeft deze verwachtingen echter
bitter teleurgesteld, want reeds twee jaren later
maakte de toen uitgebroken strijd over de grond
wetsherziening aan zijn bestaan een einde. Sedert
dat oogenblik en totdat in 1887 de grondwets
herziening haar beslag kreeg, bleef de conser
vatieve partij regeeren, eerst onder Baron Van
Lynden, die door Vissering en Modderman in
zijn Kabinet op te nemen, steun zocht bij de
liberalen en daarna onder Heemskerk.
Ziedaar eene wel is waar zeer vluchtige maar
toch getrouwe schets van de wijze waarop, zoolang
de grondwet van 1848 bestond, de verschillende
politieke partijen elkander in het bestuur zijn
opgevolgd. Voegen wij het boven medegedeelde
samen dan blijkt, dat in de 39 jaren na 1848
geregeerd werd door de liberale partij
van
Nov. 1849 tot April 1853, of 3 jaar en 5 mn.
Juni 1866,
Aug. 1874,
Aug. 1879,
te zamen
door anderen dan de liberale partij
Nov. 1848 tot Nov. 1849, of 1 jaar
April 1853
Juni 1866
Aug. 1874
Aug. 1879
BolswarcLsche Courant
n
r>
n
•n
v
7?
n
7?
7?
77
77
77
77
77
1)
71
77
77
77
77
77
77
77
ff?)
VAN DE
77
77
77
17
yj
I
tt
I
7?
17