NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD In betrekking tnt de verkiezing in Schoterland. |g No. 29. Dertigste Jaargang. 1891. IDE ZOJSZLE BUITENLAND. BINNENLAND. DONDERDAG 16 JULI. VOOR van echt-liberalistische anderen 4 ABONNEMENTSPRIJS 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Zeventig jaren geleden zong een zanger De wierookgeur uit veld en dalen Stijgt golvend in haar milde stralen, Als ’t offer van d’ontwaakten dag. Hoe tintlend gloeit in gindsche weide Dat rijk, dat prachtig bloemgewaad Wat golft daar, langs die groene boorden, Wat ruischt daar, door die welige oorden Wat viuchtbre zee van voedzaam goud En wij jubelen het hem na. Wij vergeten een wijle het staatkundig geknoei, het akelig stem- mengebedel, het buigen links en rechts, om een of anderen zetel machtig te worden. Wij spoeden ons naar buiten en volgen de groene boorden. Wij ademen vrij in Gods schoone schepping. In ge lijkmatige zwenkingen maait telkens een twee tal en wij hooren de zeis snijden door het malsche gras. Daar liggen de zware sneden op gelijke af standen over de breede, effene akkers. Als kleine heuvelen verheffen zich hier en daar de opperts en wachten de wagens die het krachtig hooi schuur - waarts voeren zullen. Een „rijk en prachtig bloem gewaad” zijn de afgemaaide akkers. Tusschen het welig, opschietend jonge gras, door zon en regen en frisschen wind met nieuwe groeikracht bezield, bloeien de duizende witte klaverbloemen. Frissche hooi- en zoete bloemengeur waaien de winden ons tegen. Zie en hoor, daar stijgt, luid jubelend, de leeuwrik omhoog. De vlugge meeuw zweeft statig langs ons henen of schiet pijlsnel toe op zijn prooi in de vaart. Een kudde lammeren graast of ligt in de weide, de dartele kalveren huppelen vroolijk en het welgedane, forsche rund vermeit zich in het frissche groen. Verscholen tusschen hoog geboomte verheffen zich da hooge daken der boerderijen, de koperen emmers blinken u tegen. Overal reppen zich de rappe handen der hooiers. Statig klinkt nu of dan een torenklok over het veld. Een cirkel van dorpen en gehuchten omsluit den gezichteinder. Daartusschen verheft zich de massieve St. Martinitoren en de slanke spitsen der oude Anzeestad. Of welwij hebben de schreden gericht naar de heerlijke bouwakkers. Verrukt staart het oog op de nog bloeiende, in schitterend geel prij kende koolzaadakkers, vriendelijk afgewisseld door het maagdelijk wit en het zachte blauw van het wuivende vlas. Daar golven de forsche halmen der tarweakkers en staan op reien bij reien de aardappelplanten zoo schoon als wij ze zelden zagen, terwijl de paarsche bloemen der vroeg- bloeienden óns als een vriendelijke belofte zijn voor onzen dagelijkschen disch, voor arm en rijk. Ploeg en eg hebben een wijle rust, de zaaier heeft zijn taak verricht, de hand rust uit van het wieden alles wacht, alles groeit, alles bloeit, alles rijpt. Wat zal het zijn Zullen dauw en regen de vruchten in en boven den grond doen zwellen Zal de zon ze doen rijpen Zal de boer ze juichend en dankend za melen in zijn schuur, zullen wij ervan genieten op onzen dischof, zal de zon ze verschroeien, de hagelslag ze verpletteren Diep treurige berichten bereiken ons uit binnen- en buitenland. Vooral in Noord-Brabant is de ver woesting door hagelslag ontzettend. In Tilburg en Moergestel is voor honderdduizende guldens schade toegebracht aan huizen, hoven, akkers. Burgers en landlieden zien met weemoed op de vreeselijke verliezen, die zij leden. In een schoon deel van Zutfen’s Graafschap, staan telkens heerlijke hooi en weilanden onder water, ligt de rogge ter aarde neder, door het Berkelwater overstroomd. Ons ge west geurt van het malsche krachtige hooi, bloeit als een bloemengaarde. Wellicht voelen eenige dankbaren zich gedrongen, een kleinere of grootere gave te zenden aan de zwaarbeproefden in de verte. In elk geval verheugen wij ons in al het schoone dat wij mogen aanschouwen en een bede stijgt uit het harte, dat de heerlijke vooruitzichten mogen worden verwezenlijkt, de schoone beloften ver vuld. M. E. van der MEULEN. hier is aangewend en dat hij, te zijner tijd, daar van openlijk zal getuigen, door den inzender der advertentie ten tweeden male, een „Fy Lutzen toe te roepen. Friesche Crt. Franeker, 10 Juli. Heel ver buiten de voor malige wallen van ons stadje, maar toch onder het stedelijk gebied, staat heel gerij fel ijk aan den kunstweg een kroegje, dat geen „vergunning” heeft en toch Enfin, daar worden ertus- schenbeide vreemde dingen uitgehangen en onze snuffelende politiemannen schijnen er alles van te weten. De baas van ’tspul is al een paar malen ge verbaliseerd, maar het leergeld schijnt hem niet hoog genoeg te zjjn, of ’t moest wezen dat hij zich op den duur slimmer waant dan die duizend- oogige politiein elk geval „hij is er thans weer bij”, en met hem een drietal manschappeneen Franeker, een Hitzumer en een Tzummer, die daar hun „rendez-voutje” hielden. Een derzake kundige zeide ons, dat de spulbaas ditmaal zeker wel een „bankje van honderd” mocht klaar maken. Of de man op den duur tegen zulke onverwachte uitgaven tappen kan, dat is te betwijfelen, te meer daar de eischen wegens overtreding der drankwet telkens straffer worden. Franekeradeel, 10 Juli. Met de benoeming van een onderwgzer aan het christelijk schooltje te Hitzum wil het nog niet vlotten. Reeds zijn onderscheidene benoemingen gedaan, doch telkens volgt een bedankje nadat de benoemde pools hoogte genomen heeft. Een hoofdoorzaak voor het bedanken ligt zeker in de geringe sympathie van de bevolking voor het z.g. christelijk onderwijs. En die belangstelling is al zeer gering, want onder de begunstigers circuleerde onlangs een adres dat ten doel had „opheffing van het schooltje.” Het aantal leer lingen, dat gebruik maakt van het onderwijs, be draagt soms zeven. Als dr. Kuyper hier eens aan 't rekenen ging hoeveel dit onderwijs per hoofd kost, dan zou die uitgewerkte berekening wel aardig passen bij een dito becijfering betrek kelijk een schooltje te Wons, dat indertijd, ver vóór den „luiwagenoorlog”, zooveel opgeld deed in en buiten de Kamer. Ooststellingwerf, 10 Juli, ’t Baantje van raadslid in Ooststellingwerf schijnt niet zoo be- geerig als een zetel in de Tweede Kamer. Dur ven sommigen zich a la Haffmans voor het Binnenhof zelven a inbieden, de candidaten voor leden van den raad in deze gemeente bedanken ditmaal nog al voor de waaidigheid, welke men hun wil opdragen. Het valt dan ook niet te ontkennen dat het lidmaatschap der Tweede Kamer met een tractement van f2000 ’sjaars verre te verkiezen is boven het eerepostje van raadslid in eene gemeente met zeer verwarde financiën, waar aanhoudend geklaagd wordt over de hooge lasten en waar men voortdurend moet schipperen met veel talent, om het brooze huikje niet reddeloos verloren te doen gaan. Zeer velen hebben in den tegenwoordigen tijd ook genoeg te doen met eigen zaken, zoodat men er al niej licht toe overgaat de handen te steken in on. redderde zaken van anderen. ’tKost dus moei j.e om geschikte personen te vinden, hoezeer vele n ook de meening zijn toegedaan, dat er toch we; Eenigen tijd geleden zijn te New-Orleans, zooals bekend is, eenige Italianen gelyncht. Mag men het bericht uit Rome aan de New-York Herald gelooven, dan hebben de Italianen op Sicilië wraak genomen en het den Amerikaanschen consul te Catania zoo lastig gemaakt, dat hij zijn consulaat heeft moeten verlaten, zijn papie ren achterlatende onder bescherming van de Duitsche vlag. Vergeld geen kwaad met kwaad, wordt er ge leerd, maar ofschoon men eerst nauwkeurige bijzonderheden moet af wachten, zal men het den Italianen niet erg euvel duiden wanneer zij een oogenblik dezen stelregel hebben vergeten en zich meer aangetrokken gevoelden door een aandrift van wraak. Zoo althans denkt ongeveer de Indépendance Beige over de kwestie als zij schrijft: „Wat er ook van de zaak is, moeilijk zal het niet zijn de oorzaken te raden van de oneenigheden, welke zijn ontstaan tusschen den Amerikaanschen consul en de Italianen in wier midden hij woont. De slachtoffers der „lynchers” van New-Orleans waren Sicilianen. Meer is er niet noodig om een verklaring te vinden voor de beleedigingen, welke een verte genwoordiger van de Vereenigde Staten te ver duren heeft gehad. Oogenschijnlijk is deze daad van wraakneming zeer te betreuren, doch er zijn zeer zeker verscheiden verzachtende omstandig heden aan te voeren. De ministers van koning Humbert hebben geen enkele voldoening van Amerika kunnen verkrij gen voor het ruwe bloedbad onder hun landge- nooten te New-Orleans. De zaak is besloten met een nota van den heer Blaine, die de handen in onschuld ging wasschen en elke verantwoorde lijkheid van ’t federale bestuur ontkende ten opzichte van een misdaad, begaan op ’t gebied van New-Orleans. Men zegt, dat de heer Blaine thans ziek is en zijn functiën zal neerleggen in handen van een nog onbekenden opvolger. „’t Is toch onbillijk, bij voorkeur van anderen te zeggen, dat zij elk middel geheiligd achten voor hun doel” zoo besloot de redactie van het Sociaal Weekblad, in het nummer van 27 Juni j.l., een stukje onder het motto „Wederom een stichtelijken ruilhandel.” Dit werd geschreven naar aanleiding van de beide advertentiën „Kiezers in dedistricten Wolvegaen Schoterland! „Ondergeteekenden, antirevolutionairen in Scho terland., raden den kiezers in het district Wolvega dringend aan, hun stem a.s. Dinsdag uit te brengen op A. Brummelkamp. (get.) J. P. Smit. N. U. Veenbaas. R. B. Looijenga. „Ondergeteekenden, leden van de Volkspartij in het district Wolvega, raden den kiezers in het district Schoterland dringend aan, hun stem uit te brengen op F. Domela Nieuwenhuis. (get.) J. van der Wijk. W. Schaap. H. Zwart.” voor de verkiezing van 9 Juni 1891 geplaatst in het Nieuwe Advertentieblad van Heerenveen. Wanneer die advertentiën, die, zonder meer, eene ronde erkenning inhouden van de samenwerking van antirevolutionairen en leden van de Volks partij, reeds die krasse conclusie wettigen, welke gevolgtrekking moet dan gemaakt worden uit de advertentie van dr. L. H. Wagenaar, ’s daags voor de tweede verkiezing in Schoterland in datzelfde blad geplaatst? Die advertentie luidt Kiezers in Schoterland „Gunt een’ ouden kennis een enkel woord. „Door den heer W. Sprenger, chef’ van de Leeuwarder Courant, is, op aanstoken van de Hoeren liberalen de kleine burgerman P. van Vliet, die ijverig en getrouw nu achttien jaren gewerkt had aan de administratie van dit immers neutrale blad tegen 1 Nov. a.s. ontslagen omdat hij opgetreden is als Antirevolutionair Candidaat en sympathie had durven toonen voor het betrekkelijk goed recht der Friesche Volks partij in haar bestrijding van het zelfzuchtig liberalisme. „Dit ontslag van een eerlijk en algemeen ge acht hoofd van een talrijk huisgezin wekt de verontwaardiging op. „Het is een proeve tyrannic. „Kiezers in Schoterland die het liberalisme moede zij t, dat door het handhaven van zijn door de kiezers geoordeelde overmacht in de Eerste Kamer, „Door zijn verwerpen van de Stedenwet, „Door zijn verguizen van de mannen, die op komen voor de nooden en de rechten van „het volk achter de kiezers,” „Door de behandeling van de Bildtsche broeder trouwers, met wie de Heeren geen woord meer wilden spreken, hoe dringend ik het vroeg, en nu weer in dit krenkend ontslag, toont niet anders te kunnen zijn dan de voortzetting der oude regenten-partij, die Nederland ongelukkig heeft gemaakt; „Kie/ers in Schoterland, die'rechtsgevoel bezit ik vraag als protest tegen de liberale tyrannie ditmaal uwe stem voor den kundigen, Hinken man uit het volk, wien het mij om zijn karakter en diep gevoel voor de nooden des lijdenden volks een eere is, hem mijn vriend te mogen noemen. „Laat in plaats van den gewonen liberalen mgnheer Pijttersen met verpletterende meerder heid ditmaal uit de stembus komen de man uit het volk P. VAN VLIET Jr. te Leeuwarden. „Leeuwarden, 6 Juli 1891. (get.) Dr. L. H. Wagenaar.” Wat is er waar van dat ontslag? Voor de juistheid van het volgende staat men ons borg. De heer Sprenger heeft reeds voor langer dan één jaar aan zijn boekhouder voor de Leeuwarder Courant, den heer P. van Vliet, toen deze in verschillende betrekkingen optrad als bestuurslid van Patrimonium en nu en dan voor zaken in verband met de politiek naar Amsterdam reisde, den raad gegeven zich aan zijne betrekking te blijven wijden en zich, ter wille van zijn gezin, niet met de politiek te bemoeien het verdroot natuurlijk het andere personeel, dat zij, bij af wezigheid van den heer v. Vliet, zijn werk moesten overnemen, indien de patroon dit zelf niet deed. Die raad, vriendschappelijk gegeven, werd her haald toen de heer v. Vliet meedeelde, dat hij de candidatuur in Franeker had aangenomen toen met te kennengeving dat hij zijne betrekking aan het kantoor niet zou kunnen behouden. De heer v. Vliet heeft daarop verklaard zich „geroe pen” te gevoelen die candidatuur te aanvaarden dat zijn gezin daaronder niet zou lijden, wijl de partij hem de verzekering had gegeven, dat indieü hij niet gekozen of later niet hprkozen mocht worden, zij hem eene positie zou verschaffen, minstens gelijk aan zijne tegenwoordige. Daarop heeft de heer Sprenger den candidaat een verlof van vier weken verleend, opdat hij zich geheel aan zijne verkiezing zou kunnen wijden. Toen nu uit de onderscheidene lezingen van den heer v. Vliet bleek, dat hij, antirevolutionair candidaat, tevens belijder was van de beginselen der volkspartij, heeft de heer Sprenger, zonder daarover met anderen te spreken, aan zijn boek houder herhaald, dat hij tegen 1 November 1891 naar een andere betrekking moest omzien. En nu op het oogenblik dat we deze regelen schrijven zit de candidaat van Schoterland, op het kantoor van den heer Sprenger zijn gewoon werk te verrichten. Is er, zoo vragen wij vrijmoedig aan den heer v. Vliet zelf, is er in de houding van uw patroon iets niet in den haak? Wekt die houding uwe verontwaardiging? Kunt gij het dulden, dat uw patroon voor een liberalistisch tyran wordt uit gemaakt Treft uwe verontwaardiging niet veeleer uwen leermeester in het antirevolutionair staatsrecht? Wij houden ons overtuigd dat de heer van Vliet, als eerlijk en rechtschapen mensch het lage middel van verdachtmaking verfoeit dat eens wat verandering in de gemeentelijke ver tegenwoordiging mocht worden gebracht. Indien men kon besluiten de raadsleden een tractement toe te kennen van f 200 f 300, wij gelooven, dat er candidaten genoeg zouden zijn te vinden, die bij eventueele verkiezing het baantje wilden. Men had dan ook recht, van deze vertegen woordigers meer te eischen, omdat zij werden betaald. Het geld hieraan opgeofferd, zou dus niet als geheel nutteloos besteed kunnen worden beschouwd. Nu men evenwel zoover nog niet is gekomen, en de lust om het eerepostje te be- kleeden over ’t geheel klein is, zullen waarschijn lijk de oude leden, voor zoover zij zich niet hebben teruggetrokken, worden herkozen. Het huikje zal dan blijven voortdobberen op de zee van te korten en klachten, totdat misschien eenmaal eene regeering zich het lot der arme gemeente aantrekt of een gemeentelijk bankroet voor de deur staat. Naar wij vernemen is bij het Ministerie van Justitie een Rijks wet op het wielrijden in bewerking. UTRECHTSCHE KERMIS. Men schrijft uit Utrecht: Nauwelijks waren de feesttenen van het 51e Lustrum der Hoogeschool verstomd, of de plech tige klanken van den Buurt-toren kondigden den Stichtenaren den aanvang der kermis aan, ten spijt van diegenen die bij herhaling een aanslag op haar leven waagden. In het bijzonder voor den Utrechtschen jongen is de dag waarop de kermis wordt ingeluid, een zeer gewichtige dag. Reeds lang voor het uur, waarop het biin-bam, bim-bam van uit de torenklok door de straten en over de grachten en pleinen der grijze Bisschop- stad zou weerklinken, had zich een groot deel van de „Spes Patriae” bij den toren verzameld, brandende van verlangen, om zoo straks aan de touwen te mogen trekken en het zijne bij te dragen aan het tot stand komen der jaarmarkt. En nu de kermis is ingeluid, kenmerkt zich dat door een buitengewone bedrijvigheid in het an ders zoo stille eenzame Sticht. Ondernemers van publieke vermakelijkheden, of op z’en Utrechtsch „Spulie-bazen”, voor wien wij in onze kinderjaren een diepe vereering ge voelden, en dia wij sedert lang dood waanden, zijn weder voor eenige dagen in ons midden te ruggekeerd, en hun aanzien schenkt ons de over tuiging, dat aan de kermisgasten de „struggle for life” haast onbekend moet zijn. En met hen is ook een typische figuur tot ons gekomen. Wie kent niet den forsch gebouwden „Hein met den baard?” Den man, die, wanneer de natuur in ruste is, zijn bestaan tracht te rek ken door het drijven van een handel in haar- ohën, cosmetique, haar- en zakkammen en wat meer daarbij behoort, maar des zomers voor was- senbeelden-spellen, vlooien-theatres, of wel bij dikke of doorzichtige dames, of bij het een of ander natuurwonder zijn diensten als „explicateur” leent. Was hij tot op de vorige kermis onveran derd gebleven, dit jaar was het hem goed aan te zien dat de tand des tijds ook hem niet ge spaard had, en hiermede schijnt ook zijn kleeding gelijken tred te hebben gehouden. Ontbrak vroe ger niet het minste aan z’n toilet, dit jaar wekt de „garde robe” van Hein ons medelijden. Z’en molièrs zijn dusdanig afgegrond, dat, wan neer hij zich beweegt, zijn lichaam in een steeds waggelende houding verkeert en de traditioneele „cylinder,” die elk voorjaar een „petroleum-kuur” schijnt ondergaan te hebben, hem op het hoofd balanceert. Zijn gekleede jas en pantalon verraden duidelijk reeds meer dan één meester te hebben gediend. Z’en hals, die vroeger rustte in een hagelwit staanden boord, en daardoor „gestuka doord” scheen, is dit jaar bedekt met een een voudige zwarte das. Z’en diepliggende, donkere oogen, die voorheen vlammen schoten, wanneer de „burgers, boeren en buitenlui,” na zijn met pathos gegeven explicatie te hebben aangehoord, onder een medelijdend schouderophalen aftrokken, zonder zijn wassen keizers, keizerinnen, koningen en koninginnen, menschen- en kindermoordenaars en moordenaressen met een bezoek te hebben vereerd, die oogen dwalen thans flets en met een lauwe onverschilligheid in hunne kassen. Dit jaar is hij „verbonden” aan een „panorama” tevens „diorama” en verrassend is ’t, hoe Hein in z’n rol van „explicateur” blijken geeft van met z’n tijd mee te gaan en op de hoogte te zijn van de jongste bloed-drama’s en verschrrrrikke- lijke spoorwegongelukken. Zoo weet hij, vanaf zijn verheven standplaats, den argeloozen „boer” in schrille kleuren af te malen „het vrrrreeselijke spoorwegongeval op de brug bij Lochem, waarbjj de „meciene” de baga- gie wagen en tal van reizigers-compées op zoo’n ongelukkige wijze in het water „omkwamen En dit en nog veel meer andere „akeligheden” zijn bij hem in de welingerichte „loge” te zien, voor slechts tien centen geld Met een moed en deftigheid, een betere zaak waardig, staat Hein van den vroegen morgen tot het middernachtalijk uur te oreeren, nu en dan eens van z’en parade-plaats verdwijnend om, zoo als hij ’t noemt, eens „eventies naar ’t wêer te kijken,” maar wat hierin bestaat, dat hij aan de overzij even een „groote” den kop afbijt. En smakkend en kuchend neemt Hein opnieuw zijn plaats in, tot dat eindelijk de laatste Zaterdag daar is. Éven als de straatjeugd treffen ook hem dau dien dag de droeve tonen der torenklok, die Bolswardsche Courant ■n ■IMf

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1891 | | pagina 1