NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARÖ EN WONSEB ADEEL
Rede van Mr. P. J. Troelstra.
1
PROTEST.
Herleving der houtsnijkunst.
No. 48.
Dertigste Jaargang.
1891.
DONDERDAG 26 NOVEMBER.
S DONDERDAG 26 NOVEMBER.
«w»
VOOR
N
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Onder een strooibiljet van het Bestuur van den
„Bond voor Algm. Kies- en Stemrecht Afdeeling
Bolsward, leest men„Zij, die in den regel in ’t
geniep tegen de Volkspartij te velde trekken, en
de Couranten hier ter stede, die altijd stukken
van dien aard zonder onderteekening plaatsen”
Tegen deze zinsnede teekenen wij, wat ons Blad
betreft, ernstig protest aan. Wij plaatsen nooit
„stukken van dien aard zonder onderteekening”.
Wij zijn in het openbaar, noch „in ’t geniep”
tegen „de Volkspartij” en hebben er nooit tegen
geschreven.
Burger» uit allerlei standen en rangen van het
VOlk ijveren voor Algemeen Kies- en Stemrecht;
ieder heeft daartoe het recht. Over de grenzen, hoe
ver zich dit uitstrekken kan en moet en of er alleen
kiesrecht, of ook kies- en stemrecht moet komen,
zijn de gevoelens verdeeld.
Ieder betreurt het zeker met ons, dat tal van
ontwikkelde mannen, onder de werklieden en even
zeer onder de professoren en andere geleerden door
de tegenwoordige kieswet nog verhinderd worden
hun kiezersplicht uit te oefenen.
Laat dus elk „strijden met open vizier” en met
eerlijke wapenen.
De Redactie der Bolswardsche Courant.
Maandagavond trad Mr. P. J. Troelstra van
Leeuwarden in de bovenzaal van den heer Tui-
ninga als spreker op voor de Volkspartij.
Hij heette het vrij talrijk opgekomen publiek
welkom, en deelde mede, dat hij wenschte te
spreken voor de partij, waarover bij de jongste
verkiezingen wel het doodvonnis was uitgespro
ken, maar dat dit geen vonnis kan heeten, wijl
het door geen onpartijdige is uitgesproken. De
geschiedenis zal eenmaal het onpartijdig vonnis
vellen, en zeggen of het streven der Volkspartij
naar lotsverbetering goed of verkeerd is.
De tegenstanders schijnen omtrent onzen dood
echter nog niet gerust te zijn, en telkens worden
tegen ons streven bedenkingen gemaakt.
Zoo zegt men vooreerst, dat onze naam, Volks
partij niet deugt, omdat elke partij het volksbe
lang beoogt. Ons streven echter is: Voor het
volk, door het volk; de baatzuchtige voogdijschap
der kiezers, de overheersching van de rijke min
derheid op de groote meerderheid, de achteruit
zetting van den arme, de achteruitzetting van de
vrouw tegenover den man, willen wij niet meer.
Vrije burgers en burgeressen, een regeering voor
het volk, door het volk, willen wij, en daarom
de naam Volkspartij. Wij strijden om den
sleutel voor een beter lot, het kiesrecht, en eens
die verkregen zjjnde, zullen wij dit niet beschou
wen als een gratie, maar als een recht, dat het
geheele volk behoort, vandaar dat wij ons noe
mende Volkspartij.
Men heeft den leiders verweten, dat zij het volk
ontevreden maken, en dan vraagt spreker, of de
arbeider dan wel reden heeft om tevreden te zijn,
den heer Troelstra, bij velen en onder het volk
algemeen bekend als Pieter Jelles”. Als zoo
danig is hij mij bekend in zijne alleraardigste
Friesche brochure „Fy Lutzen”, al was de daar
op gevolgde brochure „Hark ris Pieter” van den
door hem aangevallene, even mooi te lezen.
Voor ik een enkel woord wijd aan het gespro
kene van heden avond, doe ik de beleefde
opmerking, dat ik gaarne had, dat bij openbare
bijeenkomsten als deze geen jongelui beneden 18
jaren liever nog 21 jaren werden toegela
ten, evenals in den regel plaats vindt bij gelijke
bijeenkomsten van de liberalen en de anti-revo-
lutionairen.
En gaarne had ik eenige inlichting öf van den
geachten spreker öf van het Bestuur der Afd.
Bolsward van „de Volkspartij”; dit n.l., waren
de coupletten door een groot deel der vergade
ring vóór het openen der bjjeenkomst gezongen,
eene ontboezeming van wat hen bezielt, of was
het eene ovatie aan den heer Troelstra bij zijn
intocht alhier
Is dit laatste het geval dan heb ik er niet op
af te dingenmocht het echter een lied zijn in
een geest als „het Vrijheidslied” dan wil ik be
leefd in overweging geven dat dit voor het ver
volg om geen enkelen toehoorder, onverschil
lig van welke partij of welke richting, te kwet
sen plaats vinde na het sluiten der vergade
ring.
Verder is het mij opgevallen, dat de spreker
zich niet gehouden heeft aan den titel zijner rede,
gelijk die op de convocatiebiljetten stond. Ik had
een andere rede verwacht, deze was van alge-
meenen aard, en wat betreft de slechte waarborg
van de rechten der vrouw, hierop constateer ik,
dat dit niet de schuld is van eenige partij, maar
dat dit ligt aan ons Burgerlijk wetboek, en heeft
men daaromtrent grieven, dat men deze brenge
daar, waar het behoort.
De heer Troelstra heeft ook gesproken dat de
liberalen het koningschap de hand boven het
hoofd hielden. Ik vraag: en de anti-revolutio-
nairen Zegt de naam het niet zelf, dat juist zij
tegenstanders der revolutie zijn, eij heeft het in
de laatste dagen gehouden Christelijk Sociaal-
Congres niet duidelijk bewezen, dat juist zij aan
hangers zijn van het Koninklijk huis De geachte
spreker weet dit ongetwijfeldwaarom dan tel
kens weer enkel de liberalen genoemd Wan
neer men spreekt van de liberalen, dan zegt men
daarmede, dat er geen enkele andere onder de
leden en aanhangers is. Dit ontken ik, evenzeer
als ik meen te moeten ontkennen, dat al de
leden van de Volkspartij in allen opzichte gelijk
zouden denken en handelen. Ik meen, dat dit
bij de verkiezing van leden voor de 2e Kamer
der Staten-Generaal in 1891, nog wel is geble
ken in meer dan een district.
En wat de ontmoeting in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam betreft, ik meen het zij met be
scheidenheid gezegd dat het ieder rechtgeaard
Nederlander niet, allerminst een oprechte, eerlijke
Fries past, om het volk terug te houden van wat
dat volk juist wenschteerbiediging en genegen
heid van de grooten der aarde tot de eenvoudigen,
armen en ellendigen allerminst past, af te keuren
de handeling van een kind tegenover een kind,
en minder nog wanneer dat Koningskind is een
afstammeling van Oranje, van wie de spreker
zelf getuigde, dat het was een Volksheld.
De heer Troelstra antwoordde, dat het hem
genoegen deed, ook eens met een liberaal in
debat te mogen treden. Hij ziet hierin, dat men
de zaak ernstig heeft opgevat.
Omtrent het gezongene zegt hij, dat het vrij
heidslied is een opwekkende melodie, en de
woorden wel gekozen zijn. Het is de gewoonte om
op de bijeenkomsten nog al eens lustig te zingen,
en de aanwezigen dienen zich dat te getroosten.
Om de jongelui tot hun 18e of zelfs tot hun
21e jaar uit te sluiten, vindt hij zeer ongepast.
Juist die jonge lieden, die wellicht spoedig voor
den Staat de wapenen moeten opuemen, mogen
omtrent de maatschappelijke toestanden wel wat
voorgelicht worden, en hij dankt die jongelin
gen voor hun opkomst.
Dat hij zich niet aan den titel heeft gehouden,
begrijpt hij niet, daar hij toch de grieven tegen
de Volkspartij heeft besproken en weerlegd. Dat
de liberale partij zoo vaak is genoemd, komt, om
dat die partij eerst het koningschap heeft aan
gerand, terwijl zij het nu zoo hoog schijnt te waar-
deeren. Hij herinnert zich echter ook de ortho
doxen te hebben genoemd, doch deze zijn, even
als de katholieken in hunne koningsgezindheid
meerconsequentgebleven. In 1848 nog was de libe
rale Arnh. Courant een heftige tegenstander van
het Koningshuis. Om de zaak van de rechten
der vrouw daar te brengen waar het behoort,
och, dan komt het, als reeds zoo dikwijls, in de
voddenmand. De regeering wil het niet, een ver
tegenwoordiger om een voorstel te doen, hebben
wij niet, en dus wat kunnen wij anders doen,
dan het volk wakker te houden, en zoo te ma
ken, dat het komt waar het behoort.
Dat in de volkspartij niet allen gelijk denken,
is een compliment voor die partij, want daarin
licht opgesloten, dat zij denkt.
De heer Laagland verkreeg hierop nog het
woord en zeido
Ik wensch alleen te constateeren dat ik ge
sproken heb voor en namens mij zelf als burger
van Bolsward, niet voor en namens de liberale
partij.
Nog een paar sprekers vroegen het woord, doch
door het vergevorderd uur kon hieraan geen ge
volg worden gegeven.
of zijn positie, huishoudingen, toekomst dan rede
nen tot tevredenheid geven Hij haalde ter be
antwoording de denkwijze aan van een viertal
tegenstanders der partij, namelijk van een profes
sor, een predikant, een diaken der doleerende
kerk, en van een kardinaal, die allen erkennen,
dat de arbeider een deerniswaardig lot he^ft, en
besluit, dat hij, die in zulk een toestand tevreden
blijft, een plaats verdient in een idiotengesticht.
Men beweert dat armoede een noodzakelijk
heid is, zegt spreker, doch zoolang niet van staats
wege en door allen die dit kunnen, alle middelen
zijn ingespannen om den krachtigen werkman,
die kan en wil werken, voor armoede te vrijwa
ren, is de bewering ongegrond. Ware, ondanks
al die krachtsinspanning, de armoede er nog, dan
kon men nog altijd zeggen laat ons eens ruilen,
en laat elk op zijn beurt die noodzakelijke ar
moede eens proeven. Onze party beweert, dat
de Staat, de geheele maatschappij moet zorgen
voor hare leden. Ook de arme heeft recht op het
leven. De christelijke maatschappij moet gegrond
vest zjjn op broedermin en naastenliefde. In
school en catechisatie is ons steeds zelfverlooche
ning gepredikt, dat staat in ons gemoed gegrift,
en in het leven is overal de grofste zelfzucht, de
vuige strijd om maar te hebben, overheerschend.
Het recht op het leven echter staan wij voor, en
wij strijden daarvoor. Wanneer die strijd ons
leven lang duurt, zal ook ons nageslacht daar
voor blijven strijden, en mocht na meerdere ge
slachten blijken, dat het niet helpt, dan eerst zou
de men de wapenen moeten neerleggen. De aan
zienlijken hebben het in hun macht gehad, en zij
hebben het nog, om verbetering in den toestand
te brengen, doch zij willen het niet, en dus zul
len de paria’s zich zelf weder moeten helpen.
Ook Jezus die den toestand wilde verbeteren,
kon niet bij de grooten en geleerden terecht, een
voudige visschers werden zijn discipelen.
Neen, zoo ging spreker verder, wie bij zoo’n
toestand tevreden blijft, wie geduldig zich zelf,
zijn vrouw en kinderen ziet lijden, ze ziet slacht
offeren, is een dom schepsel en het is wel heel
goed, dat men zijn toestand eens leere inzien,
dat door de leiders Onzer partij de waarheid, die
nog niet het monopolie is der rijken, eens ver
kondigd wordt.
Verder wordt er gezegd, dat deze partij tot
revolutie aanspoort. Spreker wilde wel eens vra
gen, of de liberale partij de Fransche revolutie
afkeurt of niet, of zij nog zou wenschen dat adel
en geestelijkheid nog den baas speelden en gewis,
zij erkent de zegeningen dier beweging, al zijn
er dan ook bloed en tranen om vergoten. Nu
behoeft een omwenteling nog niet bloedig te zijn,
in 1795 bij de omzetting der gemeenteraden is
dit in Friesland duidelijk bewezen. Al zou er
echter bloed om moeten vloeien, zou dan die
prijs te hoog zijn, voor de verbetering van den
treurigen toestand? Door den allerehristelijksten
Koning Bodewijk XIV is tengevolge zijner ijdel
heid veel meer bloed vergoten dan door de re
volution in Frankrijk, en dan is toch het bloed,
door het volk gestort voor zijn levensgeluk vrij
wat meer gerechtvaardigd, dan dat, hetwelk, voor
de ijdelheid eens vorsten moet stroomen. Laten
de machthebbers inzien, en er van doordrongen
zijn, dat wij ook onze rechten hebben, en, inplaats
van minachtend de schouders op te trekken, zich
eens wat meer in onzen toestand indringen, en
zij zullen dan zien, dat er bij ons geen zucht is
naar bloed en geweld, maar naar hervorming.
De liberale partij wil ook, naar zij beweert ge
leidelijke hervorming, doch zij drukt wel wat te
veel op dat geleidelijke.
E» A U Z E.
Toen het liep tegen de verkiezingen, zoo vervolg
de de spreker, kwam men met een nieuw verwijt,
nl. dat wij niet Koningsgezind zijn, maar de re
publiek huldigen. Spreker betoogde echter, dat
de liberale partij het juist geweest is, die den
Koning zijn macht heeft ontnomen. Bij de grond
wetsherziening in 1848 werd de Koning onschend
baar genoemd, de ministers zijn verantwoordelijk,
hieruit volgt, dat de ministers ook eigenlijk de
baas spelen, en de Koning slechts teekent, wat
de ministers voorleggen. Men heeft Willem III
een streng constitutioneel vorst genoemd, maar
dan wil dit eigenlijk zeggen, dat hij niets eigen
machtig deed. De liberale partij heeft den Ko
ning de macht ontnomeh, en omdat dit Koning
schap geen macht bezit, heeft het in de oogen
der volkspartij weinig waarde. Het is wel wat
een dure partij, doch een president van een staat
kost ook nog al veel, en om een millioen, waar
er zoovele moeten zijn, zal de Volkspartij den
strijd, niet aanvangen.
Spreker beschouwt het werpen van deze wei
nige koningsliefde voor de verkiezingen als een
korreltje, uitgestrooid om tweedracht te zaaien,
doch het was een vergiftigd kluifje, en daarom
heeft de Volkspartij er niet in willen bijten.
Wanneer werkelijk een revolutie komt, zal de
koningstroon wel vanzelf ineenstorten, omdat hij
berust op een verouderd beginsel. Debaantjesover-
erving is met de revolutie in 1795 gedood, doch de
hoogste betrekking des lands, het koningschap
is nog erfelijk. Werd een troonopvolger geko
zen, dat zou geheel in dezen tijd passen,
maar dan was ons land een republiek. Of wij
daarin echter nog ongelukkiger zouden worden,
och, dit geloof ik niet. Er is echter behalve die
erfelijkheid nog iets, waarom wij niet erg met
het Koningschap ophebben, dat is, het gesol met,
en de officieele leugens omtrent de vorstelijke
personen. Alles wat zij doen, wordt haast ver
good. Dit jaar nog hadden wij daarvan in Am
sterdam staaltjes. In het Nieuws v. d. Dag wordt
o. a. met grooten ophef verteld, dat de jonge
Koningin aan een weesmeisje dat in de Nieuwe
Kerk haar een bouquet had aangeboden, de hand
drukte. Dit was iets, dat tot tranen roerde, en
waarom omdat de groote Koningin dus ook een
arm weesmeisje erkende. Spreker vervolgdede
feestcommissie had daar in Amsterdam een 12-tal
rariteiten verzameld, namelijk verschillende kle
derdrachten uit ons land, doch beter zou het ge
weest zijn, dat men de jeugdige Koningin, haar
een beeld van het volk willende geven, naar de
achterbuurten had gevoerd. De rijken in hun
glans staan als een muur rondom de vorstelijke
personen, zoodat zij het volk niet kennen. De
onderwijzer Gerhard dacht ook in dezen geest,
toen hij schreef, dat de leiders der Koningin
haar naar de achterbuurten en de venen, naar
de armoede moesten voeren, en naar het ziekbed
van de slachtoffers der maatschappij, dan zou zij
een waar denkbeeld krijgen van het volk, waar
over zij gesteld is, en de illusiën verliezen, doch
des te krachtiger helpen waar zij ellende zag.
Zij zou zeggende maatschappij moet anders
worden, en zij zou Koningin worden in de ware
beteekenis van het woord.
Toen de volksvertegenwoordigers bij H. M.
ten feestmaal genoodigd waren, bedankte Domela
Nieuwenhuis. Hij verklaarde zich bij die gele
genheid bereid, om inlichtingen te geven omtrent
den toestand van het volk, doch dit is steeds
met een stilzwijgen beantwoord en misschien is
het niet eens, of in een verdraaiden zin bij de
Regentes aangekomen.
Oranje doe, vervolgde spreker, wat het vroeger
heeft gedaan. Toen was Oranje de Volksheld,
gekant tegen baantjesmakerij. Oranje moet weer
terecht komen bij het volk, de grooten eens wat
op zij duwen, en met eigen oogen kennis nemen
van de ellende van het volk, en dan zal dit volk,
oprechter dan nu door velen, kunnen roepen
Oranje boven
De Volkspartij roept om betere wetten, doch
het volk moet ook zich zelf verbeteren, en het kan
door niemand geloochend worden, dat de Volks
partij zich omtrent de zelfbeheersching aangaande
het drankmisbruik en zelfs het drankgebruik
flink houdt.
Onberaden huwelijken worden vaak als een
reden genoemd van de armoede. Spreker zal de
laatste zijn, om onberaden huwelijken en op te
jeugdigen leeftijd aan te raden, doch betwijfelt
aan den anderen kant of een arbeider wel ooit
zoover komt, dat hij kan zeggen, nu kan ik mij
geheel redden. Indien ziekte of werkloosheid
komen, zal hij wel altoos spoedig moeten aan
kloppen om onderstand.
Ook wordt er beweerd, dat de arbeider wat
meer op sparen moet bedacht zijn. De Maat
schappij tot N. v. ’t A. heeft, naar mij uit haar
100-jarig verslag bleek, wel 350 inrichtingen waar
men ’t geld kan brengen, doch geen 35 waar
iemand, die iets noodig heeft, terecht kan. Men
schijnt dus wel te meenen, dat veel arbeiders
wat over hebben. Het Nut heeft door de methode
van onderwijs te verbeteren en kosteloos onder
wijs te bevorderen, wel veel goeds gedaan, doch
door het oversparen van den werkman op den
voorgrond te stellen, schijnt het verkeerd te recht
gekomen te zijn.
Men zegt wel eens, dat wij altoos spreken over
eten, drinken, woningen enz., dus dat wij aan
stofvergoding lijden. Spreker antwoordt, dat de
Volkspartij hierop zoo drukt, omdat er zoo slecht
in voorzien is. Waar de man zich afbeult, vrouw
en kinderen mede moeten werken, om dan nog
onvoldoende gevoed en gekleed te worden, daar
is het geen wonder, dat de maagkwestie op den
voorgrond treedt. Indien hierin beter ware voor
zien, zoude gewis aan huishouding, opvoeding, enz.
meer zorg worden besteed.
Ook wordt er geklaagd, dat onze partij is tegen
den godsdienst en de dominée’s, zegt spreker, en
bespreekt dan uitvoerig, dat de leeraars ook hunne
partij tegenwerken, dit het de plicht der gods
dienstleeraars is, zich aan den kant van het volk
te scharen, en dat zij dan daar ook met beide
handen zullen worden aangevat. Het wordt vooral
den predikanten, die geroepen zijn op den grond
slag der liefde een ieler bij te staan, euvel ge
duid, wanneer zij het volk tegenwerken, inplaats
van, gelijk enkelen, den toestand te trachten te
verbeteren. Het heeft echter soms een schijn
van waarheid, wanneer men zegt, dat ons volk
ongeloovig wordt, en er zijn, die meenen, dat het
mooi staat, overal te toonen, dat men met elk
geloof gebroken heeft, evenals wederom extra ge-
loovigen hun deugden ook graag overal willen
laten schitteren. Onze strijd staat echter buiten
eiken godsdienst.
Spreker eindigde met een opwekking ten strijd.
Proletariërs van alle landen vereenigt u, omtrent
de belangen, die met geloof of ongeloof niet te
pas komen, omdat geloovigen en ongeloovigen
honger hebben. Als een groote macht zullen dan
dijken en dammen overstelpt worden. Vereenigt u!
Ten slotte volgde nog een gedicht, waarin op
de natuur en de vrijheid werd gewezen en dat
tot refrein had.
„Ontwaakt, mannen van Friesland, ontwaakt
De heer Laagland vroeg daarop het woord
en sprak ongeveer het volgende:
Hoewel ik mij volstrekt niet bekwaam acht,
met den spreker van heden in debat te treden,
kan ik mij toch niet weerhouden eenige woorden
in het midden te brengen.
Ik en zeker velen hier tegenwoordig kennen
In het gebouw der Maatschappij ter bevordering
der bouwkunst, in de Marnixstraat 402 te Am
sterdam, is sedert 15 November j.l. eene bijzon
dere tentoonstelling geopend van houtsnijwerk als
huisvlijt.
„Friesland munt daar uit door karaktervolle
voorwerpen”. Er is zelfs „reeds een zekere over-
gang tot de beeldsnijkunst, eenmaal de roem on
zer vaderen”. „Onze geëerbiedigde Koningin-re-
gentes heeft het voorbeeld gegeven, door aankoop
der verdienstelijkste werkstukken van de Friesche
houtsnijders”.
Zoo schrijft de heer F. W. van Eeden uit
Haarlem.
Is er onder deze „Friesche houtsnijders” ook
iemand uit Bolsward Ik heb in 't geen de heer
Hugo Suringar e. a. over deze herlevende kunst
geschreven hebben, nog geen naam aangetroffen
van een onzer medeburgers. Er zijn er intusschen
zeker, die voor de beoefening dezer kunst wel
aanleg hebben, althans nu en dan heb ik niet
onverdienstelijk werk in dezen geest hier en daar
aangetroffen. Met vrijmoedigheid en aandrang,
noodig ik de zoodanigen uit, dien aanleg verder
te ontwikkelen en daartoe de heerlijke winter
avonden te besteden. Ik kan de verzekering geven,
dat goed werk van dezen aard, meer en meer ge
zocht wordt en flink betaald. Als deze en gene
hieromtrent meer inlichtingen begeert, ben ik vol
komen bereid, die te geven.
Het zou niet alleen een voordeel kunnen op
leveren voor den werkman-kunstsnijder, maar ook
eene eere zijn voor Bolsward, de stad der „antieq-
sneyers” bij uitnemendheid.
M. E. vax der MEULEN.
'»4
ft
Bolswardsche Courant
^3»
hcaci, yv at uci viuogfi
Oranje de Volksheld
i
IA
zat'—»4S&J