NIEÜWS- EN ADVERTENTIEBLAD OLS WARD M WONSER A Volks-leeszalen. I Een en dertigste Jaargang. 1892. No. 10. BINNENLAND. DE MOORD TE HAARLEM. DONDERDAG 3 MAART. VOOR ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. van uniform ontworpen, o. a. een van vaal grijs laken, waarbij in groot tenue de borst versierd zou worden met een blauwe wrong, zooals bij de rijksveldwachters in gebruik. De daarbij be- hoorende sehako heeft twee kleppen en wordt gekroond door een groot regimentscijfer. Bij eene andere soort uniform is de snit der bestaande korte jas eenigszins gewijzigd, doch de uitmonstering ongeveer gelijk gemaakt aan die van onze schutterij. De inspecteurs der verschil lende wapenen houden zich druk met de uniform- verandering bezig, om daarna de zaak aan de goedkeuring van den Minister van Oorlog te onderwerpen. Naar de Verzekeringsbode meldt, zal het verslag der Staats-enquete commissie in zake de begrafenisfondsen binnen een paar weken het licht zien. Alle weldenkende menschen denken er zoo over als deze wijsgeer. Vandaar dan ook, dat tal van vereenigingen en maatschappijen als een voornaam deel van hare werkzaamheden beschouwenhet vormen van boekverzamelingen, om zoodoende ook de minvermogenden in de gelegenheid te stellen, door lezen het verstand te verrijken en ’t gemoed te veredelen. Van daar ook, dat in verschillende plaatsen van ons land leeszalen zijn geopend, waar de werkman enkele avonden in de week door ’t lezen van couranten, tijdschriften of andere boeken zich op de hoogte kan houden van ’t geen er belangrijks voorvalt en ook van ’t geen hem in zijn vak van dienst kan zijn, ’t Is een gunstig teeken, dat van vele dier leeszalen een druk ge bruik wordt gemaakt’t is een teeken, dat er onder de Nederlandsche werklieden zeer velen zijn, die er wel degelijk prijs op stellen, alge- meene beschaving deelachtig te worden. Waar ’t eenigszins kan, moet hun daartoe dan ook de bovengenoemde gelegenheid worden aan- En om nu op de boeken terug te komen, een Engelsch w’ijsgeer zegt daarvan het volgende „goede boeken kan men onder zijne beste vrien den rangschikken. Ze zijn heden dezelfden als gisteren en eergisteren en veranderen nooit. De vriendschap van een boek is de geduldigste en hartelijkste, die men verlangen kan. Nooit draait het ons, gelijk de menschen vaak doen, den rug toe in tijden van tegenspoed en druk. Het is altijd even vriendelijk voor onshet vermaakt en leert ons in onze jeugd, het troost en steunt ons in onzen ouderdom. Een goed boek is dikwijls als eene vaas, waarin een geheel kostbaar menschenleven besloten is. Het bevat de beste en edelste gedachten, die in zulk een leven opgerezen zijn, en men kan zeg gen, dat ’s menschen gedachten de wereld uit maken, waarin hij het grootste deel van zijn leven doorbrengt. De beste boeken zijn schat kamers vol schoone woorden en gulden gedach ten. Boeken zijn vaak onsterfelijk. Van alles wat de mensch tot stand heeft gebracht, blijven zij het langst bestaan. Tempels vallen in puin, schilderijen en beelden vergaan tot niet, maar boe ken blijven. De vernielende tand des tijds knaagt zich stomp op groote gedachten. Ze zijn heden nog even frise h als eeuwen geleden, toen ze op rezen in den geest der groote schrijvers, aan wie wij ze te danken hebben. Het eenige wat de tijd op ’t gebied van boeken vermag, is het slechte uit te ziften en te doen veidwijnen. Op het ge bied der letterkunde blijft alleen datgene bestaan, wat waarachtig schoon en goed is. Zijn boeken de beste vrienden op den ouden dag, ze zijn ook dikwijls een bron van aanvuring en bezieling voor de jeugd. Dikwijls werd de richting van iemands leven geheel bepaald door den diepen indruk, dien een of ander boek, dat hij als knaap las, op zijn gemoed maakte. Het ontsteekt een gloed in de ziel en prikkelt de geestdrift. Het opent den jongeling soms gezichts punten, waaraan hij nog in ’t geheel niet gedacht had. En door dit alles dragen boeken veel bij tot vorming van het karakter. Het boek, waar mede wij voor de eerste maal kennis maken en dat wij liefkrijgen, is als een nieuwe vriend voor ons en vormt dikwijls een keerpunt in ons leven.” lijdt het twijfel of ning door eene den vervangen. De Lutine. Ongeveer 12 millioen gulden aan goud en specie moet zich nog bevinden op het wrak der Lutine bij Texel. Door de Ned. Vereeniging van Werktuig- en Scheepsbouwkundigen is thans eene commissie benoemd, die onderzoeken zal in hoever de uit vinding van den heer W. H. ter Meulen uit Bodegraven waardoor een duiker in staat is zich tot 30 voet in het zand vrij te bewegen kan worden toegepast om dien schat uit de in de vorige eeuw gezonken Lutine op te delven. In een Haagsch blad las men een mysterieus verhaal omtrent een ridder bij kunstgenade, een kunstenaar, door de wereld erkend, voor wien nog niet lang geleden de deuren van de Witte Sociëteit zich sloten, omdat die Sociëteit niet toegankelijk zou zijn voor zoo’n onfatsoenlijk mensch als een artist. De Haagsche Courant, dit bericht mededeelende, zegt, dat het totaal verzonnen is. De redactie vergist zich; alleen is het onjuist dat het feit nog niet lang geleden zou zijn gebeurd. Het is dertig jaar geleden, dat de Witte Sociëteit die de onbeduidendste ambtenaartjes zonder bezwaar op nam, zichzelven de schande aandeed om Verhuist af te wijzen. Dat men in tateren tijd wat door de vingeren zag en aan menschen als Nicolaï, Mesdag en Israels de eer bewees hen in den kring toe te laten, welke steeds geopend is voor de adjunct- commiezen en jonge luitenants, bewijst, dat zelfs in den Haag met het fatsoen soms wordt getran sigeerd. Als iemand groote verplichting heeft aan een ander, met wien hij daarna ongenoegen krijgt, gevoelt hij zich genoodzaakt om zich een veel grooter vijand te toonen, dan hij tegenover een vreemde geweest zou zijn. Fatsoenshalve moet hij bewijzen, dat zijn voormalige vriend, de bankroetier, een schurk is. Te Rotterdam was een familie bij rechter lijk vonnis uit haar woning gezet, maar toen de ambtenaren de ontruiming tot stand hadden ge bracht en zich verwijderd hadden, werd de deur van het „leegstaande” huis geopend en droeg men het meubilair nog spoediger naar binnen dan de sterke arm der justitie het naar buiten had gebracht. Toen de eigenaar een half uurtje later naar zijn „leege” woning kwam kijken, vond hij er de uitgezette familie genoeglijk aan het koffiedrinken. Een klacht bij de politie en een verzoek om hulp mocht hun niet baten. Het huis was toen het wederrechtelijk in bezit nemen gepleegd was, nog door geen ander in gebruik genomen en ook aan de deur was niets vernield of beschadigd. De politie kon den man dus niet helpen en ver klaarde tevens dat zij hem beletten zou zichzelf recht te verschaffen. Er schiet hem dus niets over, dan de uitgezette familie nogmaals te doen uitzetten en dan betere maatregelen te nemen, om te beletten, dat zij weder in het huis trekt. Uit Noord-Brabant wordt aan de N. R. C. eene beschouwing gezonden over de gevolgen, die de vermindering van den zout-accijns van f9 tot f 4 de 100 kilo voor deze provincie hebben zal, inzonderheid wat den op groote schaal gedreven smokkelhandel betreft. Verlangend, zegt de schrijver, wordt de wet tegemoet gezien. De smokkelhandel toch zal er door gedood worden, en daarmede wordt een belangrijke stap gedaan op den weg tot zede lijke verbetering van tal van onze medemen- schen aan de grenzen. Zij zullen hun bedrijf moeten laten varen, want bij een accijns van f 4 per 100 kilo zal het de moeite niet loonen. Verkoopen zij het smokkelzout doorgaans voor 8 cent per kilo (de onderlinge concurrentie doet dien prijs soms tot 0 en 7 cent dalen), thans zal de prijs van een kilo zout in den handel ook 8 cent kunnen bedragen. En het totaal bedrag van den accijns voor het rijk zal er waarschijnlijk weinig op verminderen, wanneer in het vervolg den Keizer gegeven wordt wat des Keizers is. Terwijl men zich met den schrijver verheugen moet, dat aan dit onzedelijk bedrijf een einde wordt gemaakt, rijst toch de vraagwaar zullen die talrijke menschen, die met dit zeer voordeelig baantje gelijk hij het noemt, op oneerlijke wijze in hun onderhoud voorzien, thans van leven Dit is zeker alles behalve een motief om den smokkelhandel te doen voortduren, maar wel "nu die onzedelijke broodwin- van meer zedelijken aard zal wor- Omtrent den afschuwelijken moord te Haarlem, deelt de Haarl. Ct. nader het volgende mede „De gemoederen van de bewoners dezer ge meente werden gisteren (Vrijdag) avond met ont zetting vervuld bij het vernemen van een af schuwelijke misdaad, welke tusschen zeven en acht uren gepleegd is in een huis aan den Raam- singel, get. no. 10, dat bewoond werd door twee oude weduwen. Door het waarnemen van rookwolken uit ge noemd perceel hadden voorbijgangers bespeurd, dat daarin brand was ontstaan en drong men met een politieagent het huis binnen, waarin werkelijk brand was, doch waar men ook terstond zag, dat de twee bewoonsters om het leven waren gebracht. Aandoénlijk schouwspelDe eene vrouw lag op den grond, de andere zat nog aan de tafel, maar van beiden waren de levensgeesten uitge- bluscht. Ofschoon in allerijl geneesheeren werden gehaald, konden deze slechts den dood consta- teeren. Inmiddels waren ook zeer spoedig aanwezig jhr. mr. A. J. Rethaan Macaré, officier van Justitie, alsmede andere rechterlijke ambtenaren en de commissaris van politie. Uit een onmiddellijk ge daan onderzoek bleek, dat er diefstal moest zijn gepleegd, althans kasten stonden opengebroken en dit schijnt dus reden en aanleiding van de moorden geweest te zijn. De brand was onderwijl gebluscht en had aan een bed, waarin waarschijnlijk het vuur was aan gestoken, en aan eenig meubilair schade toege bracht. Dat bed was opengesnedenblijkbaar had de dader of hadden de daders gedacht, dat daarin geld was verborgen. Toen de politie ver scheen, waren de deuren zoowel van voren als van achteren gesloten. Het huisje zelf is zeer gewoon, bestaat slechts uit ééne verdieping en heeft achter een tuintjé dat gemakkelijk te be reiken was. De namen der verslagenen, zijnde zusters, waren lo Jacoba van der Wensch, wed. Nicolaas Bekkers, geb. te Velzen 18 November 1808, 2o Agatha van der Wensch, wed. Pieter Stokman, geb. te Velzen den 15 Juli 1811. De vrouw, welke op den stoel zat, had eene diepe wonde boven het voorhoofd en die op den grond lag, verscheidene wonden aan de linkerzijde van het hoofd; deze schijnt zich sterk verweerd te hebben achter het huis is later een bijl ge vonden. De lijken zijn ’s nachts in de woning onder toezicht verbleven en Zaterdagmorgen naar het gasthuis overgebracht, nadat van beiden photo- graphische afbeeldingen waren genomen door den photograaf J. Pörtzgen. De vrouwen leefden zeer eenvoudig, en de eene zuster, de weduwe S., werd voornamelijk door de andere, die eenig kapitaal bezat, onderhouden. Het kamertje, dat insgelijks gephotographeerd geboden. Nog niet lang geleden hoorden we be weren, dat zoo’n leeszaal ook in Bolsward niet tot de onmogelijkheden behoort. De tijd zal ’t leeren, of deze bewering een goeden grond heeft, ’t Zou ons niet verwonderen, als er nog eens in Bolsward, waar zoo ruimschoots voorzien wordt in de stoffelijke behoeften van den zoogenaamden minderen stand, ook werk van gemaakt werd, om dien stand meer dan nu in de gelegenheid te stel len, ook geestelijk voedsel op te doen. Niemand zal zeker beweren, dat men hiermede een onnut werk zou doen. Want, al noemen we, en terecht, ons volk een beschaafd volk, al is ’t b. v. waar, dat van de Nederlandsche recruten naar evenredigheid veel meer kunnen lezen en schrijven dan van de Itali- aansche, Spaanscbe of Russischetoch is t eveneens waar, dat de beschavingstoestand van ’t gros van ons volk nog heel wat te wenschen overlaat. Bij velen is lezen niet veel meer dan een werktuigelijke kunst. Op de vraag„ver staat ge ook, wat ge leest?” moeten honderden, ja, duizenden eenvoudig neen antwoorden, als het zaken betreft, die maar even boven de sfeer van het gewone, dagelijksche leven liggen. En dat is voor een groot deel een gevolg van de omstandigheid, dat zij, nadat ze van de school gingen, geene voldoende gelegenheid hadden, hunne daar opgedane leeskunst dienstbaar te ma ken tot het verkrijgen van wat men wel eens noemt „algemeene ontwikkeling.” Wel wordt er door jongelieden, die niet meer de school bezoeken, gebruik gemaakt van de kin- der-leesbibliothekenwel halen heel veel vol wassenen boeken uit de eene of andere „groote” bibliotheek maar het lezen van de daaruit gehaalde boeken is voor ’t grootste deel, zoo niet geheel, uitspanning. Algemeene ontwikkeling doet men door zulk lezen niet op. Daartoe moet men in de gelegenheid zijn, nieuwsbladen, tijdschriften en brochures te lezenzij toch houden den lezer op de hoogte van alles, wat er op verschillend gebied wordt gevonden, uitgevonden en verbeterd. Als die gelegenheid eens het volk werd aange boden overal, waar dat maar eenigszins mogelijk is, en als dan dat volk een flink gebruik er van maakte, zou het peil van de algemeene bescha ving onzer natie ongetwijfeld vrij wat rijzen. is, circa 4 bij 3 meter groot, biedt een tooneel aan van onbeschrijfelijke verwarring. Openge broken kasten, vernield bed en meubelen, eene groote massa overal verspreide vederen toonen dat de dader zich den tijd voor zijne misdaad heeft gegund en alles doorsnuffeld heeft om buit te maken zelfs de bovenkleeding der eene vrouw was opgehaald, zoodat het linker been geheel ontbloot was, om te zien of daaronder iets was verborgen. De kleederen van deze omgekomene waren verschroeid. Verwonderlijk mag het heeten, dat overigens in het huis geen voeren zijn gevonden. Zou de moordenaar wellicht, boven zijne gewone kleeding, een overkleed hebben aangehad toen hij zijne misdaad voltrok De zoon, waarvan hierboven sprake was, een bekend voddenraper hier ter stede, bezorgde de vrouwtjes den voorraad lapjes, die hij opzamelde, en hare voorname bezigheid was dan daarmede lappendekens te naaien. De brand is vermoedelijk met de petroleum lamp ontstoken. De klok, die naar wij vernemen, meestal iets vóór was, was op half negen blijven stilstaan. Na het onderzoek heden door de justitie voort gezet zijn ter plaatse vele voorwerpen in beslag genomen.” Uit Haarlem schrijft men nog „De beide oudjes hadden nooit geld in huis, althans niet van eenige beteekenis. Zij leefden van de opbrengst van eenige huisjes aan juffrouw Bekkers toebehoorende, die door een neef S. te ’s Hage werden geadministreerd. Hun goede bekenden wisten dat, zoodat men langzamerhand terugkwam van het idee, dat een hunner den moord zou hebben gepleegd. Dat zij haar geld zorgvuldig bewaarde blijkt wel uit het feit, dat door de gemeentereiniging in de half verbrande bultzak een rijksdaalder werd gevonden. Zondag heeft men bijna den geheelen dag in den Raamsingel gedregd naar het voorwerp, waarmede de moord kan zijn gepleegd, doch er is niets gevonden. Daar de zoon van juffrouw Stokman, tevens neef van juffrouw Bekkers, steeds zijn verblijf houdt in een bedelaarshótel en men hem wel eens in bijzijn van anderen met zijn rijke tante moet hebben geplaagd, hoort men de onderstel ling uiten, dat de moordenaar of de moordenaars moeten worden gezocht onder het publiek, dat daar bijeen komt. Hiervoor is iets te zeggen, vooral als men nagaat dat goede bekenden wis ten dat er nooit veel geld in huis was en alles, tot de stoelzittingen toe is onderzocht. De justitie zet het onderzoek ijverig voort.” Ooststellingwerf. De laatste dagen van Februari verplaatsen ons in gedachten bijna in het voorjaar. Wanneer zoo nu en dan bet zen netje door de nevelen breekt, geen windje zich doet gevoelen en rust en kalmte over de natuur verspreid liggen, dan wordt de mensch onwille keurig anders gestemd, dan wordt nieuw leven in hem gewekt. Sommige trekvogels zijn reeds teruggekeerd. De spreeuw kweelt weer op het dak, de kievit laat zijn eentoonig, maar toch op wekkend geroep over de velden weerklinken, de leeuwerik stijgt al zingende omhoog en lokt den mensch naar buiten om naar de schoone tonen te luisteren. Alle zijn zoovele lenteboden, die ons er aan herinneren, dat weldra leven en vroo- Ijjkheid rondom ons zullen terug keeren. De land lieden zijn al druk in de weer om hunne weilan den te bemesten, weldra zullen de werkzaam heden op den akker volgen. Enkele arbeiders zijn reeds begonnen met het omspitten hunner tuinen, daar andere bezigheden hen weldra elders zullen roepen. De winterrogge vertoont een prachtig groen en laat zich gunstig aanzien. Arbeid en verdiensten komen dus aan, waarnaar verlangend werd uitgezien, ’t Is nu maar te ho pen, dat de wintervorst die heden reeds weder zijn voet op onzen bodem zette, spoedig rechtsom keert maakt, want de zoogenaamde nawinters be rokkenen inderdaad veel ellende. Westergoo, 1 Maart. Hoe genoeglijk rolt het leven, des vernoegden landmans heen. Zoo was ’t mogelijk in den tijd van Poot, doch kom nu eens, vooral ’s avonds, wanneer dien landman of vreedzame burger, bezoek gebracht wordt van gezonde stevige kerels., een gave vragende. Ze beginnen met een mooi praatje over den slechten tijd, geringe verdienstvervolgen met geringen onderstand, vrouw pas bevallen enz. enz., en eindigen met dreigementen om straks of in den nacht terug te komen, als er centen worden aan geboden in plaats van witgeld. Is het wonder dat die rustige landman of burger wel eens tegen den avond of nacht opziet, niet wetende wat die kerels in hun schild voeren Bij dag is er veel overlast van halfvolwassen schooiers, doch hier van kan men zich, niettegenstaande veler bruta liteit, nog afmaken, doch de avondbedelaars zijn een ware plaag. Omtrent de nieuwe uniformen voor het leger kan de N. R. Ct. melden, dat de keuze voor de cavalerie reeds gevestigd is op een lichtblauwe attila met donkerblauwe pantalon en rijlaarzen voor alle onderofficieren en minderen daarbij wordt de kolbak behouden. De 3 regimenten krijgen dus alle dezelfde uniform, doch een der regimenten zal een lichtere uit monstering op den kraag krijgen dan de beide andere. Voor de infanterie zijn zeer verschillende soorten „Zeg mij, met wie ge omgaat, en ik zal u zeg gen wie ge zijt.” „Zeg mij, waarmee ge u vermaakt, en ik zal u zeggen, wie ge zijt.” Als variatie op deze beide gezegden kan die nen „zeg mij, welke boeken ge gaarne leest, en ik zal u zeggen, wie ge zijt.” Immersmen kan iemand even goed leeren kennen uit de boeken, die hij leest, dan uit de menschen, met wie hij omgaar. De boeken zijn ons evenzeer tot gezelschap als de menschen en het is onze plicht, toe te zien, dat wij met de besten omgaan, hetzij er sprake is van menschen of van boeken. „Wie met pek omgaat, wordt er mee besmet” en „kwaad gezelschap bederft goede zeden,” het geen, op boeken toegepast, zou moeten luiden een slecht boek maakt den mensch diep rampza lig, want het misleidt zijn verstand en bezoedelt zijn verbeelding. „Waar men mee verkeert, daar wordt men mee geëerd.” En terechtwant de mensch zoekt het gezelschap van hen, met wie hij in meerdere of mindere mate overeenstemt in denkwijze. Brave menschen zullen het niet lang uithouden in ’t gezelschap van deugnieten en een van de laatste zal zich volstrekt niet thuis gevoelen in den omgang met de eersten. Die omgang mei onze medemenschen is natuur lijk van grooten invloed op de vorming of mis vorming van ons denken en willen, 't Is er mee zooals Ledeganck in zijn gedichtje „verkeering” zegt: „Zijt gij amber” sprak een wijsgeer Tot een nietig klompje stof, Dat door zoeten geur hem trof. „Neen,” was ’t antwoord van het klompje, „Maar ik woonde een korte poos „In gezelschap van een roos.” Bolswardsche Courant

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1892 | | pagina 1