NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
i
L s. WIAfeDA,
HARLINGEN.
Onveranderlijke Portretten.
Likdoorns, Eeltknobbels, etc.
Een en dertigste Jaargang.
1892.
No. 12.
DONDERDAG 17 MAART.
I'1
BINNENLAND.
PIIOTOGRAPHIE.
NOOD IN FRIESLAND.
Handel in STO OMK O O L,
VOOR
Moeielijk
-
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
■y
aan grondige
een simpel
zelfs.
den schreef een onzer staatslieden naar aanleiding
van deze bewering
„Groote woorden bij gebrek
argumenten, ter verdediging van
dwaalbegrip! Waarom laat men den dwang
toe, dat dienstplichtigen het exerceeren moeten
leeren, en vijf jaar soldaat moeten zijn Waarom
dwingt men de belastingschuldigen, om geld te
betalen Waarom dwingt men den burger, zijn
huis, zijn tuin, zijn landgoed te verkoopen, als er
een onteigening ten algemeenen nutte zal plaats
hebben Waarom dwingt men de ouders, hunne
kinderen lichamelijk te onderhouden, niet te mis
handelen, niet te onterven? In dit alles heerscht
dwangjuist omdat wij in een beschaafd land
leven en ware vrijheid verlangen.”
Jules Simon zeide eens„indien men eenmaal
9.9‘nnOPmf’ cl af- rln wiikmiA cro-
van welken aard ook en tanden, hol of aangesto
ken, worden oogenblikkeltjk en voortdurend gene
zen door het gebruik van het beroemde
De eerste tegenwerping, dat de zorg voor 't
onderwijs de grenzen der Staats-bemoeiingen over
schrijdt, herinnert aan het verouderde begrip van
laisser-faire, laisser-passeraan de dagen, toen
BaStiat schreef„Dus te waken voor onze veilig
heid, het gemeenschappelijk domein te beheeren
en de belastingen te innen, dat is de kring,
waarbinnen redelijkerwijze de attributen van den
Staat moeten beperkt blijven of teruggebracht
worden.”
Waar dat begrip echter op den achtergrond
wijkt, om plaats te maken voor eene ruimere
opvatting omtrent de roeping van den Staat, daar
mag wel vooral het volksonderwijs worden ge
noemd als eene zaak, welker behartiging het
staatsgezag behoort te worden aanvertrouwd.
Moeielijk zou het zijn, te verklaren, waarom
het recht van erflating mag worden beperkt;
waarom de Staat het monopolie heeft, munt te
slaan dat aan hem het brievenvervoer uitsluitend
is opgedragen en waarom hij is belast met het
toezicht op maten en gewichten.
Of soms de verdiensten ook te gering waren
voor zoo’n hooge pacht Men vroeg er niet naar.
Typisch is ’t antwoord van een oenvoudigen
Drentschen boer, die bij een bezoek aan zijn broer,
een predikant in een der Friesche gemeenten,
ook de boerderijen bezichtigde.
„En hoe vindt ge de Friesche boerderijen
„Prachtig”, maar voegde hij er in zijn Drentsch
dialect bij, „’k bin liever ’n Drentsch boertien.”
„Waarom?”
„’n Drentsche boer lief wat in ’e kaaste (de
kast) ’n Friesch hef alles op z’n heufd en om z ’n
scholders.”
Werkelijk, ’t eenvoudige Drentsche boertje had
nog zoo slecht niet gezien.
De weelde is groot geweest in den boerenstand,
zoodat bij den eersten tegenslag de achteruit
gang vreeselijk is geweest. Men bezat geen weer
standsvermogen.
Naar aanleiding van die zeer van elkander
verschillende oordeelvellingen kwamen de boven
staande vragen bij ons op.
Wat moet het antwoord zijn
De voornaamste bezwaren, die tegen het in
voeren van den leerplicht worden ingebracht, zijn
deze
1. de Staat heeft zich de zorg voor ’t onder
wijs niet aan te trekken want dat zou overschrij
ding wezen van zijn gezag
2. de maatregel is onuitvoerbaar
3. het doel, dat met leerplicht wordt beoogd,
is niet van algemeen belang
4. leerplicht kan hier niet worden toegepast
5. leerplicht is gewetensdwang.
De bewering, dat het doel van den leerplicht
niet van algemeen belang zou zijn, verdient bijna
geene wederlegging. Zoolang het waar is, dat de
maatschappij bestaat als een organisme, samen
gesteld uit individuën, zoolang moet ook de wel
stand en bloei der maatschappij voor een groot
deel afhangen van de meerdere of mindere zede
lijke en verstandelijke ontwikkeling der individuën,
die haar vormen.
Ongetwijfeld zal alleen hij, die in staat is, toe
gerust met de vereischte kennis, om zijne per
soonlijke en huiselijke plichten te vervullen, ook
als staatsburger aan zijne roeping voldoen.
Ernstiger en belangrijker schijnt het bezwaar,
dat de leerplicht hier het voorgesteld doel niet
zou bereiken. Men acht het een inbreuk op de
individuëele vrijheid, en eene aanranding van de
ouderlijke macht, welke daardoor zegt men
bij de regeering wordt overgebracht. Jaren gele-
Ateliers voor
JAKOB UJE VRIES Oz.
Rozengracht HARLINGEN.
St. Janspoort BOLS WARD.
drijven naar de openbare school, niettegenstaande
die voorstanders tot vermoeiens toe herhaalden
en blijven herhalen: wij eischen alleen, dat de
kinderen onderwijs zullen genieten.
Onderwijs genieten, dat moeten de kinderen
en nu willen de voorstanders van leerplicht alleen,
dat de Staat de ouders dwinge, dit hunne kin
deren te doen genieten, hetzij op de openbare
school, die voor ieder moet openstaan, hetzij op
eene sekteschool, indien de ouders die verkiezen,
hetzij door huisonderwijs, zoo hen dit convenieert.
Het zou ongeveer gelijk staan met den moriaan
te willen wasschen, het mocht woordverspilling
heeten, hen van dwaling te willen overtuigen,
die niet overtuigd willen zijn. Niet dus tot hen,
maar tot anderen, tot dezulken en er zijn er,
niet slechts onder de tegenstanders, maar ook
onder de voorstanders van leerplicht die zich
van verwarring der twee hemelsbreed verschillende
zaken leer- en schoolplicht niet weten vrij te
houden, herhalen wehet is ons niet te doen om
propagande te maken voor ’t openbaar onderwijs,
maar ’t is er ons om te doen, te verhoeden, dat
een belangrijk en heilrijk beginsel zou worden
buitengesloten, dat in eene wet tot regeling van
het Staatsonderwijs niet mag worden gemist.”
H. GROENIER Wzn.
De huurboeren konden de huur niet meer be
talen. Een blik in de boeken van de grootste
landheeren zou daarvan treurige bewijzen kun
nen geven. Er zou menig postje in voorkomen
geschonken van de huur
In veel gevallen wist de landheer dat zijn
boerderijen te duur werden gehuurd. Wist hij,
dat bij den geringsten achteruitgang, ’t betalen
der huur moeielijkheden zou opleveren. De boe
ren wilden evenwel huren. De landheer zou
tegen zijn eigen belang hebben gestreden, wanneer
hij lager huurprijzen nam dan men hem aanbood.
Met het aebteruitgaan der pachters ging mee
de achteruitgang der eigen boeren.
Er werd hypotheek genomen zware hypotheek
„J.L. Boerderijen werden verkocht en vielen in
handen van de landheeren. Want wie heeft, dien
zal gegeven worden.
Klein Ierland heeft men Friesland genoemd.
Het is het allengs geworden.
Waar de boer achteruit ging moest noodzake
lijk de boerenarbeider volgen. En hij is gevolgd,
maar al te spoedig. Waar geen geld is, om de
noodige werkzaamheden te laten doen, is hij ’t
natuurlijk, die het eerst aan den dijk wordt ge
zet. „Zoo kan men dan thans den toestand be
leven,” schrijft Vitus Bruinsma, „dat vele vrucht
bare klei- en zandgronden met dichtgegroeide
greppels en niet-afwaterende slooten, half onder
het onkruid verstikken en luid roepen om be
mesting, en om de vruchtbaarmakende hand van
den arbeider, onder belofte door vermeerderde
opbrengst alles rijkelijk te zullen vergoeden
maar niemand die aan die roepstem gehoor geeft.”
Naast de boeren zijn de veenbazen met stoom
achteruitgegaan. Waar het „Klijn” het laag
veen is afgegraven, ontstaan laagten, halve
meren. De laagten, ingedijkt zijnde, zouden een
goed stuk land kunnen vormen. Men heeft enkele
van die plassen dichtgemaakt. Met den grooten
polder in jEngwirden is men nog steeds bezig.
Doch hoe groot het loon is, dat daar den arbei
ders wordt gegeven, hebben de jongste werksta
kingen in Tjalleberd bewezen. Doch niet alle
plassen zijn reeds dichtgemaakt, ofschoon het
geld voor die droogmaking dikwijls aanwezig is.
Verarming derhalve van de boeren verarming
van de boerenarbeiders verarming van de veen
arbeiders. En daarbij het grootste gedeelte van
den grond in enkele handen. Eenige uren loopen
langs de landerijen van één of slechts enkele
eigenaars is geen zeldzaamheid. Dan woont de
landheer of buiten de provincie, of buiten de
gemeente, zoodat hij in de belastingen slechts
weinig getroffen kan worden.
Waar niets is heeft de keizer zijn recht verlo
ren. De gemeentekas moet gevuld worden. Doch
door wie? Wegen moeten er worden aange
legd. Maar door wie Noodlijdenden moeten
worden ondersteund. Door wie
De armvoogden geven zooveel zij kunnen. En
nu mogen troepjes hongerlijdenden samenscholen
voor de woning van een armvoogd, omdat de
bedeeling te klein is, wat baat het? Een bedoe
ling van f 1.25 of f 1.50 per week voor een ge
zin bestaande uit 4, 5 of 6 personen soms
meer is weinig, te weinig.
Maar is de kas van den armvoogd grooter
Hij kan niet meer geven, omdat ’t geld ont
breekt. Steeds wordt ’t aantal noodlijdenden
grootersteeds wordt ook op de begrooting de
som, voor de armvoogdij uitgetrokken, grooter.
Doch ook andere zaken kunnen niet worden ver
geten. En als dan de inkomsten geringer worden,
als, zooals destijds met de schoolwet het geval
was, het onderwijs zulke naar verhouding ont
zettende hooge eischen stelt vanwaar dan het
geld Leenen, leenen en altijd leenen of
den stelregel toepassenlaat maar waaien. In ’t
eene geval komt men tot de ooren in de schuld;
in ’t andere komt men allengs tot een wanbeheer.
Hulp moet er gegeven wordenniet voor een
winter, doch voor jaren lang. De gemeentebestu
ren zien reeds met schrik den tijd der begroe
tingen tegemoet. Tekort, zal weer ’t oude liedje
zijnsteeds tekort en steeds grooter tekort. Zelf
kunnen de gemeenten zich niet meer helpen.
Daarom moet de Staat tusschenbeide komen.
Hoog noodig werd dan ook een besluit van de
regeering, waarin zij voorstelt de noodlijdende
gemeenten te ondersteunen. Mits zij slechts niet
geloove daardoor een voortdurende hulp te heb
ben verleend. En mag men de berichten geloo-
ven, dan is zij daarvan zelf overtuigd. Verandering
van de wetgeving, van de gemeentelijke wetge
ving zal iets helpen.
Is leerplicht noodig of overbodig,
een vloek of een zegen
--
Nu het gebleken is, dat de tegenwoordige Re
geering geneigd is, geleidelijk tot de invoering
van leerplicht te komen, zijn er over deze belang
rijke zaak heel wat pennen in beweging gekomen.
Zoo heeft Dr. B. van der Meulen te Winschoten
eene brochure geschreven, waarin hij o. a. zegt:
„Leerplicht is noodzakelijkwanneer deze eenmaal
is ingevoerd, moet het geven van herhalings-
onderwijs niet slechts facultatief worden gesteld,
maar door de wet imperatief worden voorge
schreven.”
In „de Vacature" van 25 Februari j.l. leest
men„omtrent de noodzakelijkheid der invoering
van den leerplicht, uit een opvoedkundig oogpunt
beschouwd, bestond volkomen overeenstemming
(nl. op eene vergadering der afd. Westland van
’t Nederl. Onderw. genootschap.) Zelfs wanneer
men het doel van het Lager Onderwijs beperkt
tot het aanbrengen van een minimum van kennis
en vaardigheid in de vier hoofdvakken, kan onder
de tegenwoordige omstandigheden de lagere school
ten platten lande nog niet aan dit doel beant
woorden.”
In eene vergadering van de afd. Amsterdam
van het N. O. G. kwam men tot dit besluit:
„Zonder leerplicht is het doel van het L. O. niet
te bereiken. Hij moet zich uitstrekken van het
6e. tot het 14e. jaar. Eene wet op den leerplicht
eischt noodzakelijk eene wet op den kinderarbeid.”
In „Ons Noorden" van 11 Februari j.l. wordt
de bede geslaakt: „God geve, dat we nog lang
van dat gedrocht der liberalen (hiermede wordt
de leerplicht bedoeld) bevrijd blijven.”
Weer van een anderen kant vernamen we de
leerHet kind behoort aan de ouders, niet
aan den StaatDe ouders alleen hebben het
recht en ook den plicht, voor de opvoeding der
kinderen te zorgen.”
Dusde Staat heeft niet het recht, eene wet op
den leerplicht uit te vaardigen.
van Prof. LEFRIES, prijs per flacon 3.»
cent.
vinden radikale genezing bij het gebruik van
Prof. Cvfries’ TINCTUUIt. Attesten
aanwezig.
Prijs per flacon <»O cents met penseel.
Hoofdagent: H. SIcLLlc, Anegang 42,
HAARLEM.
DepothouderH,. J. VOS, BOLSW ARD.
ISii.i.i.iki: Prijken.
BS Geregelde Wekelijksche Aanvoer. HH
De opmerking, dat de maatregel niet uitvoer
baar is, zou men stilzwijgend of met een onzinnig
kunnen voorbij gaan, want op de eenvoudige
vraag„waarom eene wet, die in Duitschland,
Zwitserland en Engeland vigeert, niet in Neder
land zou toepasselijk zijn, is men nog altijd een
voldoend antwoord schuldig gebleven.
Ooststellingwerf, 14 Maart. Het leven
van de menschen is al zeer verschillend. Ter
wijl de een zich baadt in weelde en overvloed,
gaat de ander steeds gebukt onder broodzorgen
en weet hij van den eenen dag tot den anderen
niet rond te komen. Zoo zwerft hier al gerui-
men tijd in deze gemeente een elfjarig knaapje
rond, dat geheel van de liefdadigheid moet leven.
Afkomstig uit Jubbega, wordt hij door zijne
ouders de wereld ingezonden om met bedelen
aan den kost te komen. Heeft hij genoeg centen
bij elkander gebedeld, dan keert hij voor een dag
naar huis terug, teneinde zijne schat af te
dragen, om des anderen daags zijn zwervend le
ven op nieuv te beginnen. Is de schat naar het
oordeel der ouders niet groot genoeg, dan wacht
hem eene bestraffing. De nachten brengt hij
veelal in eene schuur door. Voor een paar dagen
troffen wij het jongetje aan in een arbeidersge
zin, dat het zelf niet breed had, althans de vrouw
verklaarde ons, dat hare kinderen in die week
al een paar dagen zon Ier eten waren geweest.
Toch waren de menschen zoo met het lot van
den zwerveling begaan, dat zij hem gaven van
’t geen zij toen hadden. Soms is hij door een
jonger zusje vergezeld. Met natte voeten en door
weekte kleêren, kwamen zij voor eenigen tijd
dikwijls bij boeren aan, met verzoek in de schuur
opgenomen te mogen worden. Gelukkig voor die
kleinen dat er nog warme harten kloppen, war
mer dan de harten van de ontaarde ouders. Wij
vragen echtermogen zulke toestanden besten
digd worden en mogen zulke Kinderen opgeofferd
worden aan de hebzucht en ongevoeligheid dier
ouders
De heer K. A. van der Weide te Apeldoorn,
die het „voorrecht heeft, om zich tot de vrije
Friezen te mogen rekenen”, heeft eene circulai re
verzonden, gericht aan „mijne Landgenooten"
Die circulaire is geschreven naar aanleiding
van de oproepingen, die in tal van bladen en
blaadjes zijn opgenomen, om bijdragen bijeen te
brengen voor een huldeblijk, aan te bieden aan
H. K. H. Wilhelmina Mana Sophia Louisa, groot
hertogin van Saksen-Weimar, zuster van wijlen
koning Willem III, bij gelegenheid van haar
gouden huwelijksfeest in October a. s.
Ofschoon de schrijver toestemt, dat die vorstin
heeft getoond, dat de belangen van Nederland
en zijne bewoners haar nauw aan ’t hart liggen,
ofschoon menige nuttige instelling in stand bleef
door haren steun, toch meent hij, dat men
zijne bijdragen geven kan en moet voor een an-
I der, een beter doel.
En waarom? Vooreerst omdat het bedoelde
I huldeblijk niets zal zijn dan „dood kapitaal”,
I al zou men er den vreemdeling en nakomeling ook
I op kunnen wijzen als het bewijs van de waar-
I deering van een volk aan eene vorstin ten
I tweeden, omdat de bewoners van Smallingerland,
I Opsterland, Oost-en West-Stellingwert en andere
I deelen van Friesland honger lijden
De schrijver eindigt met de opwekking:
Landgenooten, ik veronderstel, dat gij, nu ge
I u opmaakt voor een huldeblijk aan de Groother-
I togin van Saksen-Weimar, daarvoor uwe trouw
I wilt bewijzen aan het Oranjehuis.
Geeft gij dat huldeblijk in den vorm van een
I monument, een kunstvoorwerp een buitengoed of
I iets dergelijks, dan geeft gij alweer een stuk
I „dood kapitaal.” Het volk zal dan terecht onte-
I vreden zijn en het slot is, dat gij met al uwe goede
I bedoelingen het huis van Oranje een stoot geeft.
Wilt ge het Huis van Oranje, en dat hoop ik
I wilt ge allen, in de oogen van het geheele volk
I groot doen zijn, laat uwe pogingen zich dan con-
I ceutreeren tot het bijeenbrengen van eene enorme
I som, welke gij als Hulde voor H. K. H. de Groot-
I hertogin, schenkt aan de verdrukte Friesche ge-
I meenten.
I Moge een album van al de gevers en al de
I commissieleden dan overboJig zijn, de gevers
I zullen de heerlijke zelfvoldoening heüben, te heb-
I ben bijgedragen tot een nuttig, een edel werk.
I Daardoor zult ge een waren steun hebben gegeven
I aan het zoozeer door u geliefde Oranjehuis.
Men schrijft uit den Haag aan de Arnh Ct
Nu het regiment grenadiers en jagers einde-
I lijk zijn lang gezochten en lang verbeiden kom-
I mandant gekregen heeft, is de vraag niet onge-
I past, wat er thans geschieden moet, om de
I herhaling van dergelijke betreurenswaardige ge-
I schillen in de toekomst te voorkomen. De beste
I oplossing zou hierin bestaan, indien het regiment
I grenadiers en jagers tot een eenvoudig infanterie-
I regiment werd hervormd, zooals de rijdende ar-
I tillerie geleidelijk in de veldartillerie opgelost
I werd. Het is een ongerijmdheid, in een klein
I land als het onze, waar het geheele leger, als het
I met goed gevolg tegen de overmacht zal moeten
I strijden, een keurkorps behoort te zijn, er nog
I een afzonderlijk corps d’élite op na te houden.
I Dit moge goed zijn in die landen, waar de vor-
I sten uit eigen middelen een lijfwacht bekostigen,
I waarover zij dus naar willekeur beschikken kun-
I nen, maar het regiment grenadiers en jagers, dat
I een organisch onderdeel vormt van ons leger en
I gelijk de andere korpsen door de belastingschul-
I digen bekostigd wordt, kan daarmede niet worden
I gelijkgesteld. Een zoogenaamd keurkorps kweekt
I den kastengeest aan en is onwillekeurig bevor-
I derlijk aan protectie en gunstbetoon, zoodat deze
I steen des aanstoots moet worden verwijderd. Met
I het verdwijnen der oorzaak zullen de gevolgen
I ook achterwege blijven.
Er is een tijd geweest, dat het den Friezen
goed ging. Het land was vruchtbaar, de bewo
ners waren welvarend. De boter maakte de
hoogste prijzen op de buitenlandsche markten
de stoombooten van Harlingen op Engeland
voerden duizenden kilo’s uitAmerikaansche
en Spaansche kooplieden trokken rechts en
links door Friesland en kochten het beste vee
soms al het beste vee, zoodat de boer zijn mooie
fokvee kwijt was. De roem der Friesche boter
scheen oneindig; de boeren groeiden in rijkdomI
eerlijk erkend niet door de boter alleen. De
Engelschen slikten alles ze slikten zelfs koe-
boter met een laag schapenboterze slikten zout,
waar ze boter konden vragen.
’t Zijn sterke beenen, die de weelde dragen.
Sterk is een Fries, maar sterke beenen had hij
niet. De treurige gevolgen ondervindt hij thans.
Een boerderij was een goudmijn. Men zag ze
immers, die „dikke boeren,” wien vroeger een
„vijfschaften” pak zoo typisch stond, doch die
nu al een stads-kleermaker er op nahielden. Dat
kon niet anders of er moest geld worden ver
diend Tot reusachtige hoogte dreef men dan
ook de pachtsommen op. Ieder moest een boer
derij hebben geld verdienen.
Bolswardsche Courant
•j