NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OtSWARB W0K$8Ri8Sïl Paasch-gedachten. Uit de Raadszaal. 1892. Een en dertigste Jaargang. No. 16. BINNENLAND- BUITENLAND. DONDERDAG 14 APRIL. $XXXXXXXXXhXXXXXXXXX$ e VOOR H. GROENIER Wzn. bij de raadsleden doen ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. Elders trachten liberalen en radicalen elkaar te verslindenziet men zelfs radicalen en cleri- d Q it e Q r e $XXXXX)OCXXhXX2<2<2<2<X2<X$. DINSDAG 12 APRIL 1892. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Wat al klachten en verzuchtingen hoort men tegenwoordig Bij de heden gehouden raadszitting waren 11 leden tegenwoordig. Absent waren de heeren K. van Ringh en P. J. de Boer, de laatste met ken nisgeving. Ingekomen waren a. Van Ged. Staten de goedkeuring van het raadsbesluit tot het aangaan eener tijdelijke geld- leening. b. Een adres van den heer A. Banning, arts, verzoekende herbenoeming als stadsgeneesheer, wij! deze betrekking 1 Aug. a s. expireert. c. Een adres van den heer Leverland, onder wijzer aan school No. 2, verzoekende eene bil lijke belooning voor de 14 weken, die hij als waarnemend hoofd van school No. 2 moest frin ge eren. d. Van de Regeering een exemplaar van een werk, bestemd voor het archief. Een en ander als notificatie aangenomen, en de adressen ter visie, om ze met advies, te be handelen in de volgende vergadering. Punten van Behandeling. 1. Procesverbaal van kasverificatie over het le kwartaal 1892. Blijkens dit proces-verbaal bedroegen over het vorige kwartaal de ontvangsten op den vorigen dienst f 102,907,475 op den tegenw. dienst - 10,659,05s Samen f 113,566,53 de uitgaven op den vorigen dienst f 100,986,18s op den tegenw. - 8,386,15s Samen f 103,372,34 Zoodat er een saldo in kas was van f 4,191,19. Aangenomen voor notificatie. 2. Aanbieding van het verslag van den toestand der gemeente over 1891. Dit verslag zal men circuleeren. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verleenen eener gratificatie aan de teekenonder- wijzers J. Driebergen en A. van der Meer. (Vervolg in het Bijvoegsel.') De een klaagt, dat de kerk haar ondergang nabij is, ofschoon het getal kerken steeds grooter wordt. Een ander zegt„laat de kerk maar instorten dat zou niet zoo’n groot ongeluk zijn; maar erger, veel erger is het, dat ook de Godsdienst meer en meer verdwijnt uit het hart en de overleggingen der menschen.” Een derde maakt zich erg bezorgd over het streven van hen, die de heilige banden in ’t fa milieleven en de maatschappij zoeken uit te ra felen, om ze vervolgens voor goed te verbreken. Een vierde klaagt steen en been, omdat de kloof tusschen de verschillende standen in de maat schappij steeds breeder wordt gemaakt. Een vijfde wijst er op, dat vriendelijke en ver trouwelijke samenwerking bijna overal plaats heeft Franekeradeel. Belasting betalen, daar heeft bijna ieder een hekel aan, vooral wanneer de heffingen steeds stijgende zijn, zooals hier en elders. Wij zijn hier nu tot negen percent van het belastbaar inkomen, altijd volgens raming, gerezen en dit jaar nog is het precentage met 0,8 percent vermeerderd. Deze verhooging is veroorzaakt door de vaartslattingen, die toch heel noodig moesten plaats hebben, al ware het ook om den schippers menig hard woord te be sparen of terwille van de afstrooming. Ook was ’t voor de belastingschuldigen een leelijk geval dat zekere brug over de Ried dreigde ineen te zakken, waardoor eene uitgaaf van eenige dui zenden is veroorzaakt. Maar de „subsidie” van ’t Rijk aan de nood lijdende gemeenten, waaronder ook onze ge meente is gerekend, helpt dat dan niet? Zoo hoorden we vragen. Wacht even, mijne vrien den, die is. er nog niet. De f5000 aanvraag moet nog worden toegekend, wat evenwel zeker zal geschieden. Dit jaar nog en dan zult ge de verlichting voelen. „’t Mat earst op ’t slimst, ear ’t betterje kin,” dat hwitte jimme ommers eak wol. Ei nou ju, doch dan efkes tied. Ik prottelje eak al yn mij seis, mar dat jouwt dochs nin biet. Yn 1893 komt de heilzinne op, dan krije wij de talage fen ’t Ryk en de nije wet fen meneer Pierson, dy uws riedslju yn staet stelle scil om de greate lanhjerren, dy boereplaetsen yn uws gemeinte lissen habbe, hwat mei betelje to litten ta it oenderhald fen breagen, dyken en fjetten, hwat hja fen seis eak wol graeg dwaen wolle, omdat hjar eigendommen er better fen wirde as it spil goed oenderhalden wirdt. Hja habbe nou nin riucht okkaasje, mat je witte, om to jaen hwat hja oars wol jaen wolle, maar der scil menister Pierson hjar nou de gelegenheid foar jaen om sa oengemurken en oanhaldend wei in duit mei yn ’t gemeinte-buddeltsje te smieten, sjoch je. Derom, dy nou gnoarje wol en graag mei, dy gnoarret fen ’t jier nog mar es raek, went takomme jier is ’t üt. Sa stiet it ding yn syn wirk. Foar tsien sinten habbe jimme in boekje der alle lieu üt Frjentsjeradeal, dy hwet om ’e hakken habbe, yn steane mei de finansieele ponnen der efter, sadat jimme sjen kinne whet ieder ta en sint ta to fortarren het en eak hoe folie gounen, doebeltsjes en sinten elk nei de gemeinte-ontfanger bringe mei, alles krekt be- rekkeno op ’n heale sint oat, scoe ’k sizze, mar dat is sa net, heale sinten sjoch je net yn de rekkening, der wolle hja op ’t gemeintehüs nin drokte mei habbe. En leas nou mar raek fen de widdou Aardema to Achlum oan Van Kooten to Dongjum ta, 487 kwalificeerde lieu, dy rek- kene wirde hwet jaen to kinnenmei mekoir moatte hja f 28923,75 by elkoar scheuke. ’t Hoeft er yn ienen net to weazen, mei sa’n smak jild scoe do gemeinte-ontfanger gled forlegen weaze. Mar komme mat it er, Oosterbaan syn f729 goune allike goed as De Wit syn twa goune en sechtsjen sinten. calen elkaar in de armen vallen en zoentjes wisselen, verfoeiende de liberalen en elkaar plechtig belovende den dood te zoeken van dien ouden paai, die, als erfoom, eerst goed wordt, wanneer hij dood is. In België heeft men zoo iets van dien aard gezien. In zooverre ten minste dat de radicalen heftig de liberalen hebben be streden, van wie toch niets te wachten was. Een clericaal ministerie is aan ’t roer. En nu behoeft men nog juist niet veel waarde te hechten aan de gepeperde taal van sommige Vlaamsche bladen, die schelden van „pijpekoppen” en „jappers,” om toch verzekerd te zijn dat de clericale regeering ook den radicalen niet meegevallen is. Zij had den een beetje meer verwacht van de mede-ver- foeiers der liberalen. Maar daardoor hebben zij ’t eens gezien, dat van clericale zijde voor hen niets te wachten was. Veel minder in allen ge valle dan van de liberale. Zoo redeueeren de radicalen. Zij zijn in een hoek gaan zitten pein zen. Zij hebben gepeinsd en nagedacht, tot ein delijk de geest vaardig over hen werd, en hel dere gedachten zich in hun brein vormden. De liberalen van hun kant haatten de cleri- calen. Maar die haat kon hen toch niet voorbij doen zien, hoe ver zij stonden van de jongeren uit het liberale legerkonden of wilden zij niet begrijpen, dat jonge ideëen de ouden zullen ver dringen. Zij stonden scherp tegenover de radi calen en de clericalen groeiden van het zaad, dat radicalen en liberalen strooiden Tot ook de liberalen zijn gaan zitten peinzen. Tot ook zij zich de vraag hebben voorgelegd, of het dan zoo onmogelijk was, dat jongen en ouden elkaar zouden kunnen verdragen. Het gevolg is geweest, dat de leiders der ouderen zijn gegaan tot de leiders der jongeren, en dat Brussel be gonnen is met het geven van ’t goede voorbeeld De Ligue libérale en de Association libérale te Brussel hebben besloten, bij de eerst volgende verkiezing elkaar te steunen en samen op te trekken tegen de clericalen. Deze verzoening is te danken aan de aanstaande herziening van de Grondwet. Jongen en ouden, radicalen en liberalen hebben elkaar plechtig beloofd, dat zij zullen medewerken om uit de Grondwet verwijderd te krijgen iederen directen of indirecten census, terwijl aangenomen zal wor den het beginsel, dat het kiesrecht worde ge geven aan alle burgers. Ontsluit uwe huizen voor de koesterende stralen der vriendelijke Paaschzon’t Wordt lichter rond om ons in ’t rijk der natuur, ’t worde ook lichter in onze huizen en in onze harten1 Ziet, alles ontwaakt uit den schijndoodde knoppen zwellen, de bladeren ontwikkelen zich, de onuitputtelijke natuur roept ons als met dui zend stemmen toe, dat Gods gedachten licht en leven, vreugde en schoonheid zijn. De schepping viert haar hoogtijdwij zijn door haar als ter bruiloft genoodigdGeen rouwklacht dus, maar een jubellied op onze lippen en in onze harten Overal in de schepping kunnen we immers het lied des levens en der hoop hooren ruischenop den Paaschmorgen hooren we eene stem, die ons toeroept„schud de benauwende winterdroomen van uwe borst Evenals in de natuur alles tot vernieuwden arbeid ontwaakt, zoo ook moet de mensch het jonge leven in zijn hart wakker schudden, zoo ook moet hij zich weer gereed maken, om met vroolijken moed te grijpen in ’t volle menschen- leven. Gelukkig de mensch, die in ’t bezit van de on schatbare gezondheid zich verlustigen kan in de heerlijke genietingen, die de lentetijd met zoo kwistige hand overal te genieten geeft. Gelukkiger nog zal hij zich gevoelen, ja, geen woorden zal hij kunnen vinden, om zijne blijdschap en zijne dankbaarheid uit te drukken, wanneer hij, na gedurende den winter met ziekte of zorg te hebben gekampt, boven verwachting is opge richt, versterkt en gesteund. Met vroolijken moed lacht hij bet leven toe met vroolijken moed grijpt hij zijn werk weer aande openbaring van het nieuwe leven rond om hem heeft de waarde van zijn nieuwe leven als verduizendvoudigd Velen echter meenen, dat er volstrekt geen oor zaak voor vroolijken moed bestaat. Zeer groot is het getal van hen, die het einde der 19e eeuw met zorg en kommer in ’t hart zien naderen, omdat onze maatschappij, naar ze zeg gen, zoo door en door krank is. Geweldige om- keeringen moeten komen. Hebben ze gegronde redenen voor hunne be zorgdheid Kunnen we dan niet met rechtmatige fierheid wijzen op de wonderen, die het menschelijk ver nuft vooral in deze eeuw heeft tot stand gebracht Zouden onze voorvaderen ons niet gelukkig prij zen, als ze konden hooren van onze snelle ver keersmiddelen, van de reusachtige ontwikkeling onzer nijverheid, van de fabelachtige overwinnin gen, die de wetenschap op elk gebied schier da gelijks behaalt, van de verfijnde weelde, waarin velen zich kunnen baden, van de onbeschrijfelijke verscheidenheid onzer reine en minder reine genietingen En toch ondanks dat alles gevoelt de mo derne wereld zich somtijds zoo moe, zoo afgeleefd, zoo akelig oud En waarom? Omdat men overal en op elk gebied als over stelpt wordt door een schier ondragelijken last van vraagstukken, die als onheilspellende spook gestalten rondom aan den gezichteinder kwamen en komen opzetten. Men gaat er onder gebukt, ja, men bezwijkt er schier onderontloopen kan men ze niet, oplossen kan men ze evenmin. Wie nu denkt als de slak uit den fabel, m. a. w. wie nu aldus redeneert„de wereld gaat me niet aan ze moge goed of slecht zijn ’t kan me niet schelen ik spuw op de wereld zoo iemand gaat al de vraagstukken eenvoudig bedaard uit den weghij is veel te bang, om zijn vingers te branden. Maar wat heeft nu de maatschappij aan zoo’n zelfgenoegzaam pruttelaar Niet klein ook is ’t getal van die lichtzinnigen, die luchthartigen, die wel bijzonder ijverig zijn in ’t najagen van allerlei genietingen, maar die als volleerde voltigeurs over alle ernstige vraagstuk ken van onzen tijd heen wippen. Daarmee heb ben zij niet te maken, beweren ze. Trouwens, ’t is ook gemakkelijker, langs gebaande wegen lustig voort te gaan, dan zich in de rijen der baan brekers te plaatsen, om met hen, zij het dan ook in de achterste gelederen, mede te werken aan de verbetering van al het gebrekkige, van al het onvolkomene Maar wat heeft de wereld nu aan zulke beuzelende spotters gemaakt voor wrevel, haat en nijd„Lang kan ’t niet meer duren,” zoo hooren we van hem, „of deze helsche machten zullen eene sociale revolutie doen ontstaan, waarbij vergeleken alle vroegere omwentelingen slechts kinderspel was 1” Zou ’t waar zijn Zouden we staan aan den voor-avond van eene zoo geweldige omkeering Heeft onze beschaving haar toppunt bereikt en moet zij nu als langs een hellend vlak weer achteruit Staan we nu, op ’t einde der 19e eeuw, op den krater van een vuurspuwenden berg, die, nadat hij langen tijd een onheilspellend grommen en schudden heeft doen hooren en voelen, straks door eene vreeselijke uitbarsting alles zal vernietigen, wat in den loop der eeuwen door noeste vlijt en onverpoosd nadenken is tot stand gekomen ’t Is inderdaad geen wonder, dat velen met on rust in ’t hart de toekomst tegengaan, wanneer ze telkens en telkens weer die pessimistische ver zuchtingen hooren slaken. Is er dan geene wereld- en levensbeschouwing, die ons eenigszins kan verzoenen met de overal heerschende onrust en verdeeldheid, ja, zelfs met de verwarring, waaruit, naar ’t schijnt, onmogelijk orde kan worden geboren In de natuur zoowel als in de geschiedenis der menschheid vinden we op deze vraag een toestem mend antwoord. We zien immers, hoe het graan eerst moet ont bolsteren en sterven, om later in veel schooner en edeler vormen te herleven. En wie geen volslagen vreemdeling is op het gebied der historie, heeft het geleerd, dat ieder volk, hetwelk met ernst en inspanning gezocht heeft naar licht, naar vooruitgang, eindelijk ook gevonden heeft, wat het zocht, ’t Is waar, soms duurde ’t lang. Er moest vaak lang wor den gestreden, omdat de zondige menschheid uit der aard lichtschuw, de onwetende massa van na ture ergdenkend en daarom licht te verleiden is. Maar al duurde ’t soms lang, toch heeft de menschheid haar zwerftocht voortgezet naar ’t land der belofte. Groot is ’t getal martelaren, die zich opofferden in den heiligen strijd voor ware verlichting en beschaving; groot ook is ’t getal van hen, wier profetische woorden eerst tot vervulling kwamen in een tijd, toen men hun slechts door een ge- denkteeken op hun graf hulde kon brengen voor hun onvermoeid streven. Maar al werd de strijd met afwisselende kan sen gevoerd, het einde was toch steeds eene overwinning van de waarheid over het vooroor deel, van ’t reine en heilige over ’t onreine en onheilige. Dat is de blijde boodschap, die op Paschen tot ons komt. De toekomst behoort niet aan hen, die met stok ken en zwaarden uitgaan, om alles te vernielen, wat in hun oog schadelijk of gevaarlijk zelfs is. De toekomst behoort niet aan hen, die met op ruiende redevoeringen het land afreizen, om overal een geest van ontevredenheid, haat en nijd wak ker te schudden of aan te blazen. De toekomst behoort evenmin aan de luchthar tige, lichtzinnige spotters, die medelijdend de schouders ophalen, als ge hen spreekt van zede lijke idealen. De toekomst behoort aan hen, die gelooven aan de zedelijke bestemming der menschheidaan hen, die gelooven, dat het heilige en het goede in de wereld moet en zal triomfeeren, al gaat er tegen woordig bijna dagelijks eene rilling door de mensch heid bij het hooren van de afschuwelijkste mis daden en al hoort men nog dagelijks, dat menschen elkander zoo recht hatelijk kunnen bejegenen, alleen omdat ze tot verschillende kerkelijke of staatkundige partijen behooren. De toekomst behoort aan hen, die gelooven aan den vooruitgang. ’t Is niet waar, wat eens door een onzer staats lieden werd beweerd „de geschiedenis der mensch heid is ten allen tijde een cirkelgang geweest Zoo min als een bergstroom tot zijn oorsprong terugkeert, zoo min gaat ook de menschheid ook maar één stap terug tot hetgeen onherroepelijk achter haar ligt. Zij moet vooruit, vooruit naar de onbekende toekomst! Al gaat het ook schrede voor schrede, toch zal zij steeds nader komen aan hare bestemming; de vestiging van een rijk van ware menschelijkheid, of, wilt ge liever, de verwezenlijking van een heilig godsrijk op aarde. Maar, zoo hooren we, dat zijn droomen, dat zijn hersenschimmenDie denkbeelden kunnen nooit verwezenlijkt worden Ge jaagt een nevelbeeld na. ’t Zij zoo. Maar toch zal ieder moeten toe stemmen, dat zoo’n nevelbeeld den mensch de kracht geeft, om altijd met jeugdigen moed voort te gaan, om altijd in den afmattenden levens strijd jong te blijven: Stilstand is achteruitgang; Rust is de dood Ontsluit dan uwe huizen voor de koesterende stra len der vriendelijke Paaschzon ’t Woidt lichter rondom ons in 't rijk der na tuur ’t Worde ook lichter in onze huizen en in onze harten Tzum. De commissie tot voorbereiding van de stichting eener zuivelfabriek is druk aan ’t werk. Zij verzamelt allerlei gegevens, neemt in zage van reglementen, vraagt inlichtingen bij deskundigen in één woord, zij werkt met een ijver, die toont, dat de zaak haar ernst is. Voor den winter nog klaar te komen, zooals sommigen willen, dat gaat zeker niet, daarvoor is er nog te veel annex. Als nu enkele weifelaars maar spoedig hun beraad hebben genomen, dan is men gauwer tot een besluit; want van het aan tal toetredenden hangt het plan van de uit gebreidheid der stichting af. Wenschelijk is het zeker, dat men den omvang niet te klein nemeop den duur gaan toch alle boeren aan de fabriek en zoo men later tot uitbreiding moet overgaan, dan is dit alleen schadelijk voor de eerste oprichters, maar nog veel meer voor de nieuw toetredenden, die altijd een zekere boete zullen moeten betalen, wijl de vergrooting dan om hunnentwil moet geschieden. Voor minder dan duizend koeien moet men niet bouwen, aan gezien er zich, zoo men zegt, ook nog veehouders van buitert willen aansluiten. Westergoo. Met den veldarbeid schiet het verbazend hard op. Er zijn bouwboeren, die reeds het land in ’t zaad hebben. Dat dit zoo spoedig is gegaan, kwam niet alleen van de geschiktheid van den grond en het gunstige weder, maar ook van de duizenden handen, die aan den arbeid waren. Rijp en groen was in de weer; kleine beukers van de schoolbanken zag men boonen en aardappels in de gaten werpen. Achlum. Van de vele personen, die voor eenigen tijd van hier den Oceaan zijn overgesto ken, zijn zoo voor en na berichten van behouden aankomst in het nieuwe vaderland gekomen. Met vreugde wordt er melding gemaakt van de goede vooruitzichten, die hen daar wachtende zijn. Er waren ditmaal twee oude vrouwtjes van bij de zeventig en tachtig jaren oud bij. Zegt zeker vaderlandsch dichter: „De min ziet naar geen jaren,” hier mag men wel spreken van den geest der onderneming, die naar geen jaren ziet. Oosterend. Als een bewijs, dat de prijzen der landerijen den laatsten tijd weder aanzienlijk rijzen, moge dienen, dat onder behoor van dit dorp eene goede greidplaats van nagenoeg 96 pondemaat is ingezet op de kapitale som van 70.000 guldens, d. i. met de kosten op ruim 800 gulden per pondemaat. Of dit nu juist een ge lukkig verschijnsel mag genoemd worden, valt wel eenigszins te betwijfelen, inzonderheid, als men bedenkt dat de tegenwoordige bewoner f2600 als pachtsom betaalt, welke huur bij eene volgende inhuring vrij zeker aanmerkelijk moet worden verhoogd, wil de eventueele kooper slechts eene matige rente genieten. Huurboeren zullen dan ook gewis met leede oogen aanzien, dat „strijkgeld schrijvers” steeds voortgaan met de prijzen der landerijen op te drijven. t t 1 n d Bolswardsche Courant i l l I i,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1892 | | pagina 1