NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
kl
I
BOLSWABBÏK WONSEBA.BEEL
fes
A
Een praatje over turf.
3
Een en dertigste Jaargang.
No. 24.
1892.
BINNENLAND.
BUITENLAND.
rja
VOOR
I
5
1
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts.
volgens 10 Ct. per regel. Overigens
^XXXXXXXXX^XXXXXXXXX^.
g DONDERDAG 9 JUNI.
5A
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
van 17 regels. Ver-
naar plaatsruimte.
Keizer Wilhelm begint hoe langer hoe meer
in de mode te komen. Spreken over Keizer
Wilhelm, over hem een oordeel vellen, behoort
tot de gewone gesprekken. Ieder weet iets van
Keizer Wilhelmieder gaat hem de tijd der
politieke tinnegieters is nog niet voorbij be
schouwen van een standpunt, zooals hij denkt
dat het juiste is. De geringste daad des Keizers
wordt phsychologisch en phsychologisch ontleed
tot in de geringste bijzonderheden. Veronderstel
lingen worden gemaakt voor de toekomst; ge
volgtrekkingen genomen uit het verleden om aan
te toonen, dat Keizer Wilhelm een product der
omstandigheden is, en geroepen zal zijn tot iets
grootsch.
Niet onaardig is daarom de beschrijving, die
een Franschman geeft van den Duitschen Keizer.
Overdreven vleiend zal zulk een beschrijving
natuurlijk niet zijn, ’t Goede, dat van hem ge
zegd wordt, kan dus als dubbel goed worden
aangerekend. „Hij is,” schrijft Eusebio Blasco,
„noch dweepziek, noch overdreven godvruchtig.
De onderwijskwesties, waarin hij tusschenbeide
is getreden, hebben het onlangs nog bewezen.
In ’t privaatleven toont hij zich steeds ongedwon
gen en openhartig. Hij is zeer werkzaam, wat
zeer natuurlijk is voor zijn leeftijd, en is in do
weer van acht uur ’s morgens tot elf uur ’s avonds,
gedurende vier, vijf, zes dagen, met een onge-
looflijk weerstandsvermogen en zonder blijkbaar
eenige vermoeienis te ondervinden.
Hij is altijd zeer minzaam en wanneer het
niet wat al te oneerbiedig was, zou ik bijna zeg
gen dat hij er naar streeft, „fin de siècle” te zijn,
zooals men te Parijs zegt. Zoodra de Keizer
echter in ’t publiek moet verschijnen als Keizer,
neemt hij oogenblikkelijk zijn rol weer op. Het
gelaat, de bewegingen, alles verandert en hij
toont zich aan zijn volk en zijn leger als souve-
rein, die zich gaarne als souverein toont.
Er zijn dus twee personen in hemde min
zame, de gemoedelijke, beminnenswaardige, open
hartige vorst, die met de grootste vertrouw
lijkheid spreekt op den toon van een jong man
uit de groote wereld, en de Keizer van Duitsch-
land, die uittrekt aan het hoofd zijner troepen
om door de menigte te worden toegejuicht.
Deze verhaalt n. 1. dat de Romeinen, toen zij
de Friesche kusten omzeilden, groote afgescheurde
reizende eilanden ontmoet hadden. Geheele boomen
kwamen hun aan boord, tot ontzetting der man
schappen, waarover zich zeker niemand verwonde
ren zal, evenmin als over het feit, dat het geheele
verhaal als zuivere waarheid werd aangenomen.
Plinius toch w/is een Romein, een klassiek
schrijver en dus een onfeilbaar getuige
En als men nu eenmaal aannam, dat geheele
eilanden met boomen en al konden dobberen op
den oceaan, wat was dan wel te verwachten van
den veengrond, die door zijne lichtheid bijzonder
voor zulke bewegingen geschikt moest zijn?
In dit alles ligt eene kern van waarheid. Er
is wel eens grond verschoven, zooals nog in de
vorige eeuw met een geheelen akker te Pekela
in de provincie Groningen moet gebeurd zijn. In
onze dagen komen zulke grondverschuivingen
hier zelden meer voor.
Maar de verbeelding van sommige oude kroniek
schrijvers heeft die feiten uitgewerkt en uitgebreid
met eene stoutheid, die zelfs een Jules Verne
jaloersch zou kunnen maken.
Als de beroemde dichter Hooft vermeldt, dat
de Allerheiligenvloed van 1570 verscheidene lan
derijen, met huizen en al naar andere oorden dreef,
dan naderen wij reeds de grens, die ’t rijk der
waarheid scheidt van dat der verdichting.
Maar hoe ver zijn we die bijna overschreden,
wanneer wij bij Schotanus lezen van een pleidooi,
voor ’t Kamergericht te Spiers gehouden op een
tijdstip, waaromtrent wij in eene onaangename
onzekerheid blijven Een koning, alleen als
„Vorst van het Noorden” aangeduid, beklaagde
zich over de Friezen. Deze zouden een stuk
veengrond van hem wederrechtelijk in bezit ge
nomen hebben. Dat land was niet geannexeerd,
maar eenvoudig uit „het Noorden” komen aan
drijven.
Voorzeker een moeielijk geval. Maar het Ge
richt deed uitspraak, den grooten Salomo waardig.
Het bepaalde, dat de niet genoemde Koning zijn
venen terug mocht halen, als hij ten minste die
operatie verrichten en ’t bewijs leveren kon, dat
het bedoelde stuk grond uit zijn Rijk afkomstig
was.
Hoe de zaak afliep, meldt de Historie ongeluk
kig niet. Maar wel moet men een Vorst bekla
gen, die in plaats van een Rijk met vlottende
schuld, zoo’n vlottend Rijk bezat!
Het geval staat echter niet alleen.
Mogen we Emmius, Outhof en anderen gelooven,
dan zijn er in oude tijden ook in de provincie
Groningen landerijen met menschen, dieren en
huizen op reis gegaan, zonder dat de bewoners er
iets van merkten.
Zoo’n stof moest Verne eens onder handen
nemenEr was munt uit te slaanHij behoefde
een dergelijk drijvend stuk grond slechts te be
volken met een minnend paar, om dadelijk de
algemeene aandacht te boeien. Het reizende land
kon scheuren en het paartje droevig gescheiden
worden, om ieder afzonderlijk rond te drijven, hij
hier, zij daar, tot eindelijk, na allerlei lotgevallen,
bij de ontknooping van ’t stuk, de minnenden op
wonderbare wijze vereenigd werden!
Maar al mogen wij ons vermaken met al deze
theoriën en de fabelachtige verhalen, daaraan
vastgeknoopt; toch moeten we niet met minach
ting neerzien op de wetenschap van vroeger eeuwen.
Zij was de voorloopster van de tegenwoordige,
die, hoe rusteloos zij voortschrijdt, toch door een
later geslacht weer gewezen zal worden op dwaling.
Wat zal, na eenige eeuwen, het oordeel zijn over
het weten van heden, al is dit nog zoo eerbied
waardig
Wij willen nederig erkennen, dat er nog on
eindig veel raadselen blijven op te lossen en dank
baar de vaderen gedenken, daar zij, al was ’t soms
dwalend, het spoor baanden tot later, nauwgezet
ter onderzoek en ons leidden tot het licht van heden.
(Slot volgt.)
„De jeugd verlokt een koning dikwijls”, ver
volgt Blasco, „tot het zeggen van dingen, die een
zeer ernstig aanzien hebben, en in onzen tijd
doet een woord in 24 uren de reis om de wereld,
zaait overal bezorgdheid, welke de tijd spoedig
weer kalmeert. Want men erkent’t enthousias
me des keizers en de gemakkelijkheid waarmede
hij spreekt. De keizer is zeer welsprekendhij
spreekt met het grootste gemak en hij houdt
van improviseeren.
Zijn vader en zijn grootvader lazen bij officiëele
plechtigheden gereed gemaakte redevoeringen en
spraken met de grootste gematigdheid. Wilhelm
II improviseert en werkt op het gemoed. Wat
is natuurlijker dan dat men onder deze omstan
digheden niet eens los raakt, vooral wanneer
men jong is en zich van zijn zending bewust.
Men moest deze dingen uit de nabijheid bezien
om nietinvloed op zich uit te laten oefenen door
telegraafbureaux, de correspondenten, de artike
len, die onder den eersten indruk worden ge
schreven.”
Sb1
’t Bildt. De vreemdelingen, die thans een
kijkje nemen in onze gemeente, zullen niet ver
moeden dat zij tot de noodlijdende gemeenten
behoort. Inderdaad de natuur is hier tegen
woordig schoon en rijk. Wat bloeien de kool
zaadvelden overheerlijk, wat staan de winter
granen prachtig. De aardappelen hebben,
dank zij het warme weder der laatste dagen
reeds veel loof en het vlas staat heel goed.
Indien ’t weder dezen zomer gunstig blijft, zal
de oogst wel goed worden. Er heerscht hier
thans ook geen werkgebrek, alle handen zijn
bezig.
St. Anna Far. De veel besproken kerke
lijke kwestie alhier lijkt wel naar het einde te
loopen. Naar wij uit goede bron vernemen zal
er eerstdaags eene vergadering van de 68 over
gebleven lidmaten worden gehouden, teneinde
het reglement weer in den ouden vorm te brengen
en een tweetal kerkvoogden te benoemen inplaats
van de twee, die door het klassicaal Bestuur
van het lidmaatschap der kerk zijn ontzet.
Een Zutphensche schutter, die de vorige
oefening beboet was wegens te laat komen, reed
te paard met het geweer op zijn rug naar de
verzamelplaats op het ’s-Gravenhof, waar hij voor
het front afsteeg en zijn paard aan een ander
overgaf. Dat deze grap in den smaak van het
talrijke publiek en van zijne wapenbroeders viel,
kan men nagaan.
Omtrent het rechtsgeding over het inge
zonden stuk aan de Kampioen geeft mr C. M.
’s Jacob de volgende beschouwing, waarvan wij
de juistheid erkennen.
„In de besproken procedure werd door den
eischer gerevindiceerd een roerende zaak van
iemand, dien hij zeide, dat houder er van was.
Eene zakelijke actie dus werd den rechter voor
gelegd, en alleen daarop had hij zijne aandacht
te vestigen.
„Het bewijs zijner posita putte de eischer uit
hetgeen de gedaagde hetzij in zijne conclusion,
hetzij in tusschen partijen gewisselde brieven
had erkend. Alle bestanddeelen der rei vindica
tie werden bewezen verklaard. Van eene per
soonlijke rechtsbetrekking was geen sprake in
het geding, derhalve kon de rechtbank er geen
gaan opzoeken. De rechter, dit zal de schrijver
ook wel weten, heeft alleen te beslissen over de
rechtsverhouding, welke de partijen hem voorleg
gen, en hij kan niet, waar het al of niet bestaan
van een zakelijk recht, zooals hier in casu het
recht van eigendom in lite is, uit eigen beweging,
zonder dat partijen in die richting werken, zich
gaan uitlaten over een mogelijken persoonlijken
rechtsband. Het vonnis, mijnheer de redacteur,
was een juiste terugslag op de gewisselde ding
talen en kon niet anders zijn dan het was. De
fout ligt noch in de wet, noch in het vonnis, maar
in het gevoerde verweer. De verdediging, zoo
als die door den gedaagde is gevoerd, maakte het
vonnis noodzakelijk.”
Indien de gedaagde resultaat van zijn werk
had willen zien, dan had hij, meent mr. ’s J.,
de posita des eischers moeten tegenspreken, maar
niet gaan erkennen. Hetgeen de eischer feite
lijk stelde, had hij moeten ontkennen door te zeg
gen, dat het recht van eigendom van eene kopie
door 'de toezending er van aan eene redactie te
niet gaat, dat die toezending gelijkstaat met een
afstand.
Dat de gevolgtrekkingen, welke de N. R. Crt.
maakt, voor de Pers lastig zijn, geeft mr. ’s J.
Professor Felex Platerus, die in ’t begin der
zeventiende eeuw te Bazel hoogleeraar was in de
geneeskunde, had een museum van „natuurlijke
zeldzaamheden” aangelegd.
Als een der merkwaardigste voorwerpen van
deze verzameling vertoonde hij nu en dan aan zijne
vrienden een Hollandschen turf, in welks
beschouwing zij zich samen verdiepten. Zij stonden
dan verbaasd en opgetogen bij deze specie van de
„wonderen der verborgene natuur”.
Zal hier iemand glimlachen Zal men ’s pro
fessors vrienden benijden om de gemakkelijkheid,
waarmee zij in vervoering kwamen bij ’t zien van
een stuk brandstof Een brok steenkool of een
kei zijn minstens even merkwaardig, zegt misschien
deze of gene. Wij zullen ’t niet ontkennen.
Maar men bedenke, dat Platerus en zijne vrien
den leefden in Zwitserland, ongeveer 260 jaren
geleden. En vooral herinnere men zich, hoezeer
de voorstellingen uiteenloopen, die verschillende
personen zich vormen bij ’t zien van hetzelfde
voorwerp.
’t Dienstmeisje, dat op een kouden Maandagmor
gen de kachel „aanmaakt zal daarbij zeker meer
denken aan de gebeurtenissen van den vorigen
avond, dan aan den oorsprong van ’t stuk turf,
dat ze droomend in de hand houdt.
Wat beelden verrijzen er echter voor den ge
leerde, bij de beschouwing van hetzelfde product
der venen
Hij leest er eene geschiedenis uit in een tijd,
die duizenden jaren achter hem ligt. De zoo lang
reeds verdorde en samengeperste bladeren oftakken,
die men in zoo’n turf vindt, verkrijgen voor zijne
verbeelding nieuwe kleuren en vormenzij leven
weer.
Hij ziet het onmetelijk woud in volle pracht
voor zich. Maar hij hoort ook het gehuil van den
storm, die de boomen zal vellen met onweerstaan
bare kracht.
Voor zijne oogen ploffen de reuzen des wouds,
geweldig krakend, neer.
En bij dit alles denkt hij aan het heerlijk feit,
dat de ondergang van dit welig gewas, dank zij
de macht van ’t menschelijk genie, na tal van
eeuwen gevolgd zal worden door nieuwe schep
pingen, der Maatschappij tot zegen
Of wel de aandachtige beschouwer van den turf
is een taalgeleerde. In dat geval zal hij zich mis
schien verdiepen in bespiegelingen over den oor
sprong van den naam van het voorwerp.
Hij zal beweren, dat die naam is afgeleid van
het Hebreeuwsche „Toreet”, afscheuren, verscheu
ren, of wel van het Oud-Duitsch „Thurtich”
„gebrekkig", en zich ergeren, als zijne tegenstanders
stijf en strak volhouden, dat hij dwaalt, daar volgens
hunnè nieuwste ontdekkingen, turf komt van „dor
veen”.
Wij zullen in dit geval niet als scheidsrechters
optreden, maar bekennen toch, dat wij overhellen
'tot het gevoelen van de laatsten, wanneer zij n. 1.
de zaak en niet het woord bedoelen, dat zeker
ook van minder belang is.
Wat men echter ook bij de turf moge denken,
zeker is het, dat hare geschiedenis de belangstel
ling verdient van eiken Nederlander.
Zegt men met een beeld, hetwelk op zichzelf
zeker aan eenige bedenking onderhevig, maar
daarom niet minder waar is, dat Noord-Holland
drijft op zijn kaas, met het volste recht kan
men zeggen, dat de turf de draagster der Veen
koloniën is. Er is hier voornamelijk sprake van
hoogveen. De lagen daarvan hadden op sommige
plaatsen eene dikte van 3 tot 4 meter.
Nu behoeft het niemand te verwonderen, dat
men zich reeds vroeg heeft afgevraagd, hoe deze
veengrond ontstaan is. ’t Is vermakelijk, de oude
schrifturen te lezen, waarin de geleerden van voor
eenige eeuwen hunne meeningen over deze zaak
te boek stelden.
Sommige dier schrijvers beweren, dat het veen
dadelijk bij de schepping werd geformeerd, welke
omstandigheid zeker het bijbelsch verhaal omtrent
den oorsprong aller dingen niet zou verminderen
in wonderbaren luister. Wie zich echter bij deze
scheppingstheorie neerlegden, de Zeeuwsche dokter
Lemmius kon er niet in berusten. Hij zag de
zaak geheel anders in en verkondigde, dat een
ontzaggelijke watervloed allerlei stoffen, als heide,
biezen, riet en boombladeren te zamen gebracht
en naar Nederlands bodem gedreven moest hebben.
Langzamerhand zouden die lagen gedroogd en tot
hare latere hoogte geklommen zijn.
Weerhield ons de eerbied voor zooveel geleerd
heid niet, we zouden voorstellen, de vinding
van den heer Lemmius de bezemtheorie te noemen,
daar zijne bewering vrij wel herinnert aan een
samenvoegen van allerlei voorwerpen.
’t Gevoelen van dezen geleerde vond steun bij
andere geleerden, wat ons weerhoudt, er ook maar
in ’t geringste den spot mee te drijven. Toch
vonden ook deze heeren geen algemeen geloof, ja,
sommigen ontzagen zich niet, hun tegen te werpen,
dat op zulk eene merkwaardige wijze wel een
mesthoop, maar geen veengrond kon ontstaan. -
De mannen, die zoo spraken, verdedigden eene
geheel andere theorie.
De veengrond was, meenden zij, in den beginne
geschapen met al ’t overige, maar niet op de plaats,
waar hij later werd aangetroffen. Neen, geweldige
watervloeden hadden hem in zijn geheel doen ver
schuiven. Zij steunden daarbij op geen mindere
autoriteit dan Plinius.
gaarne toe, ja, zelfs, dat zij hier en daar onge
rijmd zijn, maar nooit mogen zij, merkt hij aan,
worden vastgeknoopt aan eene leer, die in dat
vonnis zou zijn gehuldigd, maar wel moeten zij
verklaard worden uit het foutieve standpunt van
den gedaagde.
Hij gelooft dan ook, dat de redactiën vrij ge
rust kunnen zijn, en dat zij slechts in zulke ge
vallen een goed verweer hebben op touw te zet
ten.
Ten slotte zegt mr. ’s Jacob, dat hij zich met
deze zaak heelt bemoeid, omdat hij het afkeu-
renswaardig vindt, dat men in een gewoon dag
blad vonnissen gaat critiseeren. En mocht dit
een enkele maal eens gebeuren, dan houdt hij
het voor wenschelijk, dat de toedracht der zaak
zuiver wordt gesteld.
Betreffende den termijn dat een ingezonden
stuk zou moeten bewaard worden, zegt mr. Kru-
seman, dat krachtens art. 2014 al. 2 van het
Burg. Wetb. de uiterste termijn van terugvorde
ring drie jaren is.
Eene schrale troost. De Amst. Ct. beweert
niet tot de groote bladen te behooren, maar als
zij drie jaren lang alle dingen, die haar worden
toegezonden, bewaren moet, zou er heel wat
ruimte noodig zijn. Wat zal dus de toestand
wel wezen van groote dagbladen?
Men schrijft uit het Noorden aan de Arnh.
Crt.'. Lessen in de landbouwkunde aan gewone
scholen ten plattelande, hoewel in een cursus
geheel onafhankelijk van het gewone onderwijs
aan die scholen, die zaak is beproefd en slaagt
aanvankelijk best.
Te Murmerwoude is men October ’91 derge-
lijken cursus begonnen en heeft dien tot Maart
’92 volgehouden, om met October ’92 te hervat
ten, enz. en dit gedurende drie zulke tijdvakken
vol te houden (zoogenaamde drie jaren). Het
Rijk had gedurende drie jaren voor f 400 per
jaar voor den cursus te Murmerwoude goedge-
zegd. Ook te Herbayum (bij Franeker) is zulk
een cursus later begonnen. Mr. A. Ferf van
Heerenveen, die deze zaak bijzonder voorstaat
en de vader ervan is in zekeren zin, heeft eene
brochure uitgegeven, „Verslag eener proefneming
van Landbouwonderwijs” enz., welke het getui
genis geeft dat deze zaak, wel aangevat en voort
geholpen, allen steun verdient en dankbare be
zoekers vindt.
In de Schrans bij Leeuwarden worden door den
heer Wichers Wierdsma stallen gebouwd voor
600 stuks melkvee, waarbij men de stalvoedering
gaat toepassen en de melk voor de stoomzuivel-
fabriek is.
Men hoorde dezer dagen weer met grooten
lof spreken over zuivelfabrieken in coöperatieven
zin gesticht en die een behoefte des tijds noemen.
Is dit zoo, dan is men hier verstandig geweest,
want Friesland kent er reeds ettelijke tientallen.
Ik heb ze in uw blad eens geroemd naar aan
leiding van eene rede van den zuivelconsulent
den heer v. d. Zande, en hoop innig, dat deze
uitstekende beoordeelaar terecht de zaak aanbe
val.
Ook heeft de landbouw een vergadering gehad
te Leeuwarden, met het oog op de belasting
voorstellen in zooverre ze den landbouw aangaan
(vermogens-belasting, zoutbelasting). Mogelijk
dat daarvan iets kan volgen.
Het volgend adres zal volgens het D. v. N.
worden verzonden aan de Eerste Kamer der
Staten-Generaal
„Het wetsontwerp houdende goedkeuring der
overeenkomst met de Billiton-maatschappij, be
treffende een nieuwe concessie tot het winnen
van tin op het eiland Billiton, zal weldra aan de
goedkeuring van uwe vergadering worden onder
worpen.
Wordt de voorgestelde overeenkomst door uwe
vergadering niet van de hand gewezen, dan zul
len door het Rijk aan enkele particulieren mil-
lioenen guldens worden in den schoot geworpen.
Minder dan ooit zou zulk een handelwijze onder
de bestaande omstandigheden bij den benarden
toestand waarin een groot deel der bevolking
verkeert, te rechtvaardigen zijn.
De ondergeteekenden nemen daarom de vrij
heid u dringend te verzoeken uwe goedkeuring
te onthouden aan een ontwerp, dat indien de
Tweede Kamer werkelijk uitdrukking gaf aan
de gevoelens der natie uwe vergadering zeker
niet zou hebben bereikt.”
Uit Heerenveen schrijft men aan de Ass. Ct.
„Sequah heeft hier een concurrent gekregen,
die, mag men den patient gelooven, met succes
masseert. Dadelijk dient gezegd, dat de Sequah-
olie ook door dezen masseur gebruikt wordt. De
fruitverkooper R. heeft sedert langen tijd een stijf
been; hij wenschte zich te Leeuwarden onder
behandeling van Sequah te stellen, doch deze
antwoordde, dat het getal aanvragen veel te groot
was om nog aan de beurt te komen, en ried hem
aan zes fleschjes olie te koopen en daarmede het
been te wrijven.
De buurman van R., een boer met stevige
knuisten, was bereid het been te masseeren, mits,
evenals bij de séances van Sequah, daarbij muziek
gemaakt werd. Die voorwaarde werd aangeno
men als de boer wreef en R. van pijn gilde,
werd er flink op twee harmonica’s gespeeld, har
der en zachter naarmate R. schreeuwde.
R. beweert, dat ’t been met den dag beter wordt,
de boer-masseur acht de begeleiding van muziek
niet meer noodig, wijl R. tijdens de massagekuur
niet meer gilt van pijn,”
a
1.
t
*ag
Bolswardsche Courant.