4
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
01SWA8BM WONSEHADEEI,
ONOPGEMERKT.
No. 50.
Een en dertigste Jaargang.
1892.
DONDERDAG 8 DECEMBER.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
VOOR
Dat God
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
XXXX jj XZ XZ^CXZXCXCXCXCXi
duidelijk genoeg gesproken heeft
volgen:
In geen geval schijnt het Handelsblad een
hoogen dunk van dr. Kuyper’s politiek doorzicht
als staatsman te hebben, zoo haar redactie zich
metterdaad inbeeldt dat dr. Kuyper dit schrijven
van prof. Lohman beschouwt als eene interpel
latie tot hem gericht; en het, op grond van die
onderstelling, voor denkbaar houdt, dat dr. Kuy
per, ten aanhoore van het groote publiek, op deze
onderstelde interpellatie een, dan natuurlijk ge
motiveerd, antwoord, geven zou.
Opstootjes op de vischmarkt. Do visch-
markt te Rotterdam was Zaterdagochtend weder
het tooneel van allerlei buitensporigheden. Toen
de afslager te 8*z2 uur zou aaovangen, weigerden,
schrijft de N. R, Ct.. alle vischvrouwen plaats
op de tribune te nemen, hetgeen zij ook bijna
eenparig gedurende den geheelen afslag volhiel
den. De tribune was dan ook in hoofdzaak inge-
Zoo gaat ie goed Bravo Bravo Bravo
Iets waarop we al dikwijls hebben gewezen, zal
op het Bildt in praktijk worden gebracht. De
landeigenaren willen hunne eigendommen ver
huren onder de voorwaarde, dat op iedere 5
bunders grond één vaste arbeider moet worden
gehouden, dat is op elke 14 p. m. één. Zie zoo
boertjes, reken er nu op bij de inschrijvingEen
plaats van 100 p. m. bouw, minstens 6 arbeiders,
vaste arbeidersgeen die in het drukst van den
tijd alleen in dienst genomen en bij regendagen
thuis mogen zitten zonder verdienste. Wij heb
ben er arbeiders dezen herfst gezien, die dagen,
ja weken lang langs ’s heeren straten liepen, om
dat de bouw te nat was en het water eiken
dag van boven neer plaste. Maar nu nog iets.
Reken bij uwe inschrijving ot bij uwe nieuwe
inhuring er op, dat een arbeider, een vaste ar-
In Spanje buitelen de partijen telkens over
elkaar. Van daag de een boven, morgen de ander.
Nu de conservatieven aan ’t roer, dan deze lui
plaats ruimende voor de liberalen. Jaren lang
duurt reeds deze wisseling, bijna even regelmatig
wederkeerend als het wisselen der jaargetijden.
In 1884 een conservatief ministerie onder Ca-
novas del Castillo in 1886 een liberaal ministerie
onder Sagastadan weer een conservatief en
enkele maanden daarna een liberaal ministerie,
totdat op dit oogenblik de conservatieven op
nieuw de bovenliggende partij vormen en onder
Canovas aan het hoofd der regeering staan.
Tot hoelang? Algemeen oordeelt men, dat de
conservatieve partij op haar laatste beenen loopt.
Of liever, niet zoozeer de partij als wel haar
leider.
Canovas maakt zich onmogelijk! En naast die
onmogelijkheid komt een vrouwenkwestie!
Spaansche vrouwen zijn lief, mooi om er voor op
de kniëen te vallen. Maar zij zijn lastig tevens,
gevaarlijk soms. Nu wordt er beweerd, dat Ca
novas, een man met een ijzeren wil, op zekeren
dag in aanbidding neerzonk voor zekere Spaansche
schoone, die in de practijk bleek te behooren tot
de groote categorie der gevaarlijken. Zij was
een der allergevaarlijksten, wordt er gezegd. En
zij is het, die indirect medewerkt, om Canovas
ten onder te brengen. Door haar hoogmoeds
waanzin heeft zij de Koningin ingenomen, niet
alleen tegen zich zelf, maar ook tegen haar echt
genoot. Bovendien schijnt zij haar hoogmoeds-
bacil te hebben overgeënt op haar man, die in
den loop des tijds daarom als erg besmet wordt
beschouwd, te meer daar hij een uitstekend be-
smettingsveld bood. Want van lagon rang op
geklommen tot de hoogste waardigheid in den
lande, kan het niet anders of men voelt zich aan
gegrepen door zulk een zonderling gevoel, waar
door men in eigen oogen hoog staat als op den
Mont-Blanc in de oogen van anderen echter niet
rijst. De hoogmoed schijnt hem zoo te hebben
aangegrepen, dat hij eens moot hebben gezegd,
dat de regentes Maria Christina, die de zaken
behartigt voor haar zoon Z. M. Alfons XIII,
wel is waar de decreten onderteekende, doch
dat hij de eigenlijke koning was, die deze decre
ten maakte en de zorgen daarvan droeg. Die
fabrikant van decreten was natuurlijk Canovas
hij was de ware koning.
Zoo vertelt men onder het volk. De geschie
denis meldt niet, of het verhaal waar iswel
wordt er plechtig verzekerd dat de tegenwoordige
crisis dameswerk is. Des te gevaarlijker
zullen deskundigen misschien beweren.
beider ook, leven moetvan eenige stuivers per
dag kan moeder de vrouw niet rond komen. Hij
moet minstens per dag, winter en zomer door,
één gulden verdienen. Geef hem daarbij een
hoekje van uwen grond, waarop hij zijne eerste
levensbehoeften kan verbouwen en dat hij met
de zijnen in de vrije uren kan bewerken, en wan
neer de eigenaar dan bovendien voor eiken ar
beider een nederig huisje bouwt, opdat deze niet
het offer worde van de „huisjesmelkers11 dan is
er een zeer gunstige ommekeer gekomen in den
toestand onzer arbeiders. Mochten wij onze wen-
schen spoedig in de praktijk zien, niet alleen op
Het Bildt maar ook elders
Laat de victorie maar van ’t Bildt beginnen.
„Van ’t Bildt begint de victorie!" die uitroep
is voor een paar jaren ook gehoord; maar te
vroeg, die victorie is niet gekomen. Men spande
toen de paarden achter den ploeg. De volkslei
ders zochten het lot der arbeiders te verbeteren
door opruiing tot verzet, wat hun zulke droevige
waarnemingen heeft opgeleverd. Maar zoo ligt
de weg nietniemand laat zich dwingen, de groote
man niet en de kleine ook niet, al moet hij zich
soms onder den druk neergeven. Gaat men voort
op het spoor der Bildtsche landeigenaren, dan
komt men waar men wezen moetde opruiers
kunnen werkstaking houden, waaraan de arbei
ders niet eens meer denkende opruiers werke
loos en de arbeiders aan ’t werk de eersten on
tevreden, de laatsten tevreden. Friesche Grt.
Het adres besprekende, dat de heer Henry
Tindal tot de Tweede Kamer heeft gericht, om
in den nood der werkeloozen te voorzien, zegt
de Zutph. Crt. ten slotte
Het eenige middel, dat ons en vele anderen
nog voor oogen zweeft om aan de jammerlijke
werkeloosheid, op die groote schaal waarop ze
tegenwoordig heerscht, een eind te maken, is dit,
dat gij en uwe stadgenooten, gij met de Borski’s,
de Sixen, de van der Vliet’s en zooveele patri
ciërs van de bochten der Heeren- en Keizers
grachten en zooveel andere „steinreiche Hollan
der” elders in den lande, U vereenigt, diep in
den zak tast en offervaardig betoont bijv.:
om de Zuiderzee droog te maken, de woeste
gronden in Nederland te ontginnen en groote
emigratie-maatschappijen naar Zuid-Afrika en
andere landen op te richten en te steunen den
goederenhandel van Amsterdam weer op te beu
ren en van die groote stad niet zoo uitsluitend
de Europeesche Èffectenmarkt te maken over
een te komen uwe meubelen, manufacturen en
zooveel andere verbruiksartikelen niet meer van
de „Grands magasins" te Parijs, van Maple uit
Londen, van Mey und Edlich uit Duitschland en
van waar al niet, te laten komen.
Maakt niet van het opstapelen en in volkomen
veiligheid brengen uwer reusachtige fortuinen
door hypotheeken op al wat vast en langzamer
hand ook op al wat los is, uw hoofdstreven.
Richt niet alleen brieven en manifesten tot de
Tweede Kamer, tot alle dagbladen, tot het Ne-
derlandsche volk, doch daal in dat volk zelf af:
geef u zelf en een deel van uw kapitaal aan het
werkelooze volk.
Doe gij en de uwen, wat uwe hand vindt om
te doen. Handel, toon dat de woorden uwer
manifesten enz. meer zijn dan phrazenmakerij.
Of meent ge, dat er voor een uwer iets bij te
winnen zoude zijn, indien dat volk eens, het
wachten moede, door uwe en andere geschriften
in den waan gebracht, dat het vraagstuk wel
„zeer ingewikkeld," maar bij eenigen goeden wil
toch niet zoo „onoplosbaar" is, zelf middelen ging
zoeken om de werkeloosheid op te heffen.
Meent ge dat het volk gemakkelijker, op ook
voor u meer bevredigende wijze, een weg zal
vinden dan gij en uwe standgenooten dat ver
moogt
Maar komaan dus, niet langer brieven en ma
nifesten geschreven, geen woorden meer. Daden,
daden van groote offervaardigheid. De handen
uit de mouwen! Courage en vertrouwen en
wat gezond verstand
- De heer de Savornin Lohman heeft aan
dr. Kuyper indirect de vraag gedaan, of bij
niet moest optreden in het Parlement als hij
leider van de anti-revolutionaire partij wilde blij
ven. Wij vroegen ons af wat hierop de heer
Kuyper zou antwoorden. Ook het Hdbl. verklaar
de zich benieuwd naar het antwoord.
Thans kan men het in de Standaard lezen,
maar heel veel wijzer wordt men er niet door.
De Stand, beweert, dat dr. Kuyper onlangs in
zijne oratie over de verflauwing der grenzen,
duidelijk genoeg gesproken heeft en laat dan
nomen door botboeren, koopers van buiten en uit
deze stad. Gedurende den afslag verzamelde zich
op de plaats daarvoor groepjes, die luide tegen
de gemaakte verandering protesteerden. Tijdens
en na afloop van den afslag trokken verschillende
troepjes de markt in, waar zich na afloop van
den afslag allen verzamelden. Daar werden ver
schillende liederen aangeheven en kwam de je-
neverflesch voor den dag. Eene der vrouwen had
namelijk een gulden gekregen om te tracteeren.
De aanvoer vermindert zichtbaar; o. a. kwam
sedert de werking van het nieuwe stelsel geen
schokker meer aan de markt, daar de schippers
er de voorkeur aan geven te Schiedam, Maas
sluis enz. te blijven en hunne vangst aldaar te
verkoopen.
Nadat de afslag reeds lang was afgeloopen en
men in de vischmarkt zich geruimen tijd al zin
gende en drinkende had opgehouden, begaven
zich eenige vischvrouwen, meest jongere, naar den
winkel van den vischhandelaar Soldt op de Zee-
vischmarkt, en trachteo daar een soort van ovatie
uit te lokken, hetgeen door de politie verijdeld
werd. Daarna werd nog eene herberg bezocht
en vervolgens trok men met de ledige vischwa
gens al zingende en joelende in troepjes de stad
in. Op de groentenmarkt werd eene korte poos
vertoefd, en van daar gtng het in dezelfde orde
naar de respectieve woningen in het Achterkloos-
ter en zijstraten.
Aan allen, die ter gelegenheid van het tach
tigste jaarfeest van Jonathan zich vereenigden om
zijne beeltenis te laten vervaardigen, ten behoeve
van het Rijksmuseum, zond ds. J. P. Hasebroek
de volgende dichtregelen „ter dankzegging"
Deed tachtig jaar het hoofd des ouden mans niet
buigen,
’t Zinkt onder ’t wicht van ’t meer dan tach
tigvoudig goed,
en mensoh hem schonk, waarvan die
jaren tuigen.
Hoe blinkt de lange weg, beschenen door dien
gloed.
Ook uw gedenken aan mijn jubel noopt totdanken,
En wekt in ’t hart een stroom van zoete er-
kentnis-klanken.
Hen zegenend, wier hand aldus mij n gr ij sheid tooit
Met Alpenrozen, op haar wintersneeuw ge
strooid.”
Er zijn schrijft het Vad. weder eenige zee-
rooverijen ten nadeele onzer visschersvloot te
constateeren. Een visscherschip van Lowestoft
heeft van de haringnetten van de bomschuit de
vrouw Maria, reeder P. Knoester, een joon af
gerukt en wederrechtelijk toegeeigend.
De waterschout te Scheveningen heeft de tus-
schenkomst van de Engelsche autoriteiten inge
roepen om het geroofde terug te krijgen.
Schipper T. Bruin werd, van touw en vischtuig,
voor een waarde van f 600, beroofd door een
onbekenden kotter van Ostende.
Nu de schipper is aangekomen en het voor
gevallene heeft gerapporteerd aan den waterschout
te Scheveningen, heeft deze onmiddellijk per tele
graaf den autoriteiten te Ostende verzocht een
onderzoek in te stellen aan boord van de schepen,
die kort geleden binnenkwamen of nog binnen
verwacht worden.
Eindelijk is ten nadeele van den reeder W.
Zuurmond door een kotter van Ostende volgens
verklaring van de equipage een schade berokkend
aan de haringvloot tot een bedrag van f 425.
Ook van dat geval zil de waterschout te Sche
veningen in kennis gesteld worden.
Zaterdagmiddag ongeveer één ure is door
een goederentrein der Hollandsche Spoorweg
maatschappij bij de halte Zijdewind (tusschen
Helder en Alkmaar een rijtuig met paard over
reden door het niet gesloten zijn van den over
weg. Een platte bagagewagen in dien trein ont
spoorde, waardoor de weg tot 5 uur versperd
was en de reizigers van sommige treinen moes
ten overstappen. Er hadden geen persoonlijke
ongelukken plaats.
Gevangeniskost. In de afdeelingen der
Tweede Kamer is ten opzichte der Rtjkswerk-
inrichtingen de klacht te berde gebracht dat al
daar het „fijnste brood” zou worden bereidDe
minister van justitie heeft hierop het volgende
geantwoord
„Aan de verpleegden wordt voor morgen- en
avondeten per dag verstrekt 6 hectogram rogge
brood. In de cantine is niet anders verkrijgbaar
dan roggebrood en grof tarwebrood. Wat de
quantiteit betreft van vleesch, erlangt ieder ver
pleegde, drie keer per week, in de zoogenaamde
vleeschsoep, telkens 60 gram vleesch en 15 gram
vet, en op de vier andere dagen in toebereide
spijzen alléén rund vet en wel telkens 31 gram.”
Dr. Falp, de Oostenrijksche weerkundige,
wiens voorspellingen tot nu toe meestal merk
waardig juist, zijn uitkomen, heeft er weer eenige
gegeven voor 1893.
Zeer groote dampkringsstoringen zullen volgens
dr. Falb, te wachten zijn op 16 Febr., 18 Maart,
16 April, 15 Mei, 10 en 25 Sept., 25 Oct. en
23 Nov.
Groote storingen komen volgens zijne bereke
ningen op 2 Jan., 1 Febr., 2 Maart, 1 April, 14
Juni, 13 Juli, 11 en 27 Augustus, 9 Oct. en 23
Dec.
Voorts zullen er kleinere storingen zijn op 18
Jan., 1 en 30 Mei, 29 Juni, 28 Juli en 8 De
cember.
De werklieden, die hem kenden, zwegen, als
de baas kwaad was, stil en spraken nooit terug.
Vijf minuten later was alles weer vergeten en
de goede verstandhouding tusschen allen leed geen
nadeel. Op zekeren tijd had Verdam een nieuwen
knecht in dienst gesteld. De kameraden hadden
terstond tegen hem gezegd„We hebben een
goeienbaas, maar hij is soms wat driftigspreek
dan niet tegenniemand onzer doet dat en zoo
hebben we hier rust en een genoegelijk leven met
elkaar.
Teun, de nieuwe knecht, die zich veel op zijne
bekwaamheid liet voorstaan, zei kortaf„ik ver
sta mijn vak, kan overal terecht en verdraag
nooit onrecht.”
De knechts zagen elkaar aan, als wilden ze
zeggen„Onrecht doet de baas niemand opzette
lijk.”
Eenige dagen later deed Teun iets zeer onhan
dig, juist toen de baas er bij stond, een driftige
uitval volgde: Teun stoof ook op en zei: „Ik
zwijg voor niemand, versta je dat baas
„Ik zwijg wel voor iemand,” zei Verdam en
het allereerst voor een knecht die niet verlangt
te leeren je kunt op staanden voet vertrekken
ga maar naar den boekhouder, die zal het ver
diend loon betalen.”
Teun bromde nog iets, maar de baas was al
vertrokken. Zijn boos antwoord had den twist
gemaakt en deze was oorzaak, dat hij gedaan
kreeg, ’t Was juist een slappe tijd, zoodat het
ruim twee maanden duurde voor hij weer een
anderen baas had.
Of hij door schade wijzer geworden was Daar
zijn menschen, die nooit leeren. Wij willen wijzer
zijn en liever nu en dan een onredelijk woord
verdragen, dan twist door tegenspraak verwekken.
Laat een scherp of boos woord
onopgemerkt. Het antwoord
alleen maakt den twist.
Johanna van Woude.
Ook zij, die maar slechts den vrede kunnen be
waren, zullen moeten toestemmen, dat het levens
genot door twist niet wordt verhoogd, het geluk
er door niet vermeerderd wordt. Een gezin, waar
twist heerscht, kan niet anders zijn dan een ver
blijf van jammer en ellende. Hoeveel twist zou
er voorkomen worden, indien de menschen zich
konden beheerschen en te juister tijd een wacht
voor de lippen plaatsten! De groote prikkelbaar
heid van sommige personen, de ongebreidelde drift,
het opbruischende temperament van anderen ver
stoort niet zelden den vrede in het gezin, den
vrede tusschen menschen, die in de fabriek, op
het veld, of waar ook samen moeten zijn.
Jan was een dronkaard. „Als we eerst gehuwd
zijn”, dacht zijn verloofde, „zal hij het drank drin
ken wel laten; de verveling drijft hem naar de
herberg”. Maar toen het huwelijk voltrokken was,
kwam er geene verandering bij Jan. „Je moet
je man met vriendelijkheid en zachte woorden tot
het inzicht brengen, dat hij verkeerd doet zei de
moeder van Jan’s vrouw.
„Wel nu nog mooier”, was het antwoord, „moet
ik de minste en vriendelijk en zacht wezen, als
hij het geld verkwist, waarvan we moeten leven
Neen, dat nooit! Ik kan en wil niet vriendelijk
wezen voor hij den drank vaarwel zegt”.
„Kind, gij zult u beklagen, indien ge mijnen
raad niet opvolgt”. ’sAvonds kwam Jan tehuis;
hij had weer te veel gedronken en was gemelijk
en zei, zijne vrouw aanziende: „Je kijkt altijd
even zuur; dat bevalt me niet”.
Had zijne vrouw dat booze woord nu maar on
opgemerkt gelaten, dan zou er geen ruw tooneel
hebben plaats gehad, waaraan zelfs de buren te
pas kwamen. Haar antwoord echter luide bits:
„Wel ja, jij moet me nu nog verwijten doen niet
jij, maar ik heb reden tot klagen”. Dat antwoord
was olie in het vuurde twist werd gaandeweg
heviger en man en vrouw sloegen elkaar, zoodat
de buren hen moesten scheiden.
Ook Koen was een dronkaard. Honderdmaal
had hij zich voorgenomen het drinken te laten,
te laten uit liefde voor zijne vrouw en kinderen,
maar evenveel malen was hij ook weer te zwak
geweest om de verzoeking te weerstaan. Telkens
echter als hij voor de verleiding bezweken was,
kwam hij boos /huis, boos op zich zelven, boos
op ieder. Niets deugde danop alles vitte hij
sarrend was vaak zijne taal; maar zijne vrouw
zweeg op alles, wat hij zei, met eene voorbeelde-
looze kalmte. Zoo werd de twist voorkomen. Eerst
den volgenden dag zag zij hem bedroefd aan, doch
geen verwijt kwam over hare lippen. Integendeel
verdubbelde zij haar zorgen en oplettendheden voor
hem. Op een Zaterdagavond had hij zich, na af
loop van den arbeid, weer aangekleed om naar
de herberg te gaaneen vriend zou hem komen
halen.
„Ik had gehoopt, dat je bij ons zoudt blijven
van avond”, sprak zijne vrouw op vriendelijkèn
toononze oudste is immers jarig”.
„Je zeurt ook altijd en
„Nu Koen, ga dan, want ik weet vast, dat je
het goed met mij en de kinderen meent’
En Koen ging; hij ging met zijn vriend.
„Wat ben je stil”, zei deze onderweg.
Daarvoor is redeneigenlijk ben ik een slechte
vent”.
„Hoe heb ik het nou met je
„Ik meen, wat ik zeg”.
Zijn vriend zag hem vragend aan, alsof hij wilde
zeggen„Je bent toch zeker wel goed bij het
hoofd
„Hoor eens”, hernam Koen, „vindt jij het ook
geen schande, dat ik mijne vrouw en kinderen te
kort doedat ik in de herberg zit en later knor
rig te huis kom
„Wel, mag een man dan niets hebben?”
„Ja wel”, zei Koenmaar met zijn gezin. Nu
ik er over nadenk, verbaas ik me over de ver
draagzaamheid en de liefde, waarmee mijne vrouw
mij tegemoet komt, en van dit uur af zeg ik de
herberg vaarwel. Ga jij nu met me mee, dan kan
je er getuige van wezen, dat men in z’n eigen
huis ook tevreden kan wezen”. Koen had intus-
schen zijn vriend onder den arm genomen en deze
liet zich gewillig leiden en zoo waren ze spoedig
in Koen’s woning terug. „Vrouw”, sprak Koen,
„ik ga niet naar de herberg, nu niet en in ’t ver
volg ook niet meer; ik behoor bij jou en dekin-
ders; je hebt me door je geduldig lijden tot inkeer
gebracht. Daar heb je mijn hand er op en een
zoen”.
„God zegen je besluit”, antwoordde zijne vrouw
„het maakt mij zoo gelukkig”.
„Wel” sprak Koen’s vriend, „als jij niet meer
in de herberg komt, blijf ik er ook weg, want
dan is de pret er af”.
De beide mannen hielden woord. Zwijgend ver
dragen en voortdurend liefdebetoon had het hui
selijk geluk gered.
Baas Verdam was goed voor zijn werkvolk;
daarop viel niets aan te merken. Hij had echter
een gebrek, dat voor zijn onderhoorigen heel las
tig was: Verdam was zeer driftig en spoedig boos.
Tegenspreken kon hij heelemaal niet dulden. Bij
de minste aanleiding stoof hij soms op; maar zijne
drift was "spoedig voorbij en dan was hij vaak
redelijk genoeg om zijn ongelijk te erkennen.
Bolswardsche Courant