NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWA.BÖEK AOBBX.
I
I
I
I
4
i
11
SI
1
k®S
ii
Twee en dertigste Jaargang.
1893.
Extra-Nummer.
ZATERDAG 1 APRIL.
A
POLITIEKE MEETING
A. BOUMAN,
in „de I O E E E,”
op DONDERDAG 29 Maart 1893.
fes
VOOR
-
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
B
I'V
De beer Gerritsen van Amsterdam zegt dat
de Inleider zijn rede heeft gelezen. Dit heeft een
licht- en een schaduwzijde en de schaduwzijde
is wel, dat zij die met hem in debat willen treden
zich voor een volgende keer kunnen voorbereiden.
Spreker merkt dan op dat de rede hem niet
meegevallen zelfs buitengewoon tegengevallen is.
Dat de Inleider zich op den schrijver Pierson
beroept is een bewijs dat hij deze niet gelezen
of niet begrepen heeft.
Verschillende opmerkingen worden door Spreker
uitvoerig behandeld. Vooreerst dat het manifest
der Uniegeen bindende kracht heeft en de candi-
daten er soms een geheel ander program op na
houden. De Inleider is voor vrijheid van gods-
I E II K L I G
ben meer aardigheden gedebiteerd, zij kunnen er
ook deze bij voegen.
Ik meen echter niet dat men in Friesland op den
goeden weg is. Twee Amsterdammers staan klaar
om dezen zetel in te pakken nadat ook Leeuwar
den reeds door een Amsterdammer is ingenomen.
Al nestelen zij zich hier druk, hoop ik toch niet
al debiteeren zij aardigheden, dat ook dit district
onder den invloed van Amsterdam komt.
De heer A. Bouman zal trachten de ver
schillende sprekers te beantwoorden, doch er is
zoo veel gezegd en bij eenigen zulk een uitvoe
righeid gebezigd, dat het moeielijk zal gaan alles
op den voet te volgen. Eerst zal hij den heer
Pollema beantwoorden, en bemerkt, dat waar de
Sprekers op zulk een verschillend standpunt staan,
de debatten wel weinig vrucht zullen afwerpen.
Wat den naam clerikaal ministerie betreft, deze
is toch zeker, met het oog op het zoogenaamde
monsterverbond, niet ongepast, en al zegt men
dat dit verbond niet meer bestaat, in dit district
zien wij er toch nog heden de nawerking van.
Omtrent het verkiezen van Thorbecke destijds
te Maastricht, merkt Spreker op, dat deze can-
didaat nimmer concessiën aan de tegenpartij heeft
gedaan, en voor de instelling der bisschoppen
dienden de katholieken de liberale partij erken
telijk te zijn, bovendien bestond toen nog niet
het bezwaar tegen de openbare school, dit is een
latere uitvinding der geestelijken. Dat de libe
ralen den schoolstrijd niet wilden beëindigen
gelijk de tegenpartij het begeerde, is verklaar
baar, aan de oplossing door die tegenpartij heb
ik hulde gebracht. Verder heb ik beweerd dat
de clerikalen hebben gefaald, door na de grond
wetsherziening het kiesrecht niet voorop te stel
len en dit heeft Lohman zelf ook verklaard. Dat
het manifest alleen moreel een bindende kracht
heeft, is waar en dit is ook met het oog op den
eed die gevorderd wordt, niet te laken. Het is
een algemeene leiddraad, en ik wensch mij niet
te verbinden in den zin als zekere partij dat ver
langt, en ik wensch later geen verwijt te hooren,
maar wensch vrij te blijven. Het amendement
om den leeftijd der kiezers op minstens 25 jaar
te stellen, zal ik steunen indien de regeering dit
overneemt, daarom wil ik nog niet, zooals men
het heeft beweerd, een ontwerp Tak metamen-
dementjes, maar ik verklaar mij voor dit minis
terie dat ik een zegen des lands acht. Hoewel
de heer Treub zegt, geenerlei beperking te wil
len toestaan, liever uitbreiding, doch nimmer be
korting, dan zeg ik, dat ik om deze kieswet,
geen kabinetskwestie wensch in het leven te
roepen.
Vraagt men, waarom de belastingwet is ge
splitst dan zal dit zijn om het onderscheid tus-
schen het vermogen en het bedrijf niet uit het
oog te verliezen. Het kapitaal in portefeuille,
vooral het rentegevend kapitaal wilde men tref
fen, en dat beide wetten niet gelijktijdig in wer
king treden is een leemte, waaraan bijv, dooreen
noodwetje om van het patent zoo lang de helft
te heffen, is te gemoet te komen. Omtrent het
arbeiders vraagstuk verschil ik, zegt Spreker, met
den heer Pollema, doch het is te laat om dat nog
te behandelen.
De proeven met het Elberfeldsche stelsel zijn
I goed geslaagd, en ik zou de invoering toejuichen
I doch niet van overheidswege, omdat de liefdadig-
I beid behoort bij kerk en particulieren.
j Bij het beantwoorden van den heer Gerritsen,
I zegt Spreker alleen het belangrijkste te kunnen
I releveeren. Dat mijne lezing die heeren tegenviel
I spijt mij voor hen ik had er mij zelf echter
I geen illusiën van voorgesteld. Dat zij liever
I spreken dan lezen, staat aan hun, ik meende de
I verschillende kiezers hetzelfde te moeten zeggen
I en dat geschiedt het getrouwst, wanneer men het
I papier ter hand neemt.
Wat het ageeren tegen minister Pierson’s werk
I betreft zeg ik alleen, dat ik het niet opzichtens
I de belastingen doch ten opzichte der sociale toe-
I standen meen te hebben aanbevolen. Omtrent het
I manifest herhaal ik, dat ik wettelijk vrij wil
I blijven. De uitkeeringen aan de kerken geschiedt
I op grond der transactie van 1813. Vele kerke-
I goederen waren aan den Staat gekomen en een
I jaarlijksche uitkeering is er voor in de plaats.
Dat de Hooge scholen een theologische facul-
I teit hebben, is hoofdzakelijk uit een wetenschap-
I pelijk, litterarisch oogpunt. Dat de kieswet
I de voorgestelde uitzonderingen maakt, vindt
I Spreker wel goed. Omtrent de gemeentebelasting
I zullen ook van dit ministerie wel nadere ont-
I werpen komen.
Dat ik niet op de hoogte van den treurigen
I toestand zou zijn, is onwaar, en in leedgevoel be-
I weer ik voor niemand onder te doen. De arbeids-
I kwestie is moeielijk in één wet te verbeteren,
I doch de verkeerde belastingen zijn mede oorzaak
I van deze slechte toestanden.
De bescherming der zwakken is goed en noo-
I dig zelfs, doch daar tegenover staat ook, dat de
I sterken geen geweld mag worden aangedaan ter
I wille dezer zwakken.
I De heer Vitus Bruinsma zal Spreker beant-
I woorden vóór de beide radicale sprekers. Dat
I deze heer de conclusie trekt, dat de socialen moe-
I ten stemmen op den radikalen candidaat, vindt
I Spreker van hun standpunt volkomen juist. Die
I partijen zijn elkander nauw verwant.
Dat de autoriteiten de onderwijzers beletten
I van de S. D. partij te zijn is, na de aangenomen
I motie te Zwolle, alleszins verklaarbaar en omtrent
I de vonnissen over de opruiers, zegt Spreker kap
dienst, maar dan moet hij er ook tegen zijn, dat de I
Hervormde kerk zoo veel voorrechten geniet elk I
jaar 2 millioen door den Staat aan predikanten I
wordt uitgekeerd en ook hare leeraren op rijks- I
kosten studeeren.
Als de inleider beweert dat de regeering I
de belofte van de kieswet vervuld heeft, beweert I
Spreker dat zij die nabij is gekomen. Wel is I
het ontwerp Tak ver gegaan, volgens sommigen I
immers te ver, doch waarom de militairen uitge- I
sloten, waarom de bedeelden onder eiken vorm ge- I
schrapt, en ook zij die hun belasting niet hebben vol- I
daan Dat eischt de grondwet toch niet
Uit het bewuste werk van Pierson haalt Spre- I
ker nu citaten aan, om aan te toonen dat de I
schrijver en de minister niet overeenstemmen en I
Spreker den heer Pierson wel een knap doch I
geen practisch man vindt om ten slotte nog I
eenige bedenkingen tegen de nieuwe belasting- 1
wetten aan te voeren, hoofdzakelijk de volgende. I
De ontwerpen zijn gesplitst voorgesteld; de ge- I
meente finantiën worden er niets beter opde I
veldgewassen zijn vrij, de mutarierechten zijn I
wel verminderd maar bestaan toch nog.
Omdat die zaken beter geregeld dienen te wor- I
den, beveelt Spreker aan den heer Treub, die in I
zijn geschiiften reeds voldoende getoond heeft,
wat hij wil en wenscht.
De heer Couveld van Amsterdam, nadat de
Voorzitter de Sprekers heeft verzocht met het
oog op den tijd niet breedvoerig te zijn, ver
wondert zich dat de Inleider ook het Koninklijk
huis in dit debat mengde, en hij moet daartegen
protesteeren. Ook vindt hij dat wat den heer
Bouman hier heden avond heeft opgediend slechts
soep was, een kost dien men niet verlangde.
Spreker vraagt verder waarom de liberale bla
den niet vermeld hebben wat Pijttersen in de
Nederlander heeft geschreven, en waarin uit
komt, dat deze kamerverkiezing gaat over de
vraag voor- of tegen de kieswet. Hij geeft lec
ture van enkele artikelen om ten slotte er op
te wijzen dat de candidaat Treub vóór het alge
meen kiesrecht en ook voor het ingediend ont
werp is.
De heer Vitus Bruinsma van Gorredijk
zegt daarop dat er drie candidaten zijn, maar dat
er nog een vierde partij is, die geen eigen can
didaat heeft, maar toch wel belang heeft bij de
verkiezing. Het is de partij der Soc. Democratie.
Het is wel noodig dat ook deze partij zich eens
laat hooren, en te zeggen dat duizenden en dui
zenden met de zweep van den honger achter zich,
hard moeten tobben. De bewering van den In
leider dat een mensch zich niet zal willen in
spannen, als het werk voor de gemeenschap ge
schiedt, is een onwaarheid. Het kapitaal is ver
legenzonderde werklieden, en in een goedgeordend
huisgezin werkt toch ook elk voor dat gezin. Een
stumper krijgt aan tafel niet minder van de door
allen verdiende spijzen, die worden opgediend. De
Kerk heeft reeds honderden jaren gepredikt over
broeder- en zusterliefde en er zijn velen, die van
die liefde gaarne eens iets te zien krijgen. Dat
de Staat niet met één slag in den geest der Soc.
Dem. kan worden omgezet, is duidelijk, doch dat
het absoluut onbestaanbaar is, moet nog worden
aangetoond. Het is voor de Soc. Dem. de vraag,
voor zoover zij althans mogen kiezen, wie der
candidaten voor hen het aannemelijkst is.
Het rechtvaardigheidsgevoel schijnt bij de li
beralen bijna geheel geweken. Met het oog op
de treurige toestanden hier in Friesland moesten
kleinigheden niet ter sprake komen. De sociale
nooden moesten in deze zeer bewogen en ernstige
tijden voorop staan, en de middelen ter verbete
ring gaan voor alles.
De beperking van den arbeidsdag is noodig,
hoewel de Inleider hierin staatsvoogdij zal zien.
Het welzjjn van het volk moet inderdaad de
hoogste wet zijn, tegen de meer dan strenge von
nissen der arbeiders, die met kracht aandrongen
op brood voor hun hongerige kinderen, dient ge
protesteerd te worden. De liberale partij doet dit
niet en Spreker resumeert daarop, dat Treub de
meest gewenschte candidaat is.
De heer Simonsz van Harlingen, Voorzitter
van den Centralen Bond is de laatste der debat-
ters. Deze zegt dat hij niet verwacht had, dat
deze verkiezing een scheuring in het liberale kamp
zou teweeg brengen. Het wekte zijn bewondering
dat in de Leeuwarder Courant voor nog iemand
een candidatuur noemde, te lezen stond dat de
heer Treub door den heer Eisma en nog een paar
gesteld was. Deze heer Treub zeide, gekomen te
zijn om de liberalen te bestrijden, en vooral om
dat hun partij niet homogeen is.
Het zal de vraag zijn of echter het drietal
heeren dat de heer Treub candidaat stelde homo
geen is, en het heeft Spreker vooral verwonderd
dat zij zich tegen den candidaat van den Cen
tralen Bond verzetten. Het verdient opmerking
dat de heer Treub zoo door Amsterdammers wordt
verdedigd. De heer Zeilmaker is ook buiten het
district, de heer Eisma is in het district de eenig-
ste. De heer Zeilmaker zeide te Harlingen dat
velen op de stoep liberaal, doch in de binnen
kamer radikaal zijn, doch Spreker zegt dat, als
uit dezulken het leger der radicalen moet gevormd
worden, deze gerustelijk daarin mogen plaats
nemen. Niemand zal kunnen beweren, dat de
liberalen niet met leede oogen de sociale ellende
aanzien, en graag uit eigen zak hulp verschaffen,
wat meer helpt dan gelijk Gerritsen met dikke boe
ken te komen. De Amsterdamsche bladen heb-
De heer Donker opent de vergadering en
zegt dat de Kiesvereeniging „Vooruitgang" te
Bolsward, gaarne gevolg geeft aan het verzoek
van de Centr. Kiesvereeniging om een openbare
vergadering te beleggen, waarin de heer A. Bou
man, de candidaat dezer vereeniging zal optreden
om zijne politieke gevoelens te openbaren. Het
verheugt hem, dat een vrij groot getal belang
stellenden is opgekomen, om dezen candidaat te
hooren ontvouwen wat de liberale partij is, hare
houding te verdedigen en aan te toonen, wat zij
voor de toekomst wil zijn.
De heer A. Bonman begon zijne lezing met
te zeggen, dat hij niet zonder aarzeling de can
didatuur heeft aanvaard, ook omdat hij wist,dat de
tegenstanders hem in het debat dikwerf met
groote woorden zouden bestrijden. En dit is
inderdaad het geval. Een paar voorbeelden.
Men vindt goed te schimpen op de liberale pai tij,
die in de 40 jaren dat zij aan het bewind was,
een wanbestuur heeft geschapen, hoewel zij
eigenlijk maar 15 jaren heeft geregeerd. Men
noemt haar een oude juffrouw, doch Spreker
hoopt aan te toonen, dat dit meer een geestig
heid is dan dat het op waarheid steunt.
De candidaat der clerikale partij heeft in Wor-
kum zelfs gezegd, dat ik het clerikale ministerie
een zegen heb genoemd. Het zal niet noodig
zijn, dergelijke handeling te qualificeeren het
past toch zeker niet in die vergaderingen, nog
wel met gebed geopend, onwaarheden op te
disschen. Ik heb toch gezegd, in de le plaats
dat bedoeld ministerie ons verlost heeft van den
schoolstrijd, wat een zegen is en in de 2e plaats
dat de verbonden partijen zelf hun ominachtom
te regeeren aan de natie hebben getoond. Uit
de talmende houding dier regeering putte de
liberale partij kracht. Het manifest der liberale
Unie had een goede uitwerking en in 1891 was
de meerderheid weder aan de zijde der liberalen.
Dit manifest, dat voor de leden slechts een moreel
bindende kracht heeft, wordt door Spreker voor
gelezen.
Er wordt aan de liberale partij verweten dat
zij is, conservatief. Wij lezen in Multatulie het
woord ambtenaren als scheldwoord. Deze dacht
zeker aan hen, die slaafsch en kruipend tegen
over hun superieuren staan, en er zijn toch ook
goede ambtenaren, zoo is het ook met het con
servatisme. Het ligt er aan of het goed of slecht
is, wat men behouden wil, en nu wensch ik dien
titel om te zetten tot een eeretitel. Wij liberalen
zijn conservatief omtrent het goede wat na langen
en bangen strijd is verkregen. Zoo zijn wij con
servatief omtrent het Oranjehuis, conservatief in
betrekking tot vrijheid van godsdienst, het recht
van vergadering en vereeniging; vrijheid van druk
pers, ook ten opzichte der eerbiediging en bewa
ring der openbare orde, het privaat bezit enz.
Zoo opgevat is ieder conservatief, doch onze te
genstanders bedoelen hier mede meer een soort
slaapmutserij, dat wij een laat maar loopen,
een laat maar waaien politiek voeren. De liberale
partij heeft vroeger verschillende wetten tot stand
gebracht, zooals de oude kieswet, de afschaffing
der gemeente-accijnsen, van het dagbladzegel enz.
en de ware grond der boosheid van de radicalen
zal wel zijn, dat wij nog tegenwoordig te veel
doen. Laat ons maar eens nagaan, hoe de liberale
partij haar belofte in ’91 aan de kiezers gedaan,
is nagekomen. Het kieswet-ontwerp, zoover men
met de grondwet kon gaan, is er. De clericalen
kwamen er niet toe, de liberalen hebben het ge
daan en aan die belofte is voldaan. Volgens velen
was Minister Tak wat al te vrijgevig, en dat door
deze uitbreiding de niet-bezittende klasse te veel
invloed zal bekomen. Ik ben echter van gevoe
len dat het ontwerp in haar algemeene strekking
behoort te worden aangenomen, en men het mi
nisterie, dat homogeen is in dit opzicht, behoort
te steunen.
Minister Pierson, die indertijd hoogleeraar en
directeur der Nederl. bank was, komt een woord
van lof toe, dat hij bereid was de portefeuille
van Belastingen te aanvaarden, en zijn vermo
gensbelasting en de voorgestelde bedrijfsbelasting
hebben ongetwijfeld hun goede zijde, terwijl de
regeling der gemeente financiën wacht op afdoe
ning. Het is een reuzenarbeid die verricht werd
en het hoofdstreven is belasting naar draagkracht.
De personeele belasting wacht dringend op afdoe
ning en daarin dient men vooral de weelde te
belasten, verteringen en behoeften dienen vrij
gesteld te worden. Ook sommige accijnsen, vooral
die op suiker, dienen om meerdere redenen te
worden afgeschaft en regel hierbij moet het zijn
dat de noodzakelijke levensbehoeften zijn vrijge
steld, evenals de artikelen die in ons land den
wereldhandel hebben, en van dezen minister is
dan ook nooit een beschermende handelspolitiek
te wachten.
Het arbeidsvraagstuk eischt ernstige overwe
ging. Een ontwerp leerplicht is gereed, de kennis
van lezen en schrijven voor ieder zal medehel-
pen in den strijd om het bestaan. Dit is een
der argumenten, waarom ik leerplicht voorsta.
De liberale partij schrijft vrijheid in haar vaandel
en zal dit ook volhouden ten opzichte van het
arbeidersvraagstuk. De wetten moeten voldoen
aan den regel dat ieder meerderjarig persoon vrij
blijve en dus geen staatsvoogdij, het individu
moet niet opgelost worden in den Staat. Bevor
dering van onderwijs ook van vakscholen acht
ik wenschelijk, zegt Spreker, en ik ben er voor
dat er naast de kamers van koophandel ook
kamers van arbeid en van landbouw zijn. De
richting echter die Staatsalmacht voorstaat deel
ik niet, elk moet op eigen beenen staan, de
mensch moet niet ophouden persoon te zijn, en
elk moet de vrucht van zijn arbeid voor zich
zelf kunnen behouden.
De heer Pierson, nu minister, heeft een ver
dienstelijk boek geschreven over Staathuishoud
kunde, en dit werk is omtrent de sociale toe
standen de lezing overwaard.
Hoe ik denk over de voeding van behoeftige
kinderen van staatswege zal men bevroeden. Die
richting meen ik te moeten bestrijden, omdat dit
ingrijpt in de persoonlijke verplichtingen der
ouders, en daardoor de onberaden huwelijken
nog veelvuldiger zouden worden dan thans. Uit
de openbare kassen waartoe allén bijdragen, moet
niet dan bij nood onderstand gegeven worden,
dit is het terrein der liefdadigheid.
Spreker merkt nog op, dat de liberale partij
haar beginsel van privaatbezit hoog houdt. De
kleine burgerij heeft het soms hard, dedrukd^r
belastingen is zwaar, doch de gefortuneerden zjjn
van dezen druk niet bevrijd. Elk moet zich in
spannen om te blijven wat hij is, doch de vrucht
van den arbeid moet dan ook absoluut eigendom
kunnen blijven, en hij drukt elk op het hart wel
te overwegen welke der richtingen, door de ver
schillende candidaten voorgestaan, men zijn stem
wil geven.
Aan het debat werd in de eerste plaats deel
genomen door den heer Pollema van Nijland.
Deze dankt het bestuur der kiesvereeniging om
den liberalen candidaat eens aan den pols te mogen
voelen omtrent enkele vraagstukken. De Inleider
van heden avond noemde het vorige ministerie
een clerikaal ministerie, en valt de anti-revolutio-
nairen lastig omtrent het samengaan met de Katho
lieken. Dit heeft de partij echter geleerd van de
liberalen, bijvoorbeeld in 1853 met de Aprilbe
weging, werd de liberaal Thorbecke in Maastricht
gekozen, en zoover hebben de anti-rev. het nog
niet kunnen brengen.
Dat ministerie heeft den schoolstrijd opgelost,
die de liberale partij, het is gebleken bij de wet
Kappeyne, toen een amendement in dien geest
als de wet thans beheerschf, werd verworpen,
niet kon oplossen doch het heeft in de 2'4 jaar
dat het aan het bestuur was, meer gedaan. 8 wets
ontwerpen toch zijn tot stand gekomen, terwijl
toen het aftrad, nog 30 zijn ingetrokken.
De Inleider ziet kracht in het manifest der
liberale Unie doch omdat het geen bindend ka
rakter heeft voor de afgevaardigden, is de partij
die uit verschillende fractien bestaat, nog mach
teloos.
De Inleider zegt dat de conservatieven het
Koningschap hoog houden, doch in 1846 schreef
de liberale Arnhemmer Courant in geheel anderen
geest.
Verbeteringen zijn door de liberalen aange
bracht ook op belastinggebied, doch door de
afschaffing der gemeentelijke accijnsen, zonder
dat er een equivalent voor in de plaats kwam,
zijn onze gemeente-finantiën in de war geraakt.
De Inleider is voor aanneming van het kies-
wetontwerp, doch wenscht volgens de verslagen ook
een amendement aangenomen te hebben om als
leeftijd 25 jaren te stellen. Spreker vraagt echter
waartoe die willekeurige beperking
En dan heeft de Inleider hoog opgegeven van
de talenten van minister Pierson, maar toch kan
niemand ontkennen dat de ontwerpen vermogens
belasting zoowel als bedrijfsbelasting overhaast
zijn ingediend, zoodat dan ook van beide een
tweede editie noodig is geworden en nu deze
ontwerpen niet gelijktijdig in werking treden,
zullen sommige menschen nu dubbel moeten
opbrengen. Omtrent het arbeidersvraagstuk be
twijfelt Spreker of de Inleider zich wel heeft
ingedacht in de nooden van ons gewest. De
Staat die de roeping heeft, de zwakken te be
schermen, mag toch in dien toestand geen ge
noegen nemen. Het „laat maar begaan" is voor
zeker hier niet in het staatsbelang.
Dan wenscht Spreker den Inleider, die kamers
van arbeid en landbouw zegt voor te staan, te
vragen of hij een nieuwe noodwet op het armen
wezen wil, en hoe hij denkt over het Elber
feldsche stelsel.
BolsvzarcLsclie Courant
■i
i;:
B
DER
VAN DEN HEER
I