NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
2
BOI.SWARO EN WONSERA.ÖEEI,.
SRjfi
No. 42.
Twee en dertigste Jaargang.
1893.
MOORD?
BINNENLAND.
BUITENLAND.
O
I
VOOR
zijne adviezen van
r
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
gekend had, toonde zijne verwondering
deze positie, waarop de Jongheide: „ja,
SXXXXXXXXX^XXXXXXXXX
DONDERDAG 19 OCTOBER.
$xxxxxxxxx;? xxx xxxxxx
de zijde van
wetenschappe
lijke wereldtaal noodig is, daarvoor het Latijn
wil doen opnemen.
Eene wereldtaal aannemende, moet men toch
eenige rekening houden met de bestaande toestan
den. Hoe zal men eene taal, die niet met de
toestanden is medegegaandie langer dan dui
zend jaar heeft stilgestaan, kiezen als het mid
del
Italië ontvangt thans het bezoek der En-
gelsche vloot. Gisteren kwam het Engelsche
smaldeel te Tarente aan. Er werden saluutschoten
gewisseld en het eskader werd met toejuichingen
begroet, terwijl de Engelsche en Italiaansche
volksliederen werden gespeeld. Later brachten
de admiraals elkander over en weer bezoeken.
In Engeland maakt men zich zeer ongerust
over eene epidemie in het armenhuis te Greenwich
(Londen) uitgebroken. Zaterdag waren reeds 180
personen ziek en leden aan vomeeren en diarrhee.
Zaterdagochtend waren al zeven patiënten over
leden. Alle zieken hadden Zondag den 8sten Oc
tober een goed middagmaal gehad, bestaande uit
aardappelen met schapevleesch. Den volgenden
ochtend openbaarden zich de eerste ziektever
schijnselen en eene oude vrouw stierf om 9 uur.
Bij de sedert gehouden lijkschouwing, waarbij
ook de oorzaak der volgende sterfgevallen werd
besproken, verklaarde de geneesheer van het ge
sticht, dat de dood het gevolg was van uitput
ting, ontstaan door vomeeren en buikloop. Op
herhaalde vraag van den lijkschouwer verklaar
de de dokter eindelijk, dat, naar zijne overtui
ging, het genuttigde schapevleesch niets met de
epidemie te doen had, maar dat hij geen oorzaak
voor de ziekteverschijnselen wist. Later verklaar
de hij aan een verslaggever nog niet te kunnen
zeggen of de sterfgevallen aan cholera moesten
worden toegeschreven.
Dit schijnt nu wel als vaststaande te worden
beschouwd, althans wordt uit Londen d.d. gisteren
gemeld dat sinds den 15en „elf nieuwe gevallen
van inlandsche cholera te Greenwich waren voor
gekomen. Sterfgevallen hadden niet plaats.
Zondag wel ontmoeten kon. Daarop haalde M.
een dolkmes voor den dag en riepGe zult zien
wat er dan gebeurt. Na eenige malen wanhopig
heen en weer te zijn geloopon in de straat, stiet
de ongelukkige jongeling zich het wapen, wel ter
diepte van een vinger, in de hartstreek. Hij zelt
hief daarop een moorddadig gejammer aan ver
schillende personen en ook een paar beambten
der politie schoten toe. M. was nog in staat te
voet naar het Stedelijk Ziekenhuis te gaan, doch
daar aangekomen, viel hij in zwijm; de diepe
wonde bleek van hoogst ernstigen aard en er
bestaat groote twijfel of het slot van dit liefdes
drama niet de dood van den hartstochtelijken
minnaar zal zijn.
Dezer dagen vernamen wij uit goede bron,
dat een landbouwer zich genoodzaakt zag een
schaap te begraven. Hij deed dit in de omstreken
van Rozendaal, daar waar thans naar het lijk
van Sarah Juett gezocht wordt. Deze plek werd,
ofschoon de grond dus nog versch omwoeld is,
bij al de onderzoekingstochten niet teruggevon
den. Wel een bewijs hoeveel plekjes nog on
opgemerkt blijven en het toeval de voornaamste
leidster bij hetzoeken zal moeten zijn. Arnh. Crt.
In den omtrek van het fort aan den Hoek
van Holland mag geen steenen gebouw worden
gezet. De weerbaarheid van Nederland zou daar
door in gevaar worden gebracht. Zelfs steenen,
die tot beklamping van houten gebouwen dienen,
werden niet gedoogd, men kon die door turven
vervangen. Niettemin worden, naar aan de
N. R. C. van daar gemeld wordt, steenen woningen
opgericht voor militairen en ambtenaren, maar
wordt vergunning om te bouwen aan particulieren
geweigerd, ofschoon er groote behoefte aan hui
zen bestaat.
De Tijd schaart zich aan
Bolsius, die erkende, dat er eene
I
bedachten rade een knaap in de duinen bij Den
Haag lokte en f
een stuk schrift
zit, en
zag dat en herkende het. Lang streed hij tusschen
vriendschap en plicht, en gaf eindelijk van zijne
bevinding aan de justitie kennis. Weet ge hoe
bet met dien man verder gegaan is lezer Hij was
militair. Welnu zijne omgeving heeft hem sinds
dien tijd gemeden als een verrader, en hem het
leven op allerlei wijzen zoo ondragelijk gemaakt,
dat hij ten slotte een einde aan zijn leven gemaakt
heeft. Zulk eene geschiedenis moedigt natuurlijk
niemand aan bij de justitie aanbrenger van eene
misdaad te worden.
In de tweede plaats bedreigt iedere onontdekte
misdaad opnieuw de veiligheid der maatschappij.
Iedere misdaad, waarvan de dader ongestraft blijft
lokt tot navolging uit, evenals iedere misdaad,
waarvan de dader zijne gerechte straf niet ontgaat
afschrikwekkende kracht heeft. Eindelijk komt het
in een geordenden staat den burger toe, dat bij
hot gevoel met zich om kan dragen, dat zijne
persoon en zijne have veilig is, en dat iedere ge
welddadige aanval op een van die beiden zal
worden belet, en waar die niet kan belet worden
met de volle gestrengheid der wet zal worden ge
straft. Ging dat vertrouwen verloren, het zou voor
de gemeenschap een onberekenbaar nadeel zijn
de ware lust, om te werken en te zwoegen om
vooruit te komen zou verdwijnen, wanneer men
niet vast en zeker kon rekenen op het veilig en
ongestoord bezit van het eenmaal verworvene.
Bij deze gelegenheid, hoort men verscheidene
menschen weer eene verzuchting slaken, dat de
doodstraf is afgeschaft. Ja, als die heilzame in
stelling weer bestond, zouden boeven en moorde
naars zich wel tweemaal bedenken, voor ze zich
aan het leven van één hunner medemenschen
vergrepen, maar ze weten het wel, hun leven loopt
toch nooit gevaar.
Nu, deze redeneering mist zeker alle glans der
nieuwheid. Want bij iedere geruchtmakende mis
daad hoort men telkens deze zelfde redenatie, die
echter o. i. al heel weinig steek houdt.
Ten eerste leert de statistiek (eene akelige
wetenschap, want die spreekt enkel in cijfers en
duldt dus weinig tegenspraak) dat het aantal mis
daden tegen het leven van een medemensch na
de afschaffing van de doodstraf in ons vaderland
niet is toegenomen, maar afgenomen.
Ten tweede steken Zwitserland en Nederland,
de beide landen, waar de doodstraf is afgesebaft,
wat het aantal en het gehalte der gepleegde mis
daden betreft gunstig af bij die landen, waar de
doodstraf nog wordt toegepast.
De maatschappij moet straffen, moet als ze
daartoe in staat is, verbeteren, maar mag zich niet
wreken. En evenals wij het toejuichen, dat de
meer humanitaire beginselen, die de 19e eeuw
huldigt er toe geleid hebben, om de pijnbank (in
ons vaderland reeds in 1795 afgeschaft) het gee-
selen en branden enz. af te schaffen, zoo zijn wij
ook ten zeerste besliste tegenstanders van de dood
straf. Zelfs al wordt de doodstraf toegepast op
eene wijze, die den veroordeelde weinig of geen
pijn doet lijden, zelfs al wordt die voltrokken in
de gevangenis in tegenwoordigheid van eenige
rechterlijke ambtenaren, zoodat alle denkbeeld van
vertooning, dat vroeger aan eene terechtstelling
was verbonden, daarvan wordt weggenomen, zelfs
dan nog blijven wij ons aan de zijde der tegen
standers scharen.
In de eerste plaats maakt de toepassing van
de doodstraf het onmogelijk om dwalingen van
den rechter, en die zijn natuurlijk daar rechters
feilbare menschen zijn, ook wel eens voorgekomen,
te herstellen.
In de tweede plaats kennen wij aan niemand
het recht toe, een einde te maken aan het leven'
van zijn medemensch, en dat dit gevoel bij ons
allen heerscht, blijkt wel uit de weinige sympathie,
die wij den beul toedragen. We beschouwen
hem niet als een ambtenaar, die een plicht vervult,
hem door de gemeenschap aangewezen, maar wel
als een menseb, die een verachtelijk weik verricht.
En van den dag af aan, dat een ieder zich te
goed zal rekenen, om beulswerk te verrichten, zal
de doodstraf vanzelf hebben opgehouden te be-
Maar mag de maatschappij dan niet uit zelf
verdediging den misdadiger dooden, en wat recht
heeft hij, die het leven van zijn medemensch
voor niets telde, om met eene andere maat ge
meten te worden
De maatschappij beeft natuurlijk niet alleen het
recht, maar ook de verplichting te zorgen, dat een
moordenaar onschadelijk wordt gemaakt. Maar
haar staan daartoe vele andere middelen behalve
de doodstraf ten dienste.
Levenslange gevangenisstraf. O laten wij die
straf niet gering achten. Zeer zeker er zijn in
ons gevangenisstelsel nog vele verbeteringen aan
te brengen, eer de levenslange opsluiting, een
tijdperk kan worden dat tot inkeer, berouw en
verbetering leidt. Maar om door de doodstraf alle
kans op verbetering te ontnemen aan hem, die meer
dan eenig ander inkeer en berouw behoeft, wie
ook daaraan de hand zou willen leenen, wij niet.
De geheimzinnige zaak van de Jong brengt
velerlei pennen en aller tongen in beweging. In
dien het toch werkelijk waar zal blijken, dat de
beschuldigde met voorbedachten rade twee vrou
wen heeft gehuwd, om zich op die wijze van hare
bezittingen meester te maken, en ze dan te ver
moorden, dan heeft men hier te doen met eene
misdaad, zoo vreeselijk en ijselijk, dat ze gelukkig
nog tot de zeldzaamheden mag gerekend worden.
Toch kunnen en willen wij ons oordeel over
het al of niet schuldig zijn van de Jong niet uit
spreken. Het is toch de plicht van iedereen, om
zoolang de mogelijkheid van de onschuld van een
beschuldigde aan te nemen, totdat zijne schuld
wettig en overtuigend bewezen is. En in zooverre
moeten wij er tegen opkomen, dat de Jong’s beeld
in het Panopticum te Amsterdam is tentoonge
steld. Het is natuurlijk, dat de Panopticummaat-
schappij tuk is op iedere nouveauté, die hare ten
toonstelling van wassenbeelden bezienswaardiger
maakt, maar die maatschappij had o. i. kiescher
gehandeld, wanneer ze met het tentoonstellen van
de Jong’s beeld gewacht had tot de instructie in
deze zaak was afgeloopen.
Misschien zal de Panopticum-maatschappij heb
ben gedacht, dat ze het met iemand van het allooi
van de Jong niet zoo erg behoeft te nemen; en
wij moeten toestemmen, dat uit de instructie reeds
overtuigend gebleken is, dat de Jong reeds veel
op zijn kerfstok heeftmaar dat neemt niet,
weg, dat men zou kunnen eischen, dat de
Panopticum-maatschappij het principe bleef hul
digen, om geen beeld ten toon te stellen van be
schuldigden, die nog niet veroordeeld zijn. Het
gros der menschen is toch helaas maar al te ge
woon den beschuldigde, reeds om het enkele feit,
dat hij beschuldigd wordt, voor schuldig te houden,
en behoeft waarlijk niet in deze verkeerde neiging
versterkt te worden.
Het zou om meer dan eene reden zeer te be
treuren zijn, wanneer het aan de politie en justitie
niet gelukte om in deze achter de volle waarheid
te komen.
In de eerste plaats om het prestige van onze
politie. De vele misdaden in den laatsten tijd,
waarvan de daders onontdekt bleven, zooals de
moord te Haarlem, die op de dienstbode bij de familie
Viotta te Amsterdam en de moord te Gouda hebben
dat prestige reeds een ernstigen knak gegeven.
Toch zullen wij niet meedoen in het koor van
hen, die hierin aanleiding vinden, om te beweren,
dat onze politie in deze haar plicht niet naar be-
hooren vervuld heelt. Men moet toch niet vergeten,
dat wij in ons vaderland missen, wat Engeland
en Frankrijk hebben, nl. een bepaald corps de
tectives, d. z. geheime politieagenten, die zich enkel
hebben bezig te houden met het opsporen van den
misdadiger, en die daarin door de praktijk zulk
eene ervaring hebben opgedaan, dat zelfs zeer
kleine aanwijzingen hen .op het spoor van den mis
dadiger brachten. En verder moet men niet ver
geten, hoe hoogst moeielijk de taak van de justitie
in deze is. Men heeft hier toch niet te doen met
eene misdaad, waarvan het onwankelbaar vast
staat, dat die gepleegd iser is geen lijk gevonden,
er is slechts een vermoeden. En dan de getuige
nissen. Hoe loopen die niet uiteen. Hoevele van
de getuigen zullen misschien iets verklaard hebben,
dat van wezenlijk belang kan geacht worden. En
hoe omzichtig moet de justitie niet zijn met het
afgaan op die getuigenissen. Menig getuige toch
(dit leert de ervaring iederen dag) getuigt uit de
bloote zucht om interessant te zijn, meer dan hij
strikt verantwoorden kanterwijl het niet onmo
gelijk is, dat juist die getuigen, die de justitie
de gewenschte inlichtingen zouden kunnen geven,
uit vrees voor verraders gescholden te worden,
niet voor den dag komen.
Maar daarvoor behoeft niemand vrees te koes
teren, de aanbrenger zou in deze aller lof tot zich
trekken, hooren wij den lezer zeggen.
Het moest zoo zijn. Toch is het inderdaad niet
zoo. We herinneren ons maar al te goed, hoe een
andere de Jong een jaar of tien geleden met voor-
daar vermoordde. De politie had
van den moordenaar in haar be-
verspreidde dat. Een vriend van de Jong
twee jaar gehaald
De Echo deelt nog het volgende mede uit
Arnhem
In het begin van Augustus kwam de Jong
met een jongen, die een zwarten koffer op een
kruiwagen roet zich voerde, het cafe „de Een-'
dracht11 binnen. Hij gaf zich uit onder den naam
van Brouwer, koopman in kleeren. Hij bood de
juffrouw een fijne lichtgrijzen japon aan, voorlijf
van lichtgrijze zijde, overigens met zilvertressen
gegarneerd, voor den prijs van f82. De juffrouw
was aanvankelijk niet genegen iets van hem te
koopen, maar door zijn lang aanhouden en aar
dige woordjes, bood $e juffrouw f 10 en kreeg
het kleed. Verder had hij nog een lichtgrijzen
hoed, met dito veeren, eene bruine idem, eenige
damesblouses, een zwartzijden parapluie, nieuwe
witte onderrokken, met bnede, fijne kant gegar
neerd. Die goederen, zoo gaf bij voor, had hij
gekocht en hadden toebehoord aan een vrouw,
die overleden was in het kraambed. De jongen,
die de Jong bij zich had, is bij de justitie bekend
en moet gezegd hebben, dat de Jong het. grootste
gedeelte der goederen in de bordeelen te Am
sterdam moet hebben verkocht.
Ongeveer op hetzelfde tijdstip presenteerde de
Jong een zwarten koffer met vrouwengoederen
in „Café-Biömer,“ doch daar wilde men niets
koopen. De Jong liet hier een prachtigen, don-
kerblauwen cheviot dames-wintermantel zien, van
binnen geheel met bont afgezet, tijgerkleur, die
hij voor den prijs van f 80 wilde van de hand doen.
Het kamerlid A. L. Poelman is Zaterdag
jl. plotseling in den ouderdom van 66 jaien over
leden. Eerst sinds September 1891 had hij zitting
in ons parlement, waarheen hij afgevaardigd was
door het kiesdistrict Vêendam. In de Prov. Gron.
Cf. had de heer Poelman zich door zijne artike
len onderscheiden als een geavanceerd liberaal,
en deed zich ook zoo kennen in de Tweede
Kamer; dikwijls toonde hij op de hoogte der
kwesties te zijn en getuigden zijne adviezen van
veel studie en belezenheid.
De heer Poelman was predikant te Noordbroek
(Gron.) en van zijn geestelijken arbeid wilde hij
niet scheiden als Kamerlid, ofschoon zijn ambt
meer tijd in beslag nam dan goed was voor zijn
parlementairen arbeid.
Een oogziekte, welke later verergerde tot al-
geheele blindheid, verhinderde hem niet het pre
dikambt tot zijn dood toe waar te nemen. Aan
zijn blindheid moet het worden toegeschreven,
dat hij niet kon kennis nemen van alle stukken,
welke hij als Kamerlid had te bestudeeren, of
schoon zijn dochter steeds bereid werd gevonden
hem van het wetenswaardigste op de hoogte te
houden en de artikelen en redevoeringen neer
te schrijven, welke haar blinde vader dicteerde.
Een oppassend jongeling, de kleermaker M.,
aan den Z.-O. Buitensingel te ’s Hage woonachtig,
pleegde Vrijdagavond voor’t huis van zijn meisje,
een fatsoenlijke dienstbode, werkzaam bij de fa
milie B. in de Slicherstraat, een poging tot zelf
moord. De gelieven, die reeds aan trouwen dach
ten, hadden een klein verschil gehad en het
engagement was een oogenblik verbroken. M.
was echter zeer bedroefd daarover en trachtte
het weer bij te leggenhij zond herhaalde brief
jes aan ’t meisje en geen antwoord ontvangende,
had hij reeds in zijn familiekring er van gespro
ken zich van kant te maken. Hij ging echter
vooraf naar het huis, waar zijn meisje diende,
en vroeg haar te spreken de meesteres van Je
dienstbode weigerde, wijl zij zag in hoe opge
wonden toestand de jongeling verkeerde, het
meisje te roepen en gaf ten antwoord, dat hij haar
Ooststellingwerf. Met de fabrieks-aard-
appelen staat het er dit jaar ongunstig voor.
Konden do boeren voor eenige dagen niet be
sluiten tegen 70 cents den H.L. te verkoopen,
iets wat werkelijk niet te verwonderen is, thans
zjjn de prijzen reeds gedaald tot 65 cents. Op
die wijze komt er van den aardappelverbouw
weinig terecht. En de boeren hadden nog wel
uit een oogpunt van voordeel veel minder boek
weit en grooter hoeveelheid aardappelen ver
bouwd. Trouwens, de boekweit is dit jaar ook
bijna geheel mislukt, zoodat de aardappelen nog
altijd grooter winst opleveren.
De hooiopbrengst schraal, de boekweit mislukt,
de aardappelen laag in prijs, het vee goedkoop,
waarlijk, ’t is voor den boer geen jaar om te
roemen. Velen meenen dan ook nog al tevreden
te moeten zijn, indien zij er niet meer dan de
huur bij inschieten.
Met den eersten trein uit Amsterdam werd
Maandag te Arnhem de persoon van de Jong
aangebracht om geconfronteerd te worden met
eene weduwe W., met wie hij vroeger, in be
trekking zou hebben gestaan.
Bii deze gelegenheid vernam men nog een
klein voorval uit de Jong’s vroegere bezoeken
aan Arnhem. Op een middag ging hij met een
valies in de hand door de straat, die achter de
„Poort van Cleve“ loopt en waarin dat koffiehuis
een uitgang heeft. In dien uitgang is ook een
geheim gemak. De Jong begaf zich terstond daar
heen en weinige minuten later verliet bij het,
maar thans in de uniform van officier bij het
Oost-Indisch leger. Een der bedienden, die hem
vroeger gekend bad, toonde zijne verwondering
over
’t gaat in de Oost beter dan hier dat heb ik in
jaar heeft stilgestaan, kiezen als het mid-
om met elkander de dingen van den dag te
behandelen. Voor de wijsbegeerte en de werk
tuigkunde van onzen tijd met al de daaraan ver
wante vakken heeft het Latijn geen woorden.
Gesteld echter dat men door omschrijving
daarin voorziet of bij conveniëntie daarvoor
woorden aanneemt, hebben Bolsius en de Tijd
wel eens gedacht aan de uitspraak van hetgeen
men nu eene doode taal noemt Als een Fransch-
man of een Engelschmau Latijn spreekt, zal geen
Duitscher, Italiaan of Hollander hen verstaan en
omgekeerd.
Hoe kan zulk eene taal als wereldtaal aange
nomen worden Eenheid van uitspraak zou
daaraan moeten voorafgaan, en dit zou een on-
overkomelijken hinderpaal opleveren.
- Ter waarschuwing van anderen, deelt men
het volgende mede
Een als heer gekleed persoon kwam dezer
dagen ’s avonds half elf in de van der Helsstraat
te Amsterdam in een winkel van visch en deli
catessen, kocht iets en reikte een toegevouwen
muntbiljetje van f 10 over, waarvan hij geld
terug ontving. Het was dat oogenblik zeer druk
in den winkel, zoodat men het muntje niet open
vouwde. ’s Nachts, bij het sluiten van den win
kel, bleek het slechts de helft van een muntje
te zijn. Ook voor zulke praktijken dient men
op zijn hoede te zijn.
Met een kleinen variant op de Génestet’s
woorden zou men kunnen zeggen
De slechtste juristen hier op aard
Zijn de juristen zonder baard.
Nadat eene dame in de Amst. Cf. het denkbeeld
heeft geopperd om de Jong te hypnotiseeren, treedt
nu dezelfde dame in de Amst. Ct. op met dezen
raad
„Geloof me, meneer de redacteur, indien de
Jong een half uurtje op de gruwelkamer inden
Haag was gebracht, zouden geen kosten meer ge
maakt behoeven te worden om te zoeken naar den
sleutel van een raadsel, dien de Jong in zijn hoofd
Met andere woorden, deze dame wil de Jong
op de pijnbank leggen, want zij zal toch niet be
doeld hebben, dat men hem maar een half uurtje
zou laten rondkijken in de kamer boven de Ge
vangenpoort.
Van iemand, die de pijnbank weer in praktijk
wil brengen, is het zeer verklaarbaar, dat zij ver
dachten hypnotiseeren wil.
Als men deze dame, die wij gaarne voor een
eerlijk, braaf mensch houden, eens beschuldigde
van eenezware'misdaad en de duimschroeven aan
zette, of de voeten roosterde, of een ijzeren band
om de slapen knelde, of met den blooten rug over
een ongeschaafden plank haalde, of eenigeemmers
water ingoot en op haar ging zitten kortom het
een of ander van die middelen toepaste, die in
vroeger eeuwen werden aangewend om een be
schuldigde tot bekentenis te dwingen zou zij
dan ook maar niet liever zeggen dat ze „’t gedaan
had“, dan die marteling langer t? doorstaan
Zulke dingen kan men onder „Kaffee-schwester“
zeggen, maar men moet ze niet in de courant
laten zetten.
’sRijks middelen brachten in September
f 11.383.448 op, d. i. bijna 3 ton minder dan in
die maand van 1892, en tot dusver in 1893
f81 144.032 of f 5.634.700 minder dan ’t vu.igejaar.
(i
Bolswardsche Courant
L