NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOtSWAB® EN WUNSERAÖEEI. No. 20. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895. 5 ZONDAG 28 APRIL. VOOR uw hand maar zag hem door aan,' vroeg zij. hem ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cte. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. gedektde kachel snorde de lamp wierp haar helder Kijkjes op de Wereldtentoonstelling HOTEL- en REISWEZEN. xx$ II. Van de nieuw aangelegde of in aanleg zijnde buitenwijken der Hoofdstad is de buurt achter het Rijks-Museum ongetwijfeld eene der fraaiste. Ruim en luchtig gebouwd, met het Vondelpark en het Willemspark in de onmiddellijke nabijheid, mag dit stadsgedeelte er zich op beroemen, niet minder dan drie kunsttempels te bezittenRijks-Museum, Concertgebouw en het Museum Suasso. Géén wijk, waar de kunst zóó haren zetel heeft gevestigd, als hier; maar ook géén wijk, zóó geschikt voor het houden eener Wereld tentoonstelling ze moest noodwendig hier gehouden worden. Het staat te vreezen, dat deze tentoonstelling de laatste zal worden, die hier gehouden wordt. De stad breidt zich vooral naar dien kant sterk uit, zoodat binnen eenige jaren misschien op de plaats, waar nu bijna niets dan reusachtige houten ge bouwen staan, tal van nieuwe straten zijn verrezen. Laten we ons echter niet bezorgd maken, dat dan de gelegenheid voor eene tentoonstelling zal ontbrekentegen dien tijd zal men wel zorgen, andere terreinen te zijner beschikking te hebben. Hoe het ook moge komen: dit jaar krij gen we op meergenoemd terrein nog onze tentoonstelling; en die belooft zóó buitenge woon te zullen worden, dat we nu ons hoofd. dat zij bevend voor hem stondhaar vroo- lijke glimlach was verdwenen en op haar beurt vroeg zij „Waarom moeten wy nu toch over der- gelijke droeve zaken sprekenwij kunnen immers bij elkaar blijven „Omdat vandaag of morgen een knappe, goed oppassende jongen mij om uw hand zou komen vragen/ „Dan hebt gij slechts te antwoorden dat ik niet wil trouwen, noch met hem, noch met een ander.“ „Waarom Zij bloosde en sloeg de oogen neer. „Omdat ik hem niet zal liefhebben. Waar zou ik een hart kunnen vinden als het uwe? Gij zyt voor mij de beste en de knapste, en ik vraag in mijn gebed slechts aan den goeden God, altijd aan uwe zijde te mogen blijven leven. Wat zou ik zijn zon der u Gij hebt mij groot gebracht en mijn geheele leven, evenals mijn geluk zijn beslo ten in deze kleine kamer. „Ja“, vervolgde zij langzamer, „ik heb er soms aan gedacht dat gjj mij wel eens zoudt kunnen verlaten dat hier een vrouw zou komen van wie gij meer hieldt. Maar nog nooit heb ik aan u getwijfeld, want dat zou mijn dood zijn Zij stond bevende op en durfde niets meer vragen. „Zette, gij weent, ik heb u verdriet ge daanriep hij uit. En hij strekte de armen uit. Zij omhelsde hem, en legde weenend het hoofd op zijn schouders „Neen,“ fluisterde zij snikkend, „maai de gedachte dat ik van u zou moeten schei den, heeft mij het hart gebroken.” Ook zij had hem dus niet meer als een dochter lief. „Gij zoudt dus mijne vrouw willen wor den?' vroeg hij. Hij raadde haar antwoord evenzeer dan hij het verstond. „Maar weet ge wel,“ hernam hij, „dat ik zeven-en-dertig jaren oud ben en dus bij u vergeleken een oud man? Bedriegt uw hartje u niet?' Zy hief het hoofd op en hare tranen heen met hare groote zwarte oogen aan. „Waarom zou ik u niet liefhebben,'ant woordde zij, „nu gij my lief hebt Het was Klaas alsof hem een steen van het hart werd gewenteld. Neen, hij sprak onwaarheid, hij gevoelde zich pas twintig jaren oud, en de goede God beloonde hem op deze wijze voor wat hy indertijd had gedaan. Hij lachte en weende te gelijk. „Wie zou dat gezegd hebben, Zette,toen ik u beneden aan de deur vond? Wie had twaalf jaren geleden gedacht dat wij nog eens gearmd naar het stadhuis zouden gaan In uwe kleine handen bracht gij tevens mijn geheele levensgeluk mede.' En terwjjl hij een deftige buiging voor haar maakte, vroeg hij „En wanneer verlangt gij de bruiloft te vieren Zij lachte wederkeerig en terwijl beiden allerlei plannen voor de toekomst maakten, vulden de viooltjes het kleine vertrek met hun heerlijke geuren. Nieuivsbl. v. h. N. Het sloeg zes uur in den avond. Het was vinnig koud en langzamerhand kwa men de werklieden bij groepjes van hun werk af, daar de arbeid was geëindigd, de meesten liepen haastig en sommigen lieten hun weekloon in de zakken rammelen. Aan de deur van de werkplaats, waar twee gasvlammen een lichtstreep op den weg wierpen, stonden vrouwen te wachten; som migen hadden een kind aan de hand, dat warm was toegestopt in een wollen of ka toenen doek, en met de voeten op de stee nen stampten, vragende of vader nog niet gauw zou komen. En als de verwachte kwam, hoorde men vreugdekreten. De man gaf zijn kameraads de hand, ging naar zijn vrouw, omhelsde haar, nam vervolgens zijn kind, dat hem reeds aan de beenen te pakken had en zyn lippen vooruitstak, in de armen en drukte het op de beide wangen een paar klappende kussen. En alle drie, de vrouw aan den arm van haren man, en deze laatste op de schouders of de armen belast met den kleine, die stamelend allerlei woorden uitte, gingen zij langs de straat, sprekende over den afgeloopen dag, en liepen vlugger dan anders, daar zij in hun warme kamer wilden zijn, waar hen een sober maal wachtte. Naast de werkplaats was een herberg, welker beide ramen helder verlicht waren. Een paar werklieden stonden op de stoep, en een van hen, die de hand aan den deur knop hield, wendde zich tot den andere, die achter hem stond en voegde hem toe: „Het staat dus bij u vast, dat ge zelfs niet eens één glaasje wilt meedrinken „Neen,' zeide de andere bedaard. „De herberg en ik zijn reeds lang kwade vrien den. Ik heb er een eed op gedaan, en ik houd mijne belofte. „Och 1“ voegde hij er bij, toen een andere kameraad een ongeloo- vige beweging maakte, „ik vind het niet bepaald slecht, een enkelen keer ergens heen te gaan, om voor den eten een blaar tje te pakken. Maar-gij weet dat ik niet vrij ben. Zette wacht mij en ik wil liefst geen onaangenaamheden hebben met mijn kleine huishoudster.' „Nu, goedenavond dan, Klaas,' antwoord den de anderen. „Goedenavond samen!' Én Klaas schudde allen nog eens de hand, ging zijns weegs en floot tusschen de tanden een oud soldatenliedje. Hy woonde op den boulevard Saint- Marcel a la Vilette, en Rose (of Zette, zooals hij haar reeds geruimen tijd noemde) had niet graag dat hy zoo laat te huis kwam, vooral niet als het eten klaar was. Zij zou ongetwijfeld reeds op de klok kijken hoe laat het was, die mooie vergulde klok, die zij verleden jaar voor haar ver jaardag van hem gekregen had. Het was een aangename verrassing voor haar en zy kreeg tranen in de oogen, toen zij al dat moois zag. En hoe had zy hem omhelsd, terwjjl zy hem beknorde, dat hij al haar invallen zoo spoedig vervulde Haar invallenHij zou tot alle op offeringen bereid zijn geweest, alleen om haar te zien glimlachen. Was zij niet zijn eenig geluk op aarde Had zij aan hem niet de vroolykste uren van haar leven te danken? En was zij niet het zonnetje in huis? Zy was bijna zijn kind. En hij herinnerde zich de geheele geschiedenis. Het was twaalf jaren geleden, omstreeks dezen tijd, op een avond hij kwam te huis, alleen, verdrietig, hij liep langzaam en maakte volstrekt geen haast, zijn eenzame kamer op te zoeken, die buitendien zoo koud en ongezellig was, gedurende de lange winteravonden. Natuurlijk bracht hij zijn vryen tijd, als het werk was afgeloopen, meestal met zjjn kameraden door in het muffe, benauwde achtervertrek van de wel bekende herberg, waar onder kaartspelen en drinken de zuur verdiende penningen werden uitgegeven. Dikwyls verveelden zy zich daarieder liet er behalve zyn geld, ook een deel van zyn gezondheid achter, maar nooit was men er alleen, het was er warm en de kameraads waren er toch ook allen. Hij had wel eens aan trouwen gedacht. Maar hij had zich zekere gewoonten eigen gemaakt, die hij niet zoo spoedig kon afwennen. En dan kwam er nog bij, dat hij nauwe lijks wist wat liefde was. Op zeer jeugdi gen leeftijd had hij zijn ouders verloren en stond hij op straat, zoodat hij al vroeg zijn brood moest verdienen. En de strijd was awaar geweest; meer dan eens had het hart hem gebloed. Altijd had hy alleen geleefd nooit had hij een lieflijke hand op zijn le venspad ontmoet, die de blijdschap aange namer maakte en de smart verlichtte. Op dien bewusten avond had hij geen geluk in het spel gehad en hij ging dus kwaad geluimd van zijn kameraden weg. Het begon te regenen een echte Decem- berbui, die als het ware door alles heen dringt. Vlak voor zijn deur vond hij een meisje van ongeveer zes jaren, weggedoken in de schaduw, bibberend van koude; be vende strekte het kind smeekend de han den naar hem uit en sprak „Ach, mijnheer, doe my geen kwaad.' Verbaasd bleef hij staan en medelijdend nam hij het kind, dat klappertandde en bijna van honger stierf, mede naar binnen in de kamer van den concierge en vertelde in een paar woorden wat er gebeurd was. Dadelijk zette de goede vrouw het arme kind naast het vuur, en het meisje, dat door de warmte onmiddellijk bijkwam, ver telde haar droevige lotgevallen. Haar vader en moeder waren dood, een oude vrouw had zich over haar ontfermd, dwong haar te gaan bedelen, en wanneer zij niets te huis bracht werd zij geslagen, zoodat zij gebruik makende van een oogenblik dat zij alleen was, de gele genheid had waargenomen, het vreeselyke huis te ontvluchten. Zij was maar aldoor rechtuit geloopen, totdat zij van vermoeie nis niet meer kon en in de deur van dit huis was gaan zitten zy smeekte dat men haar niet naar haar beul zoude terugbren gen. En terwijl zij gulzig het eten gebruikte, dat de vrouw voor haar had klaargezet, zag hij haar in de donkere oogen, die reeds zooveel geweend hadden, en bedacht dat hij hetzelfde had beleefd. Hij doorleefde nog eens den tijd dat hij klein en ongelukkig was, evenals zij. Maar hij was tenminste een man. Hij had gestreden. En zijHet regende nog altijd door, hij stelde tot mor gen uit wat hij te doen had en bracht de kleine in zijn kamer. Warm toegedekt, viel de kleine spoedig glimlachend in slaap, nadat zij hem echt kinderlyk gevraagd had of zij in het paradijs was terechtgekomen. Hij bracht den nacht door op een matras op den grond, en nog nooit had hij zoo goed geslapen. Toen hy. den volgenden ochtend ont waakte, was zyn eerste werk te gaan zien, of het kind nog sliep juist toen hij voor het bed stond, opende de kleine de heldere oogen, en terwijl zy waarschijnlijk nog droomde, strekte zij de armpjes uit en stak het mondje naar hem toe, uitroepende „Vader Een heldere winterzon scheen, en alles om hem heen was als het ware verjongd. Eigenlyk had hy het kind by den com missaris van politie moeten brengen, maar toen de kleine hem aan den hals hing, en hem weenend smeekte haar niet te laten heengaan, had hy besloten, haar bij zich te houdan, want hij voelde den moed hem ontzinken. Hij was vrije jongen. Niemand eischte de kleine op. Hij zou dus vader zijn, zonder dat hij getrouwd was, dat was alles. Alleen moest hij nu uit de herber gen blijven, en voor twee werken. Maar het scheen hem, dat hij nu vader was en hij deze opofferingen zich zonder moeite zou kunnen getroosten. Wat hadden zijn kameraads hem in het eerst geplaagd Maar het duurde niet lang want zy waren in den grond goedhartig en hadden ongetwijfeld evenzoo gehandeld. En buitendien, hij had nu een levensdoel, hij had iemand die hy lief kon hebben en die het hem wederkeerig ook zou doen. Hij had er volstrekt geen spijt van. Zij was toch zoo lief, de kleine Rosette Aan haar had hy de eenige vreugde te danken, die hij in zyn leven gekend had. Had hij wel eens geweten wat het wilde zeggen te leven, voor dat hij deze kleine engel Gods had ontmoet, die den geheelen dag in de scha mele woning haar vroolijk gezang deed weerklinken. Het kind was flink opgegroeid. Het was een meisje geworden van achttien jaren en een aanbiddelijke en lieve huishoudster ge worden, die hem niet dan glimlachend „vader' durfde noemen. En nu was opeens, midden in dat kalme geluk, een gedachte by hem opgekomen, die zijn geheele werk in duigen zou doen vallen. Zette kon gaan trouwen. Zy was aardig en knap genoeg om menig jonkman het hoofd op hol te brengen. Maar dan zou hij zich nog een zamer gevoelen dan ooit te voren. Reeds was het hem eenigen tyd opgevallen, dat zij dikwyls mijmerde en die jonge-meisjes- droomerijen maakten hem bevreesd. Hy durfde haar niet naar iets vragen. Hij zou toch nog lang genoeg kunnen lij den. En een stille ijverzucht kwam op in zijn hart, als hij dacht aan den onbekende, die hem misschien reeds zijn kind ontsto len had. Zijn kindHad hij haar wel als een vader lief? Waren de gevoelens, die hij voor haar koesterde, niet langzamerhand, zonder dat hij wist veranderd in een meer feeder gevoel, dat hij nog niet durfde noe men, en dat hij nu en dan zich wilde wijs maken, dat slechts in zijn verbeelding be stond En vóór hem uit liepen altyd ge huwde werklieden, mannen en vrouwen, wier gulle lach hem dikwijls pijnlijk aan deed. Was het niet dwaas van hem, dat hy ook plan had in het huwelijk te treden Wat kon hij op zijn leeftijd nog hopen9 Hij zou tot het einde zijn plicht volbren gen. Hij was voor zijn woning gekomen. Hij slaakte een zucht, en sloeg zich toen voor de borst. „Zwijg toch, lummel,' zeide hij, en wees tevreden met wat gij nog krijgt „Meester', sprak iemand hem aan, „koop een ruiker viooltjes van mij voor uwe vriendin.' Hij sidderde en, zich omkeerende, zag hij eene arme vrouw, die hem haren korf bloemen voorhield, zeggende „Het zal u geluk aanbrengen, gij zult het zien!' Hij haalde een geldstuk uit zijn zak en kocht een ruiker. Zette was dol op viooltjes. En deze wa ren zoo welriekend. Zij had zijn stap in de gang gehoord, en verheugd wachtte zij hem op het portaal, met een rood hoofd en tot aan de ellebo gen opgestroopte mouwen. Wat zag ze er toch allerliefst uit met haar helder witten boezelaarZij keerde hem de wang toe, hij kuste en omhelsde haar, toen gingen zij naar binnen. De tafel was behagelyk en licht door het vertrek. „Kijk eens hier, zeide hij, haar den rui ker overhandigende, „gy ziet dat ik aan u gedacht heb „Als altijd,' zeide zij glimlachend en deed de bloemen in een klein blauw vaasje, dat zy midden op de tafel zette. „Nu aan tafel,' zeide zij, terwijl zij ging zitten, „ik verga van honger.' En het maal begon. Nu en dan stond Zette op om een of ander te krijgen en gevoelde zich gelukkig door de loftuitingen, die Klaas haar toebracht voor de zorg, die zij aan het middagmaal had besteed zij babbelde intusschen maar door. Hy zat maar trouw te luisteren, en toen hy haar zoo heen en weer zag gaan, beschenen door het licht der lamp, kwamen de gedachten van zoo even weer bij hem op en werd hij zoo stil, dat het jonge meisje het bemerkte. „Wat scheelt er aan,' vroeg zij. „Het komt mij voor, dat gy meer bezorgd zijt dan anders.' „Ik denk na,“ was het antwoord. „Gij deukt na, waarover dan wel?' „Waarover,' antwoordde hij onwillekeu rig. „Over den dag, die ons eenmaal schei den zal „Scheiden riep Zette verschrikt, terwijl zij een paar stappen achteruit deed en hem met hare groote zwarte oogen aanzag. „Wilt gij mij dan verlaten?' „U verlaten en hy schudde het hoofd. „Neen, ik zal u niet verlaten, maar gij zult eenmaal weggaan.' „Ja, gy Oh, ik zal het u niet kwalijk nemen, dat is ’s werelds loop. Men wordt oud en merkt op een goeden dag dat de dochter, die men zich altyd als een kind voorstelde, een mooi meisje is geworden en reeds trouwplannen heeft.' Zette begon luid te lachen. „Zijt gij daarvoor bang?' vroeg zij. „Stel u dan maar gerust. Ik heb nog nooit aan trouwen gedacht. Ik ben veel te gelukkig met uBen ik u niet alles verschuldigd „Is het waar?' riep hij uit en hy gaf haar beide handen. Maar weder schudde hij het hoofd en mompelde „Neen, gij zegt het maar, omdat gij een braaf meisje zijt, en mij geen verdriet wilt aandoen, daar gy zeer goed weet dat met u al mijn vreugde zou verdwyneu. Maar ik heb u beloofd, dat ik over u zou waken en u gelukkig maken, en ik moet aan uwe toekomst denken. Buitendien het hart spreekt tegen iemands zin, ziet gy, en een maal moet men er toch wel naar luisteren. Ik vind dat gij in den laatsteu tyd niet zoo opgeruimd zijt als anders en misschien heeft reeds, zonder dat gy het hebt durven zeggen...' Hy hield plotseling op, toen hy bemerkte Bolswardsche Courant VAN HET

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1