NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
De Wolkamster.
verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang.
No. 32.
1895.
rt
BINNENLAND.
Raadgevingen op allerlei
gebied.
VOOR
het
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
SxZXZXT^DtXXZXZrCtXZZtCXiXXZXiXSX:^
ZONDAG 9 JUNI.
^:x.xx:x:x:x:x.x:x^ xxxxxxx x^:
Aan de beroepsvisschers en hengelaars in de
provincie Friesland
Twee jaren later stond op ’t kerkhof het
vierde zwarte kruis by Martha’s levensschat.
Hendrik kwam terug van den dienst, zag
het laatste kruis naast de andere... en heeft
sedert dien alles in de herberg verdobbeld
en verdronken.
Door het dorp loopt eene oude, gekke,
bijna blinde vrouw; zij zegt tot eiken voor
bijganger „Is daar de pachthoeve Breng
mij bij mijne kleinsteik zal haar niet
vermoorden...' ’t Is Martha: zij doet nie
mand kwaad daarom laat men haar vrij
ronddwalen.
Het 52ste jaarverslag van de Onder
linge Levensverzekering-Maatschappij „The
Mutual' te New-York is verschenen, waar
uit weder ten duidelijkste blijkt, dat niet
alleen het publiek hoe langer hoe meer
doordrongen wordt van het nut van Levens
verzekering, maar ook dat genoemde Maat
schappij een belangrijk aantal nieuwe verze
keringen heeft gesloten.
Uit het verslag blijkt: die groote uit
breiding, wat mag toegeschreven worden
aan haar onderling beginsel, waardoor eene
verzekering zoo weinig kostbaar mogelijk
is, en die bjj de grootste zekerheid de
meest vrijgevige voorwaarden voegt. The
Mutual Life Insurance Company wordt
daardoor aan belanghebbenden aanbevolen.
Ontsporing. Op de Holl. Stoomtram
naar Scheveningen is Maandagochtend vroeg
een trein ontspoord. De schade aan het
materieel is vrij groot, maar nog schadelij
ker was de stremming van het verkeer op
zulk een fraaien Pinkstermaandag. Persoon
lijke ongelukken hadden niet plaats.
De oude Martha telde zestig jaar sinds
den laatsten herfst; nu stond de winter
voor de deur, en zat zij, de arme vrouw, in
het eenige vertrek van haar hutje voor het
open vuur gedoken de ruwe handen in den
schoot, het grijze haar ten deele verborgen
onder een zwart wollen kapje, en met de
moede, bruine oogen droefgeestig voor zich
uit starende.
De vorige week was hare derde dochter
ten grave gedragen, het meisje had evenals
hare zusters haar vijf-en-twingste levensjaar
niet mogen bereiken. En nu eerst had
Martha begrepen, welke kwijnende ziekte
de eens zoo bloeiende en gezonde kinderen,
van haar achttiende jaar af, dagelijks blee-
ker en doorschijnender deed worden.
Voor de derde maal had zij het bijge
woond, hoe de gezonde, frissche kleur zich
van lieverlede meer en meer afteekende,
en eindelijk, als eene kleine, gloeiende vlek,
hoog op de vermagerde kaken brandde, hoe
de eens zoo vriendelijke en hoopvol lachende
oogen, met groote, zwarte kringen, dieper
en dieper in de kassen wegzonken, en als
het ware wanhopig, met nevelachtige blik
ken, en koortsachtige lippen, het leven
omleven smeekten.
Martha was op haar dertigstejaar inliet
dorp gekomen, aan de zijde van haarman,
die metselaar was; en toen vijf jaar nadien,
op zekeren avond laat, het gekneusde lichaam
van den vader harer vier onmondige kin
deren, hare woning op een draagbaar werd
binnengedragen had zij maar al te recht
begrepen, dat het geluk haar verliet.
Toch gevoelde zij weldra den plicht, die
voortaan op haar zou rusten, en had zij,
weduwe zijnde, Zelf moedig naar werk ge
zocht... immers de kleinen waren honge
rig -
Eenige groote tapijtfabrieken uit den om
trek gebruikten honderden wolkamsters, die
het koehaar mede naar huis namen, en het
zelve daar verder bewerkten. Hier vond
ook Martha bezigheid, en zoodoende brood
voor haar kinderen.
Toch was er eene zwaar drukkende tiran
nie aan dat zuur verdiende middel tot levens
onderhoud verbonden. Elke fabriek had
namelijk haar eigen kleinen bazaar, welke
voorzien was van al de benoodigdheden, die
er vereischt mochten worden in de huis
houdens der arbeidersen de rijke fabrieks-
heeren namen, door hun werkvolk te dwin
gen slechts daar hunne iukoopen te doen,
nog weder winsten op het schrale dagloon,
dat dezen verdienden.
Men noemt ditgedwongen nering.
De onmenschelijke handel had tot voor
schrift, dat elke arbeidster of arbeider ver
plicht was al het zuur verdiende geld, tot
op den laatsten penning te besteden in den
bazaar van hun meester.
Wanneer Martha de gansehe week zoo
hard mogelijk had gewerkt, zoodat zij ten
slotte een gulden of drie verdiend had, dan
moest zij, gelijk de anderen, des Zaterdags
haar inkoopen daarvoor doen.
Hoe gaarne had zij dan niet een stuivertje
bespaard voor hare kinderen! Maar neen,
dat mocht niet, zij moest tot haar laat
sten cent besteden, en als zij betuigde niets
meer noodig te hebben, liet men haar hetzij
een pond kaarsen, of papier, of borstels
koopen. Zaken, in een woord, die zij niet
gebruiken kon.
Niet zelden gebeurde het daarenboven,
dat zij met een bloedend hart zag, hoe an
dere winkeliers hun waren voor veel lager
prijs veil hadden.
Toch was Martha aan het dorpje gehecht,
waar haar brave man geleefd had, en
zij vreesde ook elders geen werk te zullen
vinden.
Toen haar oudste meisje, Lize, tien jaren
telde en de school verliet, werd zij wol
kam s t e r gelijk de moeder.
Al de lotgenooten van het kind, die van
hunne eerste jeugd af dit handwerk onder
nomen hadden, waren in dat dorp borstly-
ders gewordenhet schijnt dat het voort
durend inademen dier kleine, bijna onzicht
bare koeharen, de longen hevig aantast,
doch dat wist Martha niet.
Lize werkte met de moeder. Drie jaar
later kwam het tweede, even gezonde zusje
haar helpen, en een jaar nadien het derde.
In datzelfde jaar werd Lize zwak en zie
kelijk. Vlijtig en tevreden deelden zij echter
alle vier arbeid en verdriet. De gedwongen
nering bestond nog wel altijd, maar zij had
den er een kleinen uitweg op bedachtalles
namelijk, wat overbodig was ingekocht, werd
ééns in de maand door het jongste meisje
in een naburig stadje ter markt gebracht;
en ofschoon zij er zeker geen derde van de
waarde voor terugkreeg, was dit toch altijd
eene kleine verdienste.
Nu waren zij alle drie begraven.
Het was aan dien tijd, dat de oude Martha
terugdacht, toen zij daar zoo eenzaam neer
zat, en daarop vervulde ook nog een ander
denkbeeld haar hart... haar bleef nog de
jongste, hare vierde dochter, haar laatste
ooilam, en... .ook zij was wolka ra
ster.
„Dag, moeder!' riep eene vroolijke stem,
terwijl een schoon twintigjarig kind in
witte hemdsmouwen en zwart fluweelen
keurslijf de deur opende en met haar korte
rokken en vluggen tred een sierlijke ver
schijning in de hut; „dag, lieve goede
moederwat zit je daar zoo in droevige
gedachten verdiept? Dat is niet lief!'
Dit zeggende drukte Jannetje een innigen
kus op het bewolkte voorhoofd der oude
vrouw, en het was als een zonnestraal in
den winter, zoo blonk eensklaps de moe
derliefde op Martha’s gelaat, en scheen zij
onder de lief koozing van haar kind al haar
kommer te vergeten.
„Staan de aardappelen te koken?' vroeg
het meisje verder, terwijl zij zich op de
hurken bij het vuur plaatste: „O! ja, ze
zijn bijna klaar, en moeder, ik heb een goe
den dag gehadik heb onze gansehe
rommeltje voor vier gulden verkocht!
Vier gulden, moedertje toe, lach eens
even? Zoo dat is goed En verbeeld u,
moeder, ik ben naar huis komen rijden met
het oliewagentje van buurman.'
Martha zag haar kind bezorgd aanbij
haar binnentreden waren Jannetjes wangen
hoog rood gekleurd geweest, maar nu, bij
de vlammen van den haard zag de moeder
slechts al te duidelijk, wat dat beteekende.
„De kleur van de drie anderen', dacht
de vrouw. Buitendien had Jannetje al weer
verscheidene keeren gehoest.
„Maar kind, was het niet te guur om te
rijden? Zoo stil te zitten in de kille avond
lucht
„O neen, moeder, het was heerlijk, ik ge
voelde niet de minste koude.'
„Wie reed u?“
„Moeder, ik. weet het niet meer.'
„Dan weet ik het des te beter... Was’t
Hendrik niet?'
„Ja... moeder.'
„En had hij veel te vertellen?'
„Niet veel, moeder, maar hij dacht ook
even als u, dat ik het koud had.'
„En?“
„En, hij zeide...U weet, moeder, wij zien
elkander graag...of ik bij zyn oom op de
pachthoeve wou gaan wonen, te Bonnen
hij meende als ik niet meer aan de fabriek
was, zou ik niet zoo verkouden zijn en...'
„Mijn lief Jannetje zou hare oude moeder
toch niet willen maar zeker', dus viel
Martha zich zelf in de reden. „Je hebt zijn
aanbod toch niet afgeslagen
„Ik heb niets geantwoord, moeder.'
„Mij dunkt, kind, je moest maar gaanhet
zal je goed doen, en ik zal me wel alleen
helpenik heb zoo weinig noodig, en als
het dan mooi weer is, kom je me iederen
Zondag bezoeken we zullen er eens over
denken tot morgen.'
Moeder en dochter nuttigden kalm haar
sober avondmaal. Daarop ging Martha
ter ruste en bad„O, myn GodGij hebt
mij alles ontnomen, en nu zoude ik nog van
dit laatste kind moeten scheiden? Ik zou
het besterven Mijn God, geef mij kracht.
Daarna sliep zij in, getroost in den Heer.
Jannetje had intusschen haar zolder
kamertje bereikt. Daar lag zij uren lang
op de knieën.
„Moeder, moeder,' snikte zij, „hoe zou
ik u kunnen verlaten Arme oude moeder
zoo alleen en bedroefd...! Maar Hendrik?
Als ik sterk en gezond ben, dan word ik
zijne vrouw zoolang ik voor de fabriek
werk kan ik dat toch niet wordenik hoest
evenals de drie anderen... maar ga ik naai
de pachthoeve, dan word ik beter.. Later
komt Hendrik, ik word pachtersvrouw, hij
heeft mij zoo lief en ik Oik wil het
aan niemand zeggen... weet ik het zelf
wel en later. dan spelen de kleintjes aan
mijn schoot en maar moeder... waar
zal zij wezen? Zal zij niet sterven van ver
driet, zoo alleen?'
Zoo dacht en zuchtte Jannetje, totdat
het eerste morgenrood door haar dakven
stertje scheen, toen ging zy fluks naar be
neden, terwijl moeder nog sliep, om het
vuur aan te maken.
Werd daar niet op de deur geklopt Het
meisje beefde? zij gevoelde wie het zijn
moest... ter nauwernood waagde zij het open
te doen.
„Hendrik.
„Jannetje,' smeekte de jongeling, „geef
mij nu uw antwoordik kan het niet lan
ger dragen; twee jaren heb ik al gewacht,
Jannetje, wilt ge naar de hoeve gaan, daar
weer sterk en bloeiend wordenEn mag...
mag ik dan nog eens terug komen?'
Het kind heeft niets geantwoordzóó Week
als dien morgen had Hendrik haar nog
nooit gezien zij bracht haar kleine, koude
hand op zijn schouder, en sprak zonder op
te zien
„Ik blijf bij moeder!'
De jonge pachter onderdrukte met moeite
een smartvollen kreet.
„Jannetje', zeide hij somber, „weet wel
wat gy zegtik kan je niet zien kwijnen
en sterven, ik kan het niet! Is datje laat
ste woord, dan word ik soldaat'.
Jannetje klemde zich aan de deur vast
hoe deed haar ’t harte zeerAlles draaide
voor haar oogen, haar voorhoofd werd voch
tig en klam zij wilde spreken doch ver
mocht het niet. Hendrik vatte hare hand
in de zijne.
„Moet ik gaan?' vroeg hij sidderend.
„Doe wat gij niet laten kuntZij hoorde
op dat oogenblik de stem van Martha;
moeder roept zeide zy met inspanning, en
hief den blik op tot haar minnaar... doch
hij was al weg, ginder, daar heel ver reeds;
hij holde als een razende heen, den weg
naar de stad op.,.
„Kind,' riep weer de oude vrouw: ’t is
koud en al laat; is het vuur nog niet aan?'
Het meisje wankelde naar binnenzij
wist niet meer wat zij deedzij zonk voor
moeder’s bed neder, en snikte luid.
„Mijn arm lief kind, heeft de nacht je
niets goeds gezegd? Mij ook niet, Jannetje,
want ik dacht er voortdurend van dat gij
mij zoudt verlaten Ik ben moe en ziek;
ik weet niet of ik naar het werk zal kun
nen gaan'.
„O, moeder, vergeef mij, ik doe als een
kind mij scheelt niets, de nacht heeft mij
integendeel veel gebracht hoor maar moe
dertje,' en streelend vleide het meisje de
armen om den hals der oude vrouw: „ik
blijf bij u, moeder, altijd, altijd, altijd
„GoddankGod heeft mijn gebed ver
hoord... mijn eenig, myn laatste kind! nu
zal ik weer tevreden en gezond worden...
de droefheid maakte my ziek.'
Om water koel te houden. Wie niet in
de gelegenheid is om zich des zomers ijs
te verschaffen en toch gaarne ijskoud water
wil hebben, ga op de volgende wijze te
werk. Eene gewone, niet geglazuurde aar
den kruik, die mea tot koel houden van
het water bezigt, wordt geplaatst in een
vaatje of iets dergelijks, dat groot genoeg
is om rondom de kruik eene ruimte van
10 tot 12 centimeter vrij te laten. Deze
tusschenruimte vult men met schoon zand
tot ongeveer 25 millimeter onder den rand
van de kruik. Den bodem van het vaatje
moet men te voren bedekken met eene zóó
hooge zandlaag, dat de rand van de kruik
met dien van het vaatje gelijk staat. Nadat
het zand goed doornat is gemaakt behoeft
men het niet weder vochtig te maken, het
water dat van de kruik afloopt is hiertoe
voldoende. Op deze wijze behandeld levert
de kruik, als zij eiken dag slechts eenmaal
gevuld wordt, zelfs in den heetsten zomer
een drank, even smakelijk en koel, en
ongetwijfeld gezonder dan ijswater.
Om ijs lang te bewaren doet men het in
een groven, flanellen zak, legt het aldus
op eene zeef en zet deze op eene koele,
donkere plaats neder.
Wie veel komkommers van zijne planten
wil oogsten, late geen of ten minste de
eerste vruchten niet tot zaadvruchten rijpen
en aan de planten hangen, want deze nemen
de beste krachten voor zich en benadeelen
zeer de verdere opbrengst.
Ook zorge men er voor dat bij groote
warmte de komkommers niet al te zeer aan
de felle zonnehitte zijn blootgesteld, daar
hierdoor de vruchten dikwijls bitter worden.
Om kurken luchtdicht te maken. Bij het
inmaken van groenten en vruchten in
flesschen is het een hoofdvereischte de lucht
af te sluiten. Om dit doel des te zekerder
te bereiken, legt men de kurken, waarmede
men de flesschen wil sluiten, gedurende
eenige uren in een halven liter water, waarin
men 10 gram gelatine en 15 gram glycerine
heeft opgelost. Daarna droogt men de kur
ken af, die door deze behandeling volkomen
luchtdicht zijn geworden.
(i
Bolswardsche Courant
Sedert een paar dagen is het visschen in onze
Provincie geoorloofd, de visscherman trekt met
zijn netten uit om te trachten om de noodige
baars of andere visch te verschalken, ten einde
in zijn onderhoud en dat van zijn gezin te kun
nen voorzien. Overal ontwaart men den hengelaar,
die met zijn hengel gewapend tijd beschikbaar
heeft en moeite zich getroost om het genoegen
te smaken, dat de dobber naar beneden wordt
getrokken en een vischje door hem wordt be
machtigd. Vooral in de eerste tijden van de
opening der visscherij wordt de visch bij dui
zenden en duizenden gevangen, wat vooral voor
den beroepsvisscher, die vijf maanden verplicht
is zijn bedrijf niet uit te Oefenen, zeer gewenscht
isindien ten minste alleen visch door hem
als buit wordt medegenomen, die handelswaarde
bezit.
Wanneer hij zich tot deze laatste visch slechts
bepaalde, hoeveel gunstiger zou het dan met den
vischstand in onze wateren gesteld zijn, hoeveel
winstgevender zou dan het beroep van visscher
zijn. Doch bijna iedere visschei, die kleine visch
in zijn netten krijgt, neemt deze mee, om ze bij
thuiskomst de poes te doen verorberen, of geeft
ze de vrijheid terug, na ze eerst zoo mishandeld
te hebben, door ze op ruwe wijze uit de netten
te scheuren, dat een zekere dood hun wacht, of
smijt ze in de nabijheid op het land opdat ze,
door de zon gekoesterd, in de omgeving aange
name geuren kan verspreiden.
Maar begrijpt men dan niet welke waarde ver
woest wordt; begrijpt men dan niet, dat de
jonge visch moet worden beschermd en, met
zorg uit de netten gewikkeld, de vrijheid moet
gegeven worden, opdat zij kan leven en groeien
Begrijpt men dan niet, dat, zal de visscherij
in het onderhoud van velen b 1 ij v e n voorzien,
de kleine visch moet blijven leven tot zij han
delswaarde krijgt? Wat waardeloos is, krijgt
waarde indien men het tot ontwikkeling laat
komen.
Doch niet alleen door den beroepsvisscher,
doch ook door den hengelaar wordt te veel kleine
visch nutteloos gedood. Waar de beroepsvisscher
met eenige zorg het leven der kleine gevangen
visch kan sparen, daar is dit voor den hengelaar
onmogelijk, omdat de visch, door hem gevangen,
zoo beschadigd is, dat langer leven niet mogelijk
is. Jong en oud staat of zit te hengelen, doch
vergeet zeer zeker, dat het smaken van genoe
gen ten koste gaat van den armen visscherman,
die reeds thans moeite heeft om in zijn onder
houd te voorzien. Het aantal vischjes, meestal
nog waardeloos, dat dagelijks door de hengelaars
gevangen wordt, is belangrijk, zoodat het bijna
niet mogelijk is, de oude vischrijkheid onzer
wateren te doen herleven, indien niet het aantal
der hengelaars belangrijk wordt beperkt.
De Vereeniging ter Bevordering van de Zoet
watervisschei ij in Friesland heeft gemeend aan
het bovenstaande te moeten herinneren en waar
zij pogingen aanwendt tot het verbeteren van
den vischstand onzer wateren, het verzoek te
moeten richten tot den beroepsvisscher, om de
kleine visch te sparen en met zorg de vrijheid
terug te geven en tot den hengelaar, om zijn
lust tot visschen te bedwingen, waar het smaken
van genoegen zulke nadeelige gevolgen voor de
visscherij heeft, en om zijn kinderen hetvisch-
tuig te ontnemen en hun liever tol en hoepel
te geven, veel onschuldiger en minder ge vaarlijk
speeltuig. X.