NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OTSWARO EN WONSERA.DEEI. No. 34. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895. Een Huwelijkscandidaat. x ZONDAG 16 JUNI. Henriette Böiilke.” VOOR hoopt waarschijnlijk ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. Humoreske door B. CORONY. - ^XXXXX'XXX'XhXXXXXXX ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Meneer Theodor Eibel, gepensioneerd schrijver by de rechtbank, leidde een recht behaaglijk vrijgezellenleven. De stormen van den hartstocht hadden hem gespaard, en dat het hem thuis aan niets ontbrak, daarvoor zorgde zijn huishoudster. Juffrouw Fransisca Langenhahn was even robust van gestalte en beslist in haar optreden als meneer Eibel teer van gestel en be deesd in woorden en daden was. Booze tongen wilden zelfs beweren, dat hij voor haar sidderde en beefde, maar dat was stellig laster. Op zijn hoogst had men kunnen zeggen, dat zij er den slag van had om een diep ontzag in te boezemen en me neer Eibel zóó behandelde als een klein kind, dat zich alleen in ’t geheel niet kan redden. Dat beviel hem echter in den grond der zaak heel goed, ’t Was in ’t geheel niet onaangenaam zoo verwend en vertroeteld te worden. Jarenlang ging alles met ver wonderlijke regelmatigheid den gewonen gang, maar toen geschiedde er iets, waar door meneer Eibels zielsrust werd verstoord, ook zijn’ naam van broer en zuster, om het uitstapje naar den Wald- kater mee te maken, des te liever, daar hij den weg heelemaal niet kende en bang was te zullen verdwalen. Juffrouw Sophie fladderde als een vlinder den berg op en er weer af en wist door allerlei grapjes het humeur van Eibel te verbeteren. „Nu, daar god Amor deze derde ook nog op mijn pad heeft gevoerd/ dacht meneer Eibel, „kan men niet weten, wat gebeurt. Deze schijnt mij voor een’ brommigen ouden vrjjer juist de rechte te zijn.” „Waarom sleept u met die zware reis- tasch vroeg Bernau, toen het dak van den Waldkater reeds in het gezicht was. „Voorzichtigheidshalve draag ik geld en voorwerpen van waarde maar ’t liefst bij mij,“ antwoordde de schrijver en gaf daar door juffrouw Sophie de gelegenheid om allerlei avonturen te verhalen. Niemand was in de eenzame herberg aanwezig. On weerswolken hadden zich samengepakt, en daarom ging men in de zaal zitten en praatte over koetjes en kalfjes. „Heeft u ook gehoord van de fameuze weddenschap, welke de Engelschman W. White met den Franschman Dumanois aanging?” vroeg Bernau en ging, toen de ander zweeg, voort„nu, de laatste nam aan om zes flesschen wijn achter elkander leeg te drinken, en de Engelschman zette duizend pond er tegen. Na de vierde flesch echter was de dolle Franschman reeds een lijk.” „Afschuwelijk! Zulke buitensporigheden moesten heelemaal niet geduld worden,” riep Eibel, zichtbaar verontwaardigd. Afschuwelijk zei ook de jonge dame. „Maar eene kleine, onschuldige wedden schap vind ik zeer amusant.” „Ja, ja, omdat je laatst gewonnen hebt,” zei Bernau lachend en voegde er tot ver klaring bij „zij beweerde namelijk, dat ik geen half uur stil zou kunnen zitten zon der om te kijken, en ze bracht het door hare plagerijen werkelijk zoover, dat ik verloor.” „Ha, ha, dat zou mij niet gebeurd zijn verzekerde Eibel. „Ach, wie weet1 „Neen, neen „Ik verwed mijn bouquet er onder, dat u niet een half uur onbewegelijk in deze stoel naar een bepaald punt aan den muur kunt zitten kijken, zonder om te zien of te spreken.” „Houd toch op met die dwaasheden,” zei de architect tot zijne zuster. Maar Eibel wilde zich tegenover de mooie brunette een aangenaam mensch in den omgang toonen en ging op de grap in. ‘t Was voor hem werkelijk niet gemak melijk om als een steenen beeld te blijven zitten, terwijl zijne bekoorlijke kwelgeest alles in het werk stelde om de wedden schap te winnen maar hy bleef standvas tig, zelfs toen juffer Sophie na verloop van tien minuten uitriep: „Adieu, meneer „Och beer, ik stel geene hooge eischen,” antwoordde de huwelijkscandidaat beschei den. „Wie zoo als ik jaren lang onder het juk eener heerschzuchtige huishoudster heeft gezucht, die verlangt in de eerste plaats naar een zacht wezen met een fee der gemoed.” „Zacht en feeder? Dat zijn juist de hoofddeugden van de jonge dame, over wie we spreken,” verzekerde Schönau. „Overi gens behoefje je keus niet bepaald op juf frouw Eleonore te vestigen. Daar is ook nog de jonge weduwe van mijn’ handels- vriend Werner, een bekoorlijk, levenslustig vrouwtje, dat, naar ik hoor, niet ongenegen is om weer in ’t huwelijk te treden. Je kunt immers onderzoeken, overleggen en naar goedvinden kiezen?” Och, dat was gemakkelijk gezegd, maar moeilijk gedaan Eibel gevoelde zich als Herkules op den kruisweg, en zijn hart slingerde tusschen beide schoonen heen en weer als de slinger van een uurwerk. Daarbij kwam nog, dat zijne aangeboren bedeesd heid hem zeer hinderlijk was. Schönau deed hem daarover op zekeren dag bittere verwijtingen en voegde er bij als je niet voortmaakt, mijn beste, zul je wel spoedig tusschen twee stoelen in de asch zitten, of de door je tante gestelde termijn is verstreken, eer je nog een besluit hebt genomen.” Dat begreep de schrijver ook. Hij had inwendig nog een’ harden strijd uit te vechten, maar toen sloeg de evenaar eindelijk in zoover ten gunste van juffrouw Eleonore over, dat de huwelijks candidaat de gezellige avondjes der weduwe niet meer bezocht, daarentegen tweemaal per week zijne namiddagkoffie ging drinken bij mevrouw Brenken en hare dochter. De zachtmoedigheid dezer laatste had hem namelijk bekoord. Het lieve schepseltje sprak altijd met gedempte stem en stopte beide ooren dicht, als toevallig gekijf en schelden van de straat naar boven klonk. Dat beviel Eibel heel goed. Terwijl hij de net gesmeerde boterhammetjes met een na denkend gezicht verorberde, stelde hij zich voor, hoe heerlijk het zijn zou aan de zijde van deze engel des vredes in persoon door ’t leven te gaan. Nadat er weer zes weken waren verloo- pen, zocht hij eindelijk al zijn’ moed bij elkander en besloot den beslissenden stap te doen. Tot dit doel kocht hij een prach tig bouquet in zachte kleuren, om het aan zijne uitverkorene te overhandigen, ging naar eenen kapper, die het treurig over schot van zijn’ eens zoo rijken haardos met kam en borstel bearbeidde, alsof hij er schuim van wilde maken en reed, nadat zijn uitwendige mensch met zooveel elegance en bekoorlijkheid als mogelijk was, was voorzien, naar de dames Brenken. Het sloeg j uist twaalf uur, een tijd, waar op men niet gewoon was hem te ontvan gen. Met een kloppend hart ging hij de trap op, toen zijn verschrikt oor plotseling een vreeselijk schandaal hoorde. Men twistte heftig met elkander, en dui delijk onderscheidde Eibel, die uit den zevenden hemel viel, de stem van juffrouw Eleonore, maar niet meer zacht en week, maar hard en snijdend. Was dat dan de werkelijkheid of een droom? Ach, hy zou spoedig antwoord hebben op deze vraagDe deur vloog open, een scheldend dienstmeisje, vloog er uit en eene kleine, allerliefste pantoffel, die onze bruidegom in spe reeds dikwijls aan het onverschillig vooruitgestoken voetje had bewonderd, vloog er achterna. Dat was bijna te veel voor meneer Eibels zenuwen. Eenige seconden leunde hij half bewusteloos tegen den muur, geheel ver pletterd door de ontdekking, welke hij had gedaan, nl. dezehoever de veinzerij bij de vrouwen wel gaan kan. Daarna kreeg hjj zijne gedachten weer zoo wat bij elkander, rende als een bezetene de trap af en sprong dadelijk in het rijtuig. „Waarheen nu?” vroeg de koetsier. Met van schrik nog bevende stem noemde de schrijver het adres van de mooie weduwe. Aan de bepalingen van tante was immers toch niets te veranderen. Hij had het meer malen beproefd, maar op zijne dringende schriftelijke vragen altijd maar het lakonieke antwoord ontvangen „’t Blijft zooals ’t is!” Bovendien, den rok had hij nu toch eenmaal aan §n het bouquet was gekocht, Daarom voorwaarts in godsnaam Mevrouw Werner ontving hem met een’ uitroep van blijde verrassing. „Mijn hemel, zoo feestelijk gekleed en met een bouquet gewapend?” zei ze half schalksch, half verlegen. Innerlijke ontroering en bedeesdheid dreigden meneer Eibel te overmannen. waardoor hij om zoo te zeggen midden in de branding des levens werd geslingerd. Ver in Achter-Pommeren leefde eene oude tante van hem, die in den regel onge naakbaar was en haren familieleden altijd slechts bewijzen van eene grenzenlooze on verschilligheid had gegeven. Van haar ont ving hij nu heel onverwacht een schrijven van den volgenden inhoud Mijn lieve TheodoorT Ik ben ziek en zal het in allen gevalle niet lang meer maken. Je bent mjjn naaste bloedverwant en hoopt waarschijnlijk van mij te erven. Daarvan komt echter niets, als je onge trouwd blijft. Mijne uiterste wilsbeschik kingen zijn gemaakt. Een van beidenje huwt binnen een jaar, van vandaag af ge rekend, en wordt na mijn’ dood een rijk man, of je doet het niet, en mjjn geheele vermogen dient om een asyl voor oude ongetrouwde juffrouwen te stichten. Je behoeft je overigens niet te verbeel den, dat ik reeds vandaag of morgen sterf en evenmin behoef je my te bezoeken. Als ik gestorven zal zijn, zul je er kennis van krijgen. Doe nu wat je belieft. Je kent mijn wil, en hiermee basta Je tante! Dag en nacht streed Eibel een vreeselijken strijd en was in een’gruwelijken tweestrijd. Ach, dat was een moeielijke keuze tusschen tantes testament en zijne vrijheid. Ein delijk besloot hij toch maar liever de laatste voor de eerste op te offeren en in de wereld eens rond te kijken naar eene wederhelft. Niet zonder eene geheime vrees deelde de schrijver dit besluit aan zijne huishoud ster mede. In het eerste oogenblik leek het dan ook werkelijk, dat deze eene beroerte zou krijgen, maar toen herstelde zij zich, pakte den koffer, legde met een’ spotten den lach rok en witte handschoenen boven op en wenschte haren meester op ijskouden toon eene aangename reis en veel geluk bij het zoeken naar een bruid. In zeer gedrukte stemming nam Eibel afscheid, begaf zich, toen hij in Bde hoofdstad des rijks, was aangekomen, dade lijk naar een vriend uit zijne jeugd, aan wien hij zich in langen tijd niet had ge stoord en stelde dezen in kennis met den brief van tante en het doel der reis, want zelfstandig te handelen was nu eenmaal niets voor hem. „Zeker moet je trouwen, oude jongen riep Hugo Schönau, terwijl hij hem op den schouder klopte. „Waarom ook niet! Je bent nog in de beste jaren en een beeld schoon man.” Meneer Eibel keek ter sluiks in den spiegel. De laatste bewering van zijn vriend kwam hem wat gewaagd voor maar toch hij was altijd te bescheiden en te bedeesd geweest en had van den beginne af zich zelven te laag geschat. „Maar ik ben immers geheel onbekend,” zei hij na eene korte pauze. „Dat heeft niets te beteekenen. Ik breng je met verscheidene families in kennis, en ’t andere komt vanzelf terecht,” antwoordde Schönau. „Dadelijk morgen zal ik je voor stellen aan mevrouw Brenken, eene verwij derde bloedverwant van me. Die heeft eene dochter, nu, ik zeg heelemaal niets maar ie zult eens wat zien „Veroorloof mij, dat ik deze eenvoudige bloemen aan uwe voeten dat deze bloe men u zeggen „Maar, beste meneer Eibel, dat is wel eene heerlijke verrassingviel de weduwe hem in de rede. „U is de eerste, die mij zijne gelukwenschen brengt. Maar hoe is u toch eigenlijk gewaar geworden, dat ik mij gisteren met ritmeester von E. heb verloofd ’t Was Theodoor of de grond onder zijne voeten wankelde. Hij stamelde uit nood de vreemdste felicitatie en zonk in een’ toestand van volledige verslagenheid eenige minuten later weer in de kussens van de vigelante. In het hotel teruggekomen pakte Eibel zijn boeltje bij elkaar. Hij had nu genoeg van de hoofdstad en gevoelde zich door de slagen van het noodlot zoodanig in de war gebracht, dat hij om in eene landelijke omgeving genezing te vinden met den nachttrein naar T. in den Harz reisde. Den volgenden dag reeds doorkruiste hij, die de stad was ontvlucht, de wouden, maar gebruikte, daar in zijne woning geen enkel slot in orde was, de voorzorg, om het geld in een taschje aan een riem over den schouder te dragen. Zoo wandelde hij rond, toen een paar toeristen, een heer en eene dame, zich by hem voegden. De laatste had een allerliefst schelmseh gezicht en wist zoo allerliefst te babbelen, dat meneer Eibel den bezitter van dit kleinood werkelijk benijdde. Hoe werd hij echter te moede, toen deze later zich zelven en zijne gezellin aan hem voorstelde als „architect Bernau uit Dresden en mijne zuster Sophie.” Meneer Eibel noemde nu en voldeed aan de uitnoodiging Eibel! Laat u de tyd niet lang vallen. Wij gaan weg „Gaat je gang maarJe zult wel weer terug komen dacht de huwelijkscandidaat en hield zijn oog altijd op hetzelfde punt. Onaangenaam stil werd het en bleef het achter hem, maar dat was natuurlijk weer een nieuwe streek van de allerliefste plaag ster. Eindelijk was ook de laatste minuut verstreken, en met den luiden uitroep: „gewonnen!” sprong de overwinnaar van zijnen stoel. Geen levend wezen bevond zich in het vertrek. Broer en zuster waren verdwenen, en het zwarte valies, dat over de stoelleu ning had gehangen, eveneens. „Die beiden zijn reeds lang weg en heb ben in het voorbijgaan tot mij gezegd: „meneer daar betaalt alles,” zoo verklaarde de kastelein tegenover den overwinnaar, die allerlei onaangename vermoedens kreeg. „Ja ja, men kan zich tegenwoordig maar niet genoeg in acht nemen Nu werd het meneer Eibel akelig te moede. Hij snelde naar het station, zond een telegram aan zijne huishoudster en reisde af. Thuis vond Theodoor alles tot eene fees telijke ontvangst bereid. Zelfs dampte op de tafel zijn lievelinggerecht, leverballetjes met zuurkool. Maar waar was toch Fran sisca Langenhahn? Niemand had hem bij de omkranste deur, waarboven een „Wel kom” van reusachtige afmetingen prijkte, ontvangenniemand was in de kamers of in de keuken te zien. Tevergeefs riep hij den naam-zyuer huis houdster geen dienstvaardig „wat belieft u?“ verbrak de doodsche stilte. Nu schoot het hem te binnen, dat de beleedigde schoone reeds maanden geleden schriftelijk haren dienst had opgezegd,-maar hij daarop niet was ingegaan. Zou ze in weerwil daarvan nu toch vertrokken zijn? Met den dag van heden was het halfjaar om. Maar neen, neen Daar stonden immers de lekkerste bewijzen van hare trouw en aanhankelijkheid. Nogmaals begon de eenzame te zoeken en te roepen, want het werd hem zoo on heimelijk te moede als een betooverd paleis. Zou Fransisca misschien bij de buur vrouw gelijkvloers zijn? Naar deze ging meneer Eibel niet graag. Haar aanblik joeg hem steeds eene ril ling door de leden, daar zij zijn schoon heidsgevoel beleedigde. Juffer Sabine Traut- mann was ook eene van de jonkvrouwen, welke aanspraak mochten maken op tan tes erfenis, als hij de voorwaarde niet ver vulde. Ach en hoe kou hij anders? Nog zes weken ontbraken aan den bepaalden termijn. Zuchtend klopte hjj aan de deur. „Kom binnen, als ’t u belieft, meneer Eibel en houd mij een weinig gezelschap,” zei de eenigszins coquet gekleede dame, terwijl ze hem de deur opendeed. „Dank u, dank u, beste juffrouw, ik wilde u niet storen,” antwoordde Theodoor, hevig verschrikt. „Ik wilde alleen maar vragen of mijne huishoudster „Ach, die ondankbare, die plichtverge- teneZe is weg sedert vanmorgen.” „Weg?” „Ja, met de honende woordendaar, lees eens zijn telegram. Nu kan hjj zien, hoe hij zonder mij klaar komt. Een lage handelwijze!” Dat was te veel. Geen erfenis geene vrouw en ook geene huishoudster,” jam merde Eibel, terwijl hij half bewusteloos op een’ stoel viel. „Maar wie heeft dan zoo voor mij gezorgd?” „Ik, beste buurman,” antwoordde juffer Sabine en kreeg een jonkvrouwelijk blosje. „Smaakten de leverballetjes en de zuur kool goed?” „Ach, er is nog geene bete over mjjne lippen gekomen.” „Wat? Och ja, zoo alleen te zitten nu, dan haal ik het koud geworden gerecht hier naar toe, warm het nog eens op, en ge zijt vandaag mijn gast.” De ongelukkige huwelijkscandidaat was alles behalve verrukt door deze uitnoodi ging, maar durfde haar niet afslaan. Men heeft terecht beweerd, dat men met eene gevulde maag de dingen heel anders ziet dan met eene leege. Deze ondervinding zou meneer Eibel nu zelf opdoen. Nadat hij zijn bord driemaal geledigd en ook de aanwezige dranken behoorlijk aangesproken had, kwam juffer Sabine hem wel niet jonger en schooner voor, maar hij zag haar toch door een’ rozerooden sluier, gevoelde zich opgewekt, en vertelde haar zijne avon turen. „O, maar dat was bepaald ongelukkig! Maar daarom moet ge den moed niet ver liezen, en vooral de erfenis niet.” Bolswardsche Courant u

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1