NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOPSWARB EN WONSEB ADEEt
i
BET KWT,
■V
kill
2
I
Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
No. 36.
I
BINNENLAND.
I
IM
VOOR
e
er zelf
hij lijkt
kind, gezien?
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ijzelt halfdood,
Groot nieuws
het is een
modern
geen titel
de baby te zien,
heb heel weinig
$xxxxxxxxxTxxxkxxxx$
ZONDAG 23 JUNI. p
^xxxxxxxxx: xxxxxxx x>£
ik wel opgemerkt, hoe verstandig hij was
enz. Toen begon hij over de toekomst. Kon
ik hem een goede school recommandeeren
En waarvoor zou hij hem op de universi-
teit laten studeeren? Ik antwoordde hem
dat ofschoon het schepseltje bepaald kanni
balistische eigenschappen vertoonde, ik het
toch voor operazanger of anders voor om
roeper zou laten leeren, want dat zjjn
ste morgaan merkwaardig ontwikkeld scheen.
Gedurende weken lang kon mijn vriend
geen verstandig woord meer praten. Het was
altijd „mijn zoon dit" en „mijn zoon dat“.
lederen morgen als hij op het bureau
komt, moet ik geduldig aanhooren de
merkwaardige dingen die dat wonderkind
gedaan heeft en hoe hij al bijna „pa-pa“
heeft gezegd. Als dat kind eenmaal spreken
kan, zal het voor mij hier niet langer uit
te houden zijn en nu ik er goed over na
denk, geloof ik dat het wenschelijker voor
mij ware geweest als in plaats van dat
wezentje, het vertoornde tooneelgezelschap
maar gekomen ware.
Het was nu al twee jaren geleden en er
was in ons stadje een sehilderijen-tentoon-
stelling. Het was de moderne kunst „im-
Leeuwarden. De Vereemging „Het
Paardenstamboek" hield Vrijdag onder lei
ding van den heer Jbr. Mr. C. van Egsinga
in de Klanderjj te Leeuwarden hare gewone
jaarlijksche vergadering.
De vereeniging heeft thans 16 jaren be
staan. In ’t klein begonnen, heeft zij haar
arbeidsveld allengskens over de 3 noorde
lijke provinciën uitgebreid en het getal
harer leden van jaar tot jaar zien toenemen,
wat ook in het afgeloopen jaar weer het
geval was, daar het getal is geklommen
tot 999. Hiervan wonen 438 in Groningen,
373 in Friesland en 169 in Drente.
De rekening over l«9i/95 werd goedge
keurd met een batig saldo van f351,69.
Tot bestuursleden werden wegens perio
dieke aftreding herkozen de heeren Jhr.
Mr. C. van Eijsiuga en D. van Konijnen
burg, te Leeuwarden; terwijl inplaats van
den heer H. Prins te Gasselte, die verzocht
had niet weer in aanmerking te komen,
gekozen werd de heer W. Alingh te Gas-
selteboerveen.
Ingevolge het besluit der vorige vergade
ring, om het getal leden met 3 te vermeer
deren, zijn gekozen de heeren K. Sjpkens
te Kroonpolder, J. v. d. Have te Frederiks-
oord en W. J. Anema te Ried.
De Vrijdag te Leeuwarden in den
Prinsentuin gehouden jaarlijksche vergade
ring van moderne predikanten in de noor
delijke provinciën, werd bijgewoond door
ruim 60 leden en gepresideerd door dr. J.
Reitsma, hoogleeraar te Groningen.
Na enkele huishoudelijke werkzaamheden
werd door ds. H. v. d. Bergh van Eijsinga
te Stiens, de vraag behandeld: „Wat be
doelt het streven der jongeren in modern-
protestantsche kringen?" Dr. J. A. Beijer-
man te Groningen besprak het gebruik
maken van verouderde dogmatische termen
op den kansel en in geschriften, hetgeen
spreker bedenkelijk achtte.
Ten slotte leidde dr. II. U. Mejjboom,
hoogleeraar te Groningen, de vraag in: „In
hoever moet het tot stand komen van een
Nederlandsch Genootschap voor godsdienst
wetenschap wenschelijk en mogelijk worden
geacht
De behandelde onderwerpen gaven aan
leiding tot belangrijke gedachtenwissehngen.
Tot lid van het mo leramen werd, in de
plaats van dr. J. van Loon te Kimswerd,
benoemd dr. J. A. B'ijerman te Groningen.
Ooststellingwerf. 18 Juni. Met de
prijzen der varkens wordt het nog hoe lan
ger hoe slechter. Kooplieden hier, die ge
regeld inkoopen doen en wekelijks te Assen
afleveren, konden de vorige week slechts
26 cts. per kilo bedingen. Zelfs voor de
beste soort konden zij niet meer maken.
In jaren zijn de prijzen niet zoo laag ge
weest. Voor de boeren is het dus een scha
delijke tijd, want de varkensteelt was hier
vroeger een belangrijke tak van bestaan.
(Fran. Ct.)
Zevenwouden, 19 Juni. Het maailoon
in deze streken is reeds gestegen tot f 4 per
mad, dat is J H. A. In 1894 werd f 2.50
betaald, zoodat de arbeiders, die de zeis
hanteeren, een aardig extraatje genieten,
waarop in het geheel niet gerekend was.
De boeren zijn recht blij, als ze maaiers
kunnen krijgen; wel is het loon hoog, maar
dat is minder, want de hooioogst is zeld
zaam voordeeiig. De quantiteit is overvloe
dig en de quahteit puik. Er zyn boeren,
die nu reeds 25 koe’seten hooi in de schuur
hebben, dat prachtig gewonnen is, blank
als stroo, geurig en voedzaam, zooals zei-
outwoordde ik, „sprekend. Het
en ik keek schuins
L Ik moest toch wat zeggen, maar
ik zag niet de minste gelijkenis tusschen
mijn vriend met zijn zwaren snor en dat
kleine rose wezentje met die reusachtige
oogen en een hoofd zoo kaal als een bil-
jardbal.
„Kijk dat dotje u eens toelachen, mijn
heer", zei de baker, „die lieve engel wil
met u spelen."
„Dat kan wel zijn;" dacht ik bij mijzelf,
maar hoe moet ik met dat ding spelen
ik zou het misschien breken.
Ik stak het echter mijn vinger toe en
de kleine omklemde die oogenblikkelijk met
zijn handjes en voor ik goed wist wat hij
van plan was, had hij hem al naar zijn
mond gebracht.
Neen dacht ik, dat niet. Ik wil alles
doen wat ik kan, om je te amuseeren, maar
die aardigheid gaat te verik ben niet
van plan om mij door jou den vinger af te
laten bijten. Ik trok dus mijn hand schielijk
terug, wat ietwat lastig ging, want die
kleine dingen zijn sterk en hij scheen be
paald honger te hebben, want hij omklemde
mijn vinger met alle macht. Zelfbehoud is
echter ieder menseh aangeboren en ik rukte
mijn vinger los.
Maar toen was het mis. Het wezentje
vertrok zijn gezicht, zoodat het mensche-
lijke dat het had, geheel en al verloren
ging.
Ik vroeg mij af wat er nu gebeuren zou,
want er heerschte plotseling een doodsche
stilte. Het was echter „the calm before the
storm" en de storm brak los. Het kleine
wezentje verwrong zijn gezichtje op een
nog onmogelijker manier en zette toen een
keel op dat hooren en zien verging.
Hoe zulk een nietig schepseltje zulk een
oorverscheurend lawaai kan maken is een
van die natuurgeheimen, welke de weten
schap nog niet heeft opgelost.
De baker keek mij nijdig aan en verliet
de kamer met het „dotje", terwijl zij het
toesprak in een taal, welke mij volkomen
onbekend was, maar die misschien door
die kleine wezentjes verstaan werd. Wel
vertelde zij het „dofje" iets Van een „groote
slechte man"; maar kon ik het dan helpen,
Ik ben toch niet verplicht om mij mijn
vinger af te laten bijten.
Ik bleef niet lang, want L. was erg
vervelend. Hij kon over niets anders dan
over dat schepseltje praten.
Had ik ooit zoo’n mooi
pressionisme" noemen ze het, geloof ik. Ik
ging naar die tentoonstelling om er een
kritiek over te schrijven en daar ik nu niet
zoo heel veel van schilderkunst af weet vond
ik het maar het veiligste om alles te prijzen.
Ik gaf dan ook prachtige beschrijvingen
van al de schilderijen en meteen een uit
legging van wat zij voorstelde.
Het was werkelijk een mooi artikeltje
geïnspireerd vond ik het en ik was c. ..Cf
heel mee tevreden.
Wie had ooit kunnen denken, dat den
volgenden morgen het bureau bestormd
zou worden door een bende bloeddorstige
schilders
Ik had gelukkig nog den tijd om de deur
te sluiten en wilde met hen door het kleine
loketje onderhandelen.
Er was echter niet met hen te redeneeren
en zij eischten dat de deur geopend zou
worden en dat de Redactie den schrijver
van de kritiek op genade of ongenade aan
hun zou overleveren. Ik voelde al dat ik
kwaad werd en dat het tijgerbloed in mijn
binnenste begon te koken.
Toen die woestelingen echter de deur
intrapten, sloop ik heel behendig naar het
nooddeurfje weg en voorkwam daardoor
het vreeslijk bloedbad, hetwelk ik in mijn
drift misschien aangericht zou hebben.
Later hoorde ik dat ik de schilderijen
verkeerd begrepen had „Gezien” was de
term die de schilders gebruikten, maar dat
was laster, want ik ben er wel een paar
uur geweest. Het schijnt dat ik numero 32
bijvoorbeeld, hetwelk een „Vrouwenkop
met rood haar” was, als de Brand van Rome
had beschreven en in No. 67 Stilleven,
Bloemen, meende ik een waterval te zien.
Hoe kan ik dat helpen? Hoe kan ik in
hemelsnaam weten wat zoo een
schilderij voorstelt, als de lui er
onder zetten?
Plotseling werd ik uit mijn herinneringen
opgesehrikt door een hard kloppen op de
deur. Groote góden! Dat zal „Het" zijn.
L. hoort natuurlijk niets en ik ga de deur
maar zelf openmaken. Ik wapen mij echter
met een liniaal om mijn leven tenminste
zoo duur mogelijk te verkoopen en zie te
gelijkertijd of mijn terugtocht door het nood-
deurtje ombelemmerd is. Met kloppend hart,
maar vastberaden open ik het loketje. God
dank! Het is slechts een vrouwtje meteen
advertentie.
Met mijn collega is niets aan te vangen.
Hij geeft bijna geen antwoord op mijn
vragen, wat toch komen moet en als hjj
naar huis gaat om koffie te drinken, zegt
hij slechts op geheimzinnigen toon „Wacht
tot morgen, dan komt het zeker."
Het komt morgen aldus. Een mooi voor
uitzicht! Weetje wat, ik ben morgen ziek
en kom heelemaal niet op het bureau maar
blijf stilletjes thuis.
Neen dat gaat toch ook niet, dan over
vallen zij mij thuis en daar heb ik geen
achterdeurtje.
Dan is het toch maar beter om naar het
bureau te gaan Ik zal dat nooddeurfje
nog eens goed nakijken, want als het op
het critische oogenblik klemt, dan ben ik
verloren, of beter gezegd dan zou ik ge
dwongen zijn om die luidjes het kantoor
uit te gooien en dat zou misschien tot on
aangenaamheden aanleiding geven. Wacht,
ik heb een prachtig plannetje. Ik zet den
jongen op den uitkijk en als ze komen,
dan moet hij me gauw waarschuwen, dan
snij ik er tusschen uit en dan kunnen ze
met mijn collega afrekenen. Als die morgen
even stom is als vandaag, zullen zij van
hem toch weinig voldoening hebben.
Toen ik den volgenden morgen druk
aan het werk was, werd de deur woest
opengegooid en ik schrok m:
toen een luide stem riep:
vandaaghet is gekomen en
„hij".
Dat het een „hij" zou zijn, wist ik ook
wel, maar ik was volstrekt niet op een
kennismaking gesteld. Ik wilde juist be
hendig door het nooddeurfje verdwijnen,
toen ik bemerkte dat het gezicht van mijn
collega, die net binnengekomen was, letter
lijk van vreugde straalde.
Dit trof mij te meer, daar hij den vori-
gen dag zoo somber geweest was. Er was
dus geen oogenblikkelijk gevaar te vreezen.
Ik bleef vastberaden op mijn post en een
gebiedende houding aannemende zeide ik
„L terg mij niet langer, ik ben een
moedig man, dat weetje, maar deze onzeker
heid kan ik niet langer verdragen Zeg mij
de waarheid, de volle waarheid. Wie komt?
Wie is gekomen? Wie is „hij"?
„Wie gekomen is, mijn beste vriend?
mijn zoon".
„Wat jouw zoon? Jij een zoon?
„Beleedig mij niet door dien ongeloovigen
toon aan te slaan. Ik ben nu vader."
En hij legde een nadruk op dat woord
„vader" alsof het minstens met een Ko
ningschap gelijk stond.
Ja, nu was het geheim opgelost. Dit was
dan de reden, waarom mijn vriend zoo
afgetrokken was en dit verklaarde dat veel
beteekenende„Het komt".
Ik feliciteerde mijn collega natuurlijk en
wij spraken af dat ik dien middag bij hem
zou blijven eten om dan meteen den nieuwen
wereldburger eens te zien.
Lijkt hij op jou, L vroeg ik.
Ja, was het weifelend antwoord, ik ge
loof van wel; tenminste de baker zegt het,
maar ik vind die gelijkenis niet zoo erg
frappant.
Toen ik ’s middags bij mijn vriend kwam,
was ik vol verlangen om
Ik ben nóg jong gezel en
ondervinding van kinderen. Kinderen van
een jaar of drie a vier heb ik wel gezien
maar zoo een heele nieuwe nog nooit. Hoe
zou zoo een ding er wel uitzien
Eindelijk bracht de baker het. Tenminste
zij droeg iets in haar armeniets dat heele
maal onder kant en linnen verborgen was.
„Daar heb je nu mijn zoon", zei de
trotsche vader, „hoe vind je hem
Eerst zag ik niets, maar toen bemerkte
ik een klein roze wezentje, half verscholen
in de kant die mij met twee reusachtige
oogen aanstaarde.
Dit strakke aanstaren maakte mij eenigs-
zins verlegen en ik mompelde nog iets van
„aangenaam kennis te makenhoe maakt
u het?" Het ding antwoordde mij echter
niet en bleef mij maar aanstaren terwijl
zijn mond zich krampachtig bewoog.
„Kan het nog niet spreken vroeg ik,
maar voor mijn vriend kon antwoorden,
keerde de baker zich tot mij en zeide
„Foei, mijnheer, u moet de lieveling niet
„het" noemen. Het is geen beest en of
schoon hij natuurlijk nog niet kan spreken,
begrijpt hij al allesniet waar, schat
„U zou niet willen gelooven," ging zij
voort, „hoe schrander hij is en 1 'j T'
precies op zijn vader. Vind u ook niet,
mijnheer?"
„Jawel,"
Ijjken wel tweelingen"
naar L IL 1 L—
Toen mijn collega dien morgen het bu
reau binnentrad, bemerkte ik al dadelijk
dat er iets aan de hand was. Volgens ge
woonte knikte ik hem toe en zeide „Goeden
morgen" maar hij keek mij wezenloos aan
en antwoordde op somberen toon„Neen,
nog niet."
„Neen, nog niet", is dat nu een antwoord
Moest ik soms tot den middag of misschien
wel tot ’s avond wachten, alvorens ik hem
„goeden morgen" kon wenschen? Ik was
juist van plan om met hem over dit punt
een redetwist te beginnen (want ik ben
verzot op redetwisten) toen ik bemerkte,
dat hij al aan zijn lessenaar plaats had ge
nomen en zoo druk bezig was een courant
aan stukken te knippen dat hij mij niet
eens hoorde.
Een courant aan stukken te knippen
schijnt den lezer misschien een vreemde
bezigheid toe, maar als ik zeg dat wij aan
de Redactie van een provinciaal blaadje
verbonden waren, is alles verklaard.
Sedert het huwelijk van mijn collega, nu
ruim een jaar geleden, hadden wij reeds een
groote verandering bij hem opgemerkt. De
vroegere zoo vroolijke L. was een bedaard
en kalm huisvader geworden. In de café’s,
waar hij eertijds een welbekende verschij
ning was, werd hij niet meer gezien en zelfs
het onschuldig kaartklubje „De Blauwe
Vlek" werd door hem in den ban gedaan.
Maar zoo stil en afgetrokken als vandaag
had ik hem nog nooit gezien. Hij was ge
heel van streek en beging de grootste flaters
in de samenstelling van ons blad. Een ar
tikeltje over de Wereldtentoonstelling plaat
ste hij onder „Rechtszaken" en onder het
hoofd „Vergaderingen en Publieke Verma
kelijkheden", deelde hij aan de lezers mede,
dat de mogendheden een Congres bijeen
wilden roepen om de vredesvoorwaarden
tusschen China en Japan te regelen.
Als men tot hem sprak, gaf hij geen ant
woord en toen ik hem wat trachtte op te
vroolijken door hem met een puntig potlood
in den hals te prikken, keek hij mij ver
suft aan en mompelde: „Het komt mis
schien nog vandaag."
Dit was al even geheimzinnig als zijn
eerste drie woorden. Wat bedoelde hij met
„Het komt", wat kwam dan toch? Was het
een nieuw beursgebouw of goedkooper gas
of wel vermindering van belasting Maar
neen, dat kan niet, want die zaken zijn al
zoo lang aan het komen dat men ze gerust
met den dag van morgen kan vergelijken,
welke nooit komt.
Of vreeselijk vermoeden zou hij
met dat mysterieuse „Het” misschien een
reizend tooneelgezelschap bedoelen, dat hier
sedert eenige dagen speelt en dat ik in een
eigenhandig geschreven artikeltje zoo afge
takeld heb. Waarom hebben die lui mij dan
ook de komedie uitgegooid, toen ik hun
eerste danseres persoonlijk wou interviewen?
Ik kon toch niet weten, dat zij getrouwd
was. Als mijn vriend nu met „Het" dat
tooneelgezelschap eens bedoelde en als hij
gehoord had, dat zij van plan waren om
den schrjjver van dat artikeltje te komen
opzoeken Ik had wel is waar in mijn kri
tiek gebruik gemaakt van de termen „Wij
meenen dit" en „Ons inzien is dat" enz.,
maar als er maar twee op het bureau zijn
is dat geen genoegzame veiligheidswaar
borg.
Ik had ook opgemerkt, dat er pootige
heertjes in die troep waren en vooral de
man van die danseres was erg onhandig.
Als zij eens hier kwamen
Mijn blik dwaalde af naar een klein deurtje
in het bureau. Dit noemden wij een nood-
deurtje en als we op het bureau overvallen
worden, konden wij altijd door dat deurtje
ontsnappen.
Ik vind zulk een deurtje wel handighet
voorkomt noodeloos bloedvergieten, want
als ik kwaad word, dan ben ik net als een
wilde tijger en dan zou ik de lui die mij
in mijn heiligdom komen beleedigen, en in
mijn persoon de onschendbaarheid van de
pers aanvallen, wel van elkander kunnen
scheuren. Ik heb het wel is waar nog nooit
gedaan, maar ik voel, dat ik het zou kun
nen doen. Gelukkig is het niet noodig ge
weest, want ik heb altijd bijtijds het kleine
deurtje kunnen bereiken.
Dit is niet de eerste keer dat mjj zoo iets
gebeurt. Ik heb het vroeger ook al gehad
en eens toen ik door een bende schilders
in mijn bureau werd overvallen zjjn zij ter
nauwernood aan een vreeselijken dood ont
snapt.
'W
Ba
r
Bolswardsche Courant
n
g
ft
'Bi