NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOI.SWARO EN W«HS8BA9SS£
BO0BSAKGST.
Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
X
i
No. 38.
8
ZONDAG 30 JÜNI.
f 1
I
K.
VOOR
e
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
meer.
we maar uitschelden,
er toch niet op aan,
Wil men in hooger beroep, dan dient er
een adres te worden opgesteld, en ik vraag,
of men met de redactie daarvan gereed is
De heer Eisma wenscht eerst het beginsel
uitgemaakt te zien, of men in hooger beroep
zal gaan.
Dit wordt in stemming gebracht en aan
genomen met 7 tegen 5 stemmen (de heeren
Mulier, van der Weij, Feenstra, Lunter en
Cremer.
De heer Eisma. Om geen tijd te verliezen
heb ik mij na kennisneming van de laatste
resolutie van Ged. Staten onledig gehouden
met het opstellen van een adres. Hij geeft
daarop lecture van dat uitvoerig stuk, waarin
de geschiedenis der kwestie, nl. het vermin
deren van het getal politiebeambten, door
niet opnieuw een inspecteur van politie aan
te stellen, althans geen vreemd persoon bij
de politie te benoemen, behandeld wordt, om
ten slotte van H. M. de Koningin te ver
zoeken het besluit van Ged. Staten om de
begroeting niet goed te keuren, te vernietigen.
De Voorzitter vraagt of men dit adres
dadelijk wenscht te behandelen, wat alge
meen instemming vindt.
De heer v. d. Weij. Nu eenmaal door
de meerderheid van den raad is uitgemaakt
dat men in hooger beroep zal gaan, kan ik
mij met den in houd van het adres wel ver-
eenigen.
Met 10 tegen 2 stemmen, de heeren Feen
stra en Cremer, wordt dit aangenomen.
Het tweede punt was wederom een reso
lutie van Ged. Staten, omtrent de aanvraag
om over de posten van uitgaaf der begrooting
te mogen beschikken.
Ged. Staten berichten dat zij, tijdens het
aanhangig zijn der begrootingskwestie, niet
gerechtigd zijn, om een algemeen verlof tot
uitgaaf te verleenen, doch dat telkens, wan
neer zich gevallen voordoen, dat een meer
dere uitgaaf dan de helft der posten noodig
is, de toestemming kan worden aangevraagd.
Burg, en Weth. hebben nu een nieuw
voorstel gereed, waarbij zij aanvragen om
voor de uitbetaling der tractementen, de be
lastingen, de aanbestede werken, onderhoud
van straten, bruggen enz., over de benoo-
digde sommen te mogen beschikken. De op
de begrooting aangebrachte verhooging voor
de agenten le klas is bij die aanvraag buiten
rekening gelaten, om die verhooging voor-
loopig aan te houden.
De heer Eisma zal met genoegen zijn stem
aan dit voorstel geven, doch hij vreest, dat
het geen succes kan hebben. Hij meent dat
Ged. Staten bereid zijn toe te staan bij
oogenblikkelijke behoefte, wanneer de dienst
dit vordert, doch geen algemeene machtiging
zullen geven voor alles wat in dit voor
stel wordt opgenoemd.
De Voorzitter. Burg, en Weth. hebben
zorgvuldig de posten uitgezocht die noodig
zijn en voor October, ja wellicht eerder, zal
opnieuw moeten worden aangevraagd, indien
de kwestie dan niet beëindigd is.
De aangevraagde posten hebben met deze
kwestie niet te maken en in den geregelden
dienst der gemeente moet op deze manier
voorzien worden.
Met algemeene stemmen wordt daarop dit
voorstel goedgekeurd.
Het derde punt was het voorstel van Burg,
en Weth. om de kermis drie dagen in te
korten en afwijzend te beschikken op een
adres van Patrimonium, verzoekende afschaf
fing der kermis.
De heer Eisma kan zich met het afwij
zend advies op het adres van Patrimonium
volkomen vereenigen, doch minder goed met
het voorstel om den duur der kermis te ver
korten. Niet dat wij behoefte hebben aan
dien langen duur, maar omdat er dan een
te groot aantal dagen zal verloopen tusschen
de kermis te Sneek en hier. De ondernemers
van spellen en kramen zullen zoo lang niet
stil liggen, maar wellicht naar andere plaat
sen trekken, en zoo zou dit aan het weinigje
fleur nog afbreuk kunnen doen. Ook zijn er
wel neringdoenden, die belang hebben ook
bjj die eerste dagen, en bovendien worden
die eerste dagen door sommigen als dagen
van voorbereiding beschouwd en komt de
lust tot kermishouden allengs. Ik zou het
dus beter achten het op den bestaanden voet
te laten blijven.
De Voorzitter. Het D. Best, heeft weinig
te voegen bij het uitvoerig advies omtrent
deze zaak. Het is mij bij herhaling gebleken,
dat men den duur der kermis te lang vond,
ook vroeger is hierover in den raad gespro
ken, doch men was het toen niet eens welke
dagen moesten worden afgeschaft. Om de
kermis te laten uitzieken, als de heer Eisma
zich uitdrukt, vind ik niet goed, In ’t be
lang van de neringdoenden hebben Burg, en
Weth. hun voorstel gedaan, omdat het is
gebleken dat die eerste dagen geen voordeel
aanbrengen.
Alle leden waren tegenwoordig, uitgezon
derd de heer IJ. T. de Boer met kennisgeving.
Ingekomen waren:
a. Van Ged. Staten een resolutie, hou
dende goedkeuring van de wijziging der be
grooting en van de staten van af en over
schrijving op die begrooting.
b. Van idem een resolutie houdende goed
keuring van het plan van geldleening groot
f 17000,—.
c. Van idem bericht dat de verlenging
der tijdelijke geldleening ad f 4000 op pro
messe hun nadere goedkeuring niet behoeft.
d. Van idem kennisgeving dat de reke
ning dezer gemeente over 1894 bij hun Col
lege moet zijn ingezonden voor het einde
van Augustus.
Een en ander voor notificatie aangenomen.
PUNTEN van BEHANDELING:
Het eerste punt was de resolutie van Ged.
Staten dat zij de begrooting niet goedkeuren,
aangezien de raad weigert, den post politie
dienst uit te trekken tot een bedrag van
4210 zooals de begrooting door het D.B.
is ingediend, en waarbij voor salaris van een
inspecteur van politie ƒ800 was uitgetrokken.
De Voorzitter zegt, dat nu twee wegen
openstaan, n.l. een nieuwe begrooting in te
zenden, of in hooger beroep te gaan.
De heer Eisma. Ik stel voor dat de raad
besluit in hooger beroep te gaan bij H.M.
de Koningin. Daar de resolutie de dagtee-
kening 13 Juni draagt, frappeert het mij dat
ons slechts 16 dagen resten van den termijn
van 30 dagen.
De heer Wart na stemt volkomen in met
den heer Eisma om in hooger beroep te gaan.
Hoewel hij er niets tegen zou hebben dat
een der agenten den titel inspecteur zou dra
gen, is hij er toch tegen dat daarvoor weer
een nieuw persoon aan de politie wordt toe
gevoegd.
De Voorzitter. De opmerking van den
heer Eisma over de dagteekening der reso
lutie kan alleen bedoeld zijn aan het adres
van Ged. Staten, daar deze 21 Juni is ont
vangen.
Maar daar keeren ze ook weer terug,
zie maar, naar rechts. Ik begrijp het al,
wij zijn toch te veel links aangekomen, en
aan den hoek aangeland, waar dat smalle
wad zoover in zee uitsteekt. Ik meende
wezenlijk, dat ik daar straks den hond
hoorde dat moet dus een vergissing ge
weest zijn. Dus rechtsom! Kom, lach toch
eens, kind, je kijkt als een uil in doods
nood. Dit kleine ongeluk hebben we aan
ons gebabbel te danken, daardoor heb ik
niet zoo goed opgelet.
- Ik weet het niet, Hendrik, maar ik
word in eens zoo bangwillen we de boot
maar niet liever terugroepen.
Hendrik roept om haar gerust te stellen
terwijl hij de handen als een toeter voor
den mond brengt, zoo hard hij kan.
Booth ahoybooth ahoy
Geen antwoord volgt echter. De twee
oudjes hooren niet goed
Kom, laten
meiske, het komt
vooruit maar
Goed oplettende op de scheuren, die het
wad hier en daar doorsnijden, gaat hij voor
op zij volgt hem, met de hand op het
hart gedrukt. Telkens keert hij zich om en
maakt een grapje over hun avontuur, hoe
wel hij inwendig anders te moede is.
HaltLieve hemel, hoe is dat mogelijk
Bijna was hij weer in het water geloopen.
Hier staan verscheidene voetstappen
door elkaar, de lieden moeten dus hier
weer in een boot zijn gestegen
Hendrik roept het meisje verschrikt
uit, waarom komen wij al weer aan water
als we op den hoek zijn
Waarom? Wel, wij zijn dwars over
het wad heengeloopen in plaats van land
waarts. De lui, die hier kort voor ons zijn
geweest hebben zich in de landingsplaats
vergist, evenals wij, en hier zijn ze weer
in de boot gegaan, daar ze zeker geen lust
hadden, den langen dijk af te wandelen.
Wjj moeten alleen wat links aanhouden
om eindelijk van dit verduivelde wad af te
komen.
Zijn kalmte stelt haar een weinig gerust,
en zij volgt hem weer als te vorendit
maal moeten ze zonder voetstappen in den
mist hun weg zoeken te vinden.
Wegens gebrek aan plaatsruimte zijn wij
genoodzaakt het vervolg van „DOODSANGST1,
te plaatsen in het Zondagsnominer van 7 Juli a.s
Uit de Raadszaal.
DONDERDAG 27 JUNI 1895.
den. Vervolgens begint zij over weer en
wind te praten, als een oude zeerobal
leen begrijpt zij niet, hoe de mannen, dooi
den mist heen, zoo zeker op hun doel kun
nen afsturen.
Dat leer je vanzelf, Louise, lacht de
bruigom, nu zal ik den weg ook niet ver
mishebbenin het ergste geval zullen wij
nog een eindje op den dijk moeten loopen.
En de boot glijdt op de licht golvende
zee voort, die juist op dit punt tusschen
de hallig en het vasteland een tamelijk
diep vaarwater biedt; de koude vochtige
sluier omhult hoe langer hoe dichter het
vaartuig en nauwelijks kan men de riemen
in het water zien duiken.
Het meisje kijkt angstig in ’t rond.
Wie nu in het water valt, is verlo
ren, zegt ze zachteens heb ik ’t bijge
woond, dat we onophoudelijk een hartver
scheurend hulpgeroep van een mensch
hoorden, die in het water lag. Dan hoorden
we het dicht bij, dan weer verder af, wij
konden hem maar niet vinden en roeiden
hem steeds voorbij op het laatst was al
les stil, en den volgenden dag kwam het
lijk bij ons aanspoelen.
Het verdrinken is niet zoo vreeseljjk,
kind, ’t is beter dan menige andere dood.
Eerstens gelooft men zeker aan redding, en
als men angstig begint te worden, zinkt
men spoedig en ziet men slechts een groen
achtig zwart floers voor de oogen, dan ver
liest men zijn bezinning en weet van niets
meer.
O neen, Hendrik, het moet verschrik
kelijk zijn daarover denk ik in het geheel
niet als een zeemansdoehter en de bruid
van een zeeman. Als men zoo wanhopig
tegen het zinken in het koude water wor
stelt, als de armen verlammen en er met
eiken golfslag zout water in den mond
komt en die lange doodstrijd voor men
gestikt is neen liever zou ik op elke
andere wijze de aarde verlaten
Zijn dat nu bruiloftsgesprekken,
Louise Laat ons elkaar liever wat vroo-
lijks vertellen.
Dan moet jij eerst beginnen.
Ik? goed, maar dan jij. En nu ver
tellen zij elkaar allerlei geschiedenissen en
vergeten den mist en alle akelige gedach
ten, die hij heeft gewekt.
Hendrik, valt de oude hem in de rede,
terwjjl hij een oogenblik de riemen laat
rusten, wij moesten er toch reeds zijn. De
vaart duurt me bijzonder lang. Je zult
toch geen verkeerden koers genomen heb
ben
Wel neen, vader, het roer heeft al
door over bakkoord gelegen, ik heb het
niet losgelaten.
De oude peilt met een riem en voelt
grond, dadelijk daarop stoot de boeg ook
tegen den slijkgrond, waardoor Hendrik,
die onderzoekend is opgestaan, achteruit
tuimelt.
Door de eb en de dikke lucht, die alleen
de allernaaste omgeving doet zien, is de
dijk geheel onzichtbaar.
Ziet ge, vader, ik wist het wel, dat
alles in orde was. Daar blaft de hond ook
reeds van de hofstede.
Zoo Dan is het goedik denk ech
ter dat je nog wel een eindje zult moeten
loopen. Dag kinderen Zeg aan de oudelui,
dat we wel zijn, Louise, en morgen zal ik
je met de boot weer hier wachten.
Goed, vader. Kom, meiske
Hij pakt zijn bruid om de middel en tilt
ze met een vluggen zwaai op den oever. De
oude schijnt nog niet geheel gerust te zijn.
Kijk, daar zijn voetsporen roept het
meisje.
Waarlijk bevestigt Hendrik, dan zijn
we ook juist op de goede plaats geland, ze
loopen naar den dijk toe.
De oude overtuigt er zich van, het is
zoo.
Louise, die netjes haar kleedje heeft op
genomen, leunt op Hendriks arm.
AtjuusDe groeten aan moeder en
spoedig kom ik weer terug, roept ze, onder
het weggaan nog een paar malen met een
vriendelijk knikje zich nog eens half om
wendend.
De gelijkmatige slag der knarsende rie
men verdwijnt in den mist.
Vlug loopt het jonge paar over het voch
tige zand in de richting der voetstappen.
Eenige honderden schreden hebben ze
afgelegd, dan blijven ze beiden op eens
stilstaan. Hebben ze in een cirkel rond-
geloopen
- Daar is water, Hendrik roept Louise
verschrikt uit.
Ja, dat is water, antwoordt hij bedrukt.
Wat zou dat zijn, Hendrik vraagt
ze angstig; de voetstappen loopen toch
hierheen?
De veelpnntige kaap steekt ver in den
Atlantischen Oceaan uit, waarover de nacht
is gedaald. Huilend giert de wind over de
wijde vlakte, en werpt de hoog opgolvende
waterbergen met geweld over elkaar, zoo-
dat de schuimvlokken hunner verbroken
kammen verweg van het eene dal naar het
andere spatten. En even woelig als de
oceaan beneden, is ook daarboven het on
eindige luchtruim de zwarte wolken-mas-
sa’s jagen als in doodsangst aan het don
kere uitspansel voort; steeds opdringend,
verschuilen zij zich achter elkaar en lossen
zich op, in allerijl weer door nieuwe wolk
gevaarten vervolgd.
Aan het uiteinde der kaap verheft zich
stout een vuurtoren op de klippen, die nu
geheel met een donderend sissend schuim-
kleed overdekt zijn, dat schel afsteekt tegen
den donkeren afgrond er om heen. Het
water spat door den woesten aandrang
tegen de lantaarn, ja zelfs over den koe
pel heen, maar rustig verspreidt het licht
zijn stralen in den nacht; de getemde na
tuurkracht staat den dapperen mensch bij
in den strijd op leven en dood, dien hij
durft wagen tegen de losgelaten elementen
der natuur hij bezit een titanischeu geest,
al is hij een nietig wezen in physieke
kracht.
Tegen den ijzeren omgang, op de hoogte
van het licht, staat een man geleund. Op
een plek, waar het licht hem niet kan be
schijnen, houdt hij het voorhoofd tegen
het glas gedrukt, tuurt onafgebroken in
het' duister.
Nu en dan rolt er langzaam een traan
over zijn vóór den tijd gerimpeld gelaat,
en hij laat ze den vrijen loop, want hij is
zichzelf niet bewust, dat hij weent. Tijd
en plaats is hij vergeten, zijn gedachten
toeven ver van hier bij zijn reeds voor vele
jaren vervlogen hoop, bij de groote ont
goocheling van het leven, die elke sterve
ling vroeger of later eens ondervindt, op
zachter of wreeder wijze, langzamerhand of
plotseling en verpletterend.
Even steekt het huis boven de geelach
tige, grauwe zee uit. In het huis is een
warm, vriendelijk vertrek, en in het ver
trek zit een krachtige jongeman met licht
blauwe oogen en op zijn knie, tegen hem
aangeleund, een schoon, levenslustig kind,
zijn bruid.
De bruigom is behouden van de reis te
ruggekomen, en eerstdaags zal de bruiloft
gevierd worden. Daarover spreken ze samen,
en hjj kan in ’t geheel maar niet begrjjpen
dat allerlei zaken nog gedaan moeten wor
den, en dat dit zooveel tijd vordert. Wat
maken de vrouwen toch van alles een
drukte
Hij vindt dat er eigenlijk niets anders
noodig is dan een geestelijke, die zijn amen
op hun beider ja laat volgen.
Daar ligt de hallig, meer oostelijk in een
bocht er omheen de kust, daar ginder is
het gehucht achter den dijk, waar zij woont,
die vandaag nog van het eiland af moet,
naar haar ouders terug, en die hij zal ver
gezellen.
Ze hebben lang met elkaar zitten praten,
veel te lang, en het uur van het koffiedrin
ken is reeds lang voorbij, als ze eindelijk
opstaan.
De boot wordt van de hallig afgestooten
de horizon is onzichtbaar want er hangt
een zware Decembermist.
De oude roeit met den knecht, om zich
wat te verwarmen. De bruigom stuurt met
zijn linkerarm; met den rechter houdt hij
zijn bruid omvat, die, zorgvuldig door moe
der in een dikken doek gewikkeld, met
het gelaat naar hem toegewend op de ach
terste bank heeft plaats genomen. Met
snelle vaart snijdt het vaartuig door het
water.
Het droefgeestige waas in de lucht daalt
hoe langer hoe lager over de vlakte; na
een half uur ziet men geen land meer,
niets dan water, en dan nog maar een klei
nen kring; verder zijn de grauwe wolken
ondoordringbaar.
Wil ik het roer o vernemen? vraagt
de oude, je weet misschien zoo goed den
weg hier niet meer, Hendrik.
Deze slaat het aanbod af.
Ik ken het vaarwater op mijn duim
pje, vader, ik kan me niet vergissen.
- Houd een beetje meer landwaarts, ’t
is nog eb, anders komen we te veel ten
westen van den dijk aan.
Ik zal wel oppassen, vader.
Het meisje neuriet een liedje. Daarop
heeft ze veel te vertellen over den uitzet,
en hij heeft heel wat vragen te beantwoor-
r.
Bolswardsche Courant
sh*