NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
IGMWAB© EN WONSEBABEEI.
D09BSAHSST.
No. 40. Verschijnt Donder dags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
ZONDAG 7 JULI.
BINNENLAND.
£xxxxxxxxX'xxxxxxxx$
VOOR
V
Bolswardsche Courant
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels.^Ver-
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
ft.
Er wordt een hand op den schouder van den
wachter gelegd.
Aflossing, Hendrik! Sta je daar nog te droo-
men bij dat helsche lewaai
De aangesprokene heeft een paar seconden
noodig om te begrijpen wat de andere bedoelt.
zoo, kom je de wacht aflossen. Neen, dat
hoeft niet, ik zal de jouwe wel over nemen. Ga
maar weer liggen, ik kan vandaag toch niet sla
pen. Tusschenbeide komen bij een mensch zoo
allerlei rare gedachten op.
De kameraad laat zich dit geen tweemaal
zeggen. Vergenoegd klappert hij weer de ijzeren
trap af naar beneden, wat niettegenstaande het
gehuil van den storm in de gesloten ruimte
weergalmt
De eenzame wachter echter drukt het voor
hoofd tegen het glas, en de oogen met de hand
beschermend, staart hij weer uren achtereen in
den nacht op het woedende spel der baren, het
reuzenkerkhof, welks eeuwig duistere en eeuwig
zwijgende diepte ver hier vandaan en in het
Oosten eens voor goed zijn geluk begroef.
Hij zet zich zoo schrap mogelijk; hij voelt, hoe
de onder zijn armen doorgaande stroom op zijde
en van achteren tegen hem aandringt. Nu is de
tijd daar, en hij tilt het doodelijk vermoeide
meisje in zijn armen. Nog een paar minuten, en
de zee zal ze met elkaar wegspoelen en verdrin
ken. Die minuten schijnen eindeloos!
Maar hoor! Een geluid dringt tot hem door
een ander is het dan het geloei der elementen
het is bet knarsen der riemen! Dat zijn men-
schenstemmen 1 Een gevoel van gelukzalig
heid doorstroomt hem, niettegenstaande alle ge
vaar; ’t is alsof hij nog een kind is en de deur
van de kamer, waarin de kerstboom staat, zal
geopend worden.
Louise, liefste! Redding! Daar is vader!
Zij beweegt zich niet. Haar armen hangen om
laag, evenals haar natte haren; zijn spieren zijn
tot het uiterste gespannen, om zijn vracht op
te houden.
Daar klinkt een roep, en Hendrik antwoordt
niet hard meer, maar ’t is nog een schreeuw,
die misschien in de boot gehoord zal worden.
Het water staat hem tot aan de lippen en stroomt
onophoudelijk van achteren over zijn hoofd;
hij kan de oogen door het bijtende zoute water
bijna niet meer openhouden, maar hij denkt aan
niets meer dan om den mond van het geliefde
wezen in zijn armen zoo hoog mogelijk boven
de oppervlakte te houden.
De boot is reeds in zijn nabijheid, hij meeat
nog half de omtrekken der twee mannen en het
schuim voor den boeg te zien daar gaapt
een geweldige, hoog opschuimende golf: zijn
voeten verliezen den grond, zijn armen vermo
gen het meisje niet meer te houden, hij hoort
of ziet niets meer, en de donderend over hen
neerkomende golf spoelt beiden in den wilden
chaos weg.
vrouw
Geruimen tijd was men bedwelmd,
schuur is geen spoor te ontdekken.
Stavoren, 4 Juli. Ofschoon de
visvangst gaande weg minder wordt
Op de Tentoonstelling.
De werkstaking van de kellners op de
mailboot is niet zoo bedaard afgeloopen als
het zich in den beginne liet aanzien.
De pachter van het schip, die, zooals te
begrijpen is, Zondag door de staking veel
schade leed, stelde dadelijk pogingen in het
werk om de 26 weggeloopen kellners door an
deren te vervangen, en Maandag had hij dan
ook reeds bijna een getieel nieuw personeel.
De vroegere kellners waren echter allen
op het tentoonstellingsterrein en trachtten
de nieuwe over te halen ook het werk er
bij neer te leggen zij moesten het dan doen
tegen etenstijd, zij zouden dan het meeste
succes hebben, werd er bij gevoegd. Na
eeuig over en weer praten beloofden de
nieuwe kellners dit ook te zullen doen,
maar toen het etensuur was gekomen, ble
ven zij kalm voortwerken.
De oude kellners, die op den wal stonden,
bemerkend, dat er van staken niets kwam,
kochten ieder een toegangsbewijsje voor de
boot en begaven zich aan boord. Daar
trachtten zij met geweld de nieuwe kellners
het werken te beletten en net gevolg daar
van was, dat politie-hulp werd ontboden,
Nu volgde een geregeld gevechtkellners,
oppassers, tentoontstellings-politie, en een
detachement agenten van het Leidscheplein,
allen waren met elkaar in strijd wat men
grijpen kon, werd als wapen gebezigd
met tafels en stoelen sloeg men naar elkaar.
En het slot van de geschiedenis was, dat
omstreeks half zeven vier der strijders, waar
onder een agent van politie, per raderbaar
naar het gasthuis moesten worden gevoerd,
allen ernstig, een, die met een flesch cham
pagne op het hoofd was geslagen, zelfs
levensgevaarlijk gewond.
Een paar der belhamels werden in arrest
genomen, terwijl de heer Reintz, de pachter,
onder politie-geleide van het terrein werd
gebracht.
Dat deze vechtpartij op het terrein heel
wat opschudding verwekte spreekt wel van
zelfheel den avond waren allen er vol van,
de juffertjes van de Blookers-cacao-tent
schonken van zenuwachtigheid de kopjes
der bezoekers zoo vol, dat het heerlijke
vocht over den rand heen liep.
werpt haar laatste
dat in afwachting van den dood op de zandbank
zit, die door het water omspoeld wordt; zij zit
ten daar stom en onbeweeglijk; steeds luider
wordt het zwaarmoedige concert van wind en
golven.
De vloed stijgt langzaam maar aanhoudend.
Het zand glimt nu onder hun voeten, een golf
spoelt er overheen en loopt weer weg. Ontzet
springen zij overeind, de dood heeft zijn eersten
cirkel om hen heen getrokken. Zij vluchten naar
het midden der zandbank, maar het water ver
volgt hen en spoelt hen om de voeten.
De mist is geheel opgetrokken, rondom hen
is niets dan de donkere zee met haar schuimende
koppen; daar rechts die zwarte lijn is de dijk.
Steeds hooger rollen de golven ovei elkaar
heen en dansen begeerig om de steeds kleiner
wordende bank. Klagend en zuchtend blaast de
wind, hij doet den doek der verlatene omhoog
fladderen, maar hij doet geen ster van achter
de wolken uitkomende hemel is vandaag zon
der erbarmen.
Daar schittert een licht van de landzijde en
even daarna een tweede, vei in zeeAch, het
is nu de tijd, dat de geliefden thuis op de hof
stede en op de hallig in het vriendelijk vertrek
de lampen aansteken. Zouden zij er in 't geheel
niet aan denken, dat in hun onmiddellijke nabij
heid de dood een wreed spel met hunne kinde
ren speelt en dat alleen dadelijke hulp nog red
den kan? Is het mogelijk, dat zij op dit zelfde
oogenblik vriendelijk bij elkaar zitten, terwijl
het liefste wat zij op de wereld bezitten hulpe
loos omkomt, alleen omdat een armzalig broos
vaartuigje niet bij de hand is, dat nu onnut
achter den dijk ligt vastgemeerd?
De golven worden wilder en wilder; zij be
dekken de geheele bank, zij reiken den in ’t
waterstaanden tot aan de knieën, en het schuim
spat bun in ’t gezicht.
Alle hoop op redding hebben zij verloren.
Vader is zeker al omgekeerd, Louise, wij
kunnen zijn boot niet zien, al was hij ook nog
zoo dicht bij, door de golven. Zoodra het weer
wat bedaart, heeft hij zeker de balling aan een
anderen kant gezien, dan waar hij haar ver
wachtte; hij weet zeer goed, dat de stroom al
leen hem niet zoover uit den koers kan hebben
gebracht, maar dat deze van het begin af fout
is geweest, en de twee oudjes zullen op leven en
dood ons trachten te bereiken.
Zij weent slechts zacht door; hare tanden
klapperen koortsachtig.
Mijn beenen en mijn lijf zijn als ijs zoo
koud, Hendrik, steunt zij, en mijn voeten wor
den zoo moede, dat ik bijna niet meer kan staan.
Je moet je toch nog zien staande te hou
den, Louise, zoolang het maar eenigszins kan.
Straks zal ik je op den arm nemen, maar in je
eigen belang durf ik dit slechts op het laatste
oogenblik doen.
Zoo vermaant hij, maar eigenlijk gaat het hem
bij de snijdende koude evenzoomet geweld
klemt hij de tanden op elkaar, opdat ze niet
zoo zullen klapperen als de hare.
De tijd gaat voort, de nacht wordt donkerder,
en het meisje staat reeds tot aaii de middel in
de bruisende golven.
De laatste hoop op redding verdwijnt ook bij
hem met het stijgen van den vloed. De boot
zal komen maar hij zal hun niet meer vin
den! Hij slaat een blik op zijn geliefde, die haar
hoofdje tegen zijn borst geleund höudt.
De golven omspoelen haar boezem, en het
schuim speelt met haar drijvenden halsdoek.
Hij bedekt beur verwaaide haren, haar ijskoud
gelaat en bleeke lippen met tranen en kussen,
en alles is nat van zijn tranen en het zilte
water der zee.
Zij beweegt zich, zij stamelt: Vader is het
niet mogelijk, dat deze drinkbeker; maar de
kracht ontbreekt haar, den zin te voleindeu.
Radeloos ziet zij tot hem op, en nog eenmaal
bedwingt zij zich: Hendrik lieve, goede,
beste Hendrik! Sterven! Ik dacht het wel,
sterven is verschrikkelijk! Ik ben zoo koud,
daardoor heb ik geen kracht. Vergeef me, dat
ik alleen maar aan me zelf denk en je het laat
ste uur nog zwaarder maak. ■- Ik zou anders
ook voor jou willen sterven maar hier in
het water in deze koude deze duisternis,
terwijl men niets kan hooren zoo duim voor
duim den dood te voelen opkruipendat is te
veel ik kan het niet langer uithouden Iaat
me vallen, Hendrik!
Geen geluid komt over zijn lippen, maar hij
drukt haar nog vaster tegen zich aan.
Laat me daar zijn de lichten daar
zitten zij vaartwel, lieve ouders laat me,
Hendrik of kom mede.
Haar hoofd zinkt op zijde, de zee slaat wild
over haar schouders en bedekt haar geheet
Witmarsum, 5 Juli ’95 Bij de heden
door het bestuur van het Waterschap „de
Ypma polder", gehouden aanbesteding we
gens het aanbrengen der verbeterde zwicht-
mechode met bylevering van een nieuwe
roede eu bijkomende werken, was slechts één
briefje ingekomen van K. Kroon, Witmarsum
f 655 aan wien het werk is gegund.
Cornwerd. De heer T. Rinia alhier
heeft in de vorige week eene postduif op
gevangen. Het dier heeft aan den linker
poot een koperen ring, waarop gegraveerd
staat: 297. Eile Hamburg 94. Verder is zij
aan den binnenkant der vleugels van steur-
pelindrukken voorzien.
Westergoo. ’t Meeste hooi is binnen
en de oogst is voordeelig. De maaiers heb
ben geducht geklaagd over het zware werk.
Enkele stukken, waarin de rups heeft huis
gehouden, brachten minder op. „De haast
verdwaast, bedaard van geest spoedt aller
meest", zoo zegt een spreekwoord en dat
ondervindt ook thans weer menig boer. Of
schoon bet weder altijd door gunstig was
voor het drogen der afgesneden grashalmen,
hebben sommigen zich wat te veel gehaast
met inhaien, waardoor het hooi in de schuur
erg begint te broeien en er groot gevaar
voor brand bestaat, ’t Zoogenaamde „roe
den" is aan de orde van den dag en enke
len hebben zelfs de noodzakelijkheid ingezien
tot „dollen" over te gaan. Zoo kan men ’t
werk nog eens overdoen en bange nachten
doorbrengen. Fran. Crt.
Harich, 3 Juli. Tijdens het hevige on-
weder van Maandagavond j.l. sloeg de blik
sem in de boerenhuizinge van de Wed. R.
Zwart alhier en richcte groote schade aan
zonder echter brand te veroorzaken. De
meeste glasruiten werden verbrijzeld, van de
klok werden de gewichten zwart geschroeid
(het uurwerk bleef loopende), tafel en stoe
len erg gehavend in den kelder werden de
koperen melkaden getroffen. In de muren
waren scheuren gekomen. Eene dochter
werd aan een arm en voeten geraakt, de
bewusteloos, die thans nog doof is.
In de
Friso,
ansjo-
en de
vangsten bij stil weder van geen beteekenis
zijn, laten onderscheidene visschers hun want
nog altijd te water. De prijzen blijven n.l.
bij voortduring nog zoo hoog de hande
laren noteeren op moment 8 a 9 gulden per
lilOO dat velen er nog een behoorlijk
weekgeld mee weten te verdienen. Over ’t
geheel is men ditjaar vrij weltevreden met
de uitkomsten dezer belangrijke visscherij.
Hindeloopen, 3 Juli. De Heer T.
Heiner, H. d. s. alhier, mocht j.l. Maandag
het voorrecht smaken zijn zilveren ambts-
feest te vieren. Hij deed dit onder vele en
groote blijken van belangstelling en waar-
deeriog. Tal van collega’s, oudleerlingen en
vereerders waren overgekomen,om den waar-
digen jubilaris te complimenteeren, onder
scheidene corp iratiën voegden bovendien bij
hunne goede wenschen stoffelijke bewijzen
van hoogachting en waaroeenng. De bur
gerij en het gemeentebestuur schonken een
kostbare canapé, de leerlingen een keurige
ganglamp, het onder wij zers-gezelschap „Hin
deloopen" een prachtigen narometer; „Voor
uit" en „Crescendo" een sierljk bewerkte
hoorn rijk met zilver gemonteerd „Sa
menwerking", de Werklieden-vereeniging
een fraai inktstel; de familieleden eindelijk
was er eigenaardiger en vriendelijker
verrassing denkbaar? een compleet roei
schuitje enz.
’s Avonds was er receptie in het rijk met
dennengroen en bloemen versierde school
lokaal van den jubilaris. Zang en toast
wisselden hier elkander af, terwijl tusschen
beide het fanfarecorps zich liet hoortn. Eerst
bij het ochtendgloren scheidden de feestge-
nooten, Hindeloopen had een schoon, een
heerlijk feest gevierd, de verdiensten van
een waardig man op waardige wijze erkend
en gehuldigd.
Sondel, 4 Juli. Een hoogst tragische
gebeurtenis bracht heden ons sul dorpje in
verklaarbare opschudding. De arueider U.
8. lag ziek te bed, toen hij van morgen in
jjlhoofdigen toestand en half gekleed zijn
woning verliet en daarna met een mes het
kind van den kastelein B. levensgevaarlijk
verwondde. Ook zijn eigen kind van nau
welijks 2 jaar werd door hem gewond. Spoe
dig had men den ongelukkigen man gevat
en gebonden. Twee doctoren waren spoe
dig ter plaatse aanwezig, terwijl ook de
burgemeester van Gaasterland in allerijl
arriveerde.
De dader staat hier gunstig bekend, zoo-
dat het zeker is, dat alleen een treurige
ziekte-toestand den man tot deze daad
bracht.
Slot.
Ettelijke minuten zijn ze in de nieuwe rich
ting doorgeloopenhet zweet breekt hem uit;
juist droogt hij zich het voorhoofd, daar deinst
hij weer terug, hij schijnt met lamheid gesla
gen een vreeselijke, niet uit te spreken gedachte
komt bij hem op en doet hem beven.
Met den uitroep: weer water! valt het
meisje op de knieën. Hendrik, lieve beste Hen
drik. waar zijn wij?
Ik weet het niet, zegt hij heesch. Roep jij
eens, Louise, je hebt eene schelle stem, die
misschien door den mist heendringt; en blijf
dan hier staan, ik kom dadelijk terug.
Zij houdt hem niet tegen en vraagt niets; zij
begrijpt reeds wat hij wil onderzoekenzij staat
op, om te schreeuwen, en bij tusschenpoosen
klinkt er een schrille noodkreet uit haar mond
daartusschen door hoort zij nu en dan zijn
„ahoy.“
Hij loopt den waterkant langs in de tegen
overgestelde richting als waaruit zij kwamen.
Daar komt hij aan de plaats waar zij het eerst
aan water kwamen. ’t Is alsof zijn keel wordt
dichtgeknepen. Zijn hart hamert en hijgend
gaat hij verder! Het duurt tamelijk lang, daar
ontdekt hij de plek, waar zij aan wal gestapt
zijn -De sterke man laat zich als een hul
peloos kind op den grond vallen en woelt met
zijn handen in ’t zandhij is aan het punt, dat
de zoekenden het laatst verlieten, waar de lie
den, die voor ben hier waren, weer in de boot
waren gestapt! Nu heeft hij zekerheid; het
is om gek te worden! Kracht, kracht! Hij
mag het zwakke meisje zijn zwakheid niettoo-
nen; van zijn taaiheid en tegenwoordigheid van
geest kan misschien nog een gelukkige wending
der zaak afhangen. Hij staat diep ademhalend
op en rukt zijn hemd op de borst open om
lucht te krijgen. Voetje voor voetje legt hij lang
zaam den korten verderen weg af en deze weg
eindigt bij LouiseHij heeft in een kring geloo-
pen, aldoor het water volgend, en de kring is
nu gesloten, zij bevinden zich op een zandbank
midden in zee.
Het meisje ziet hem uit den mist te voor
schijn komen, en met het uitgillen van:
Vader, vader, terug! Help! valt ze in onmacht;
deze overgang van het grootste levensgeluk tot
onraiddellijk doodsgevaar was te plotseling ge
weest.
Hij legt haar hoofd op zijn knieën en buigt
zich in vertwijfeling over haar heen. Zij slaat
de oogen weer op en kijkt verward rond zich.
Hendrik, wij zijn op de Borönner zand
bank Loochen het met, ik weet het, het helpt
je toch niet, ik weet het zeker!
Hij knikt. Wat hielp het haar te misleiden.
Louise springt op, ook zij wil zich niet bang
toonen.
Denk je, dat men ons van de hallig af kan
zien, als de mist optrekt?
Hij schudt het hoofd.
Van de hofstede uit?
Ja, als het dag bleef. Inde duisternis kun
nen zij ons echter niet opmerken, zelfs indien
wij lucifers bij ons haddenzij zouden te spoe
dig uitgaan, om iets van nut te zijn. Eerder zal
ons roepen gehoord worden, zoolang ten minste
de wind niet opsteekt en de zee stil blijft. Ik
vertrouw er echter op, dat vader zal omkeeren.
Een paar uur kunnen wij ten minste grond
onder onze voeten houden.
Het meisje huivert.
Hoe hoog stijgt het water over de zand
bank, Hendrik?
Bij vollen vloed misschien zeven of acht
voet.
En rondom is het overal diep?
Ja, overal is het diep, bevestigt hij op
somberen toon.
Groote goedheid! Hoe konden we zoover
afdwalen! En die ongelukkige voetstappen, die
ook vader overtuigden! Hadden wij hem maar
gevraagd een oogenblik te wachten
Wie kon zoo iets vooruit weten, kind! De
gedachten aan zulk een ver afdrijven kon niet
bij hem opkomen; niemand zou mij ook ooit
zoo onverantwoordelijk, onoplettend gehouden
hebben, neen, niemand!
Ach, wat helpen ook al die verwijten, Hen
drik Ik ben net zoo goed schuldig aan het on
geluk als jij. Onze arme ouders!
Hendrik voelt, dat er een floers voor zijn
oogen komt. Hij had reeds verscheidene malen
den dood in het aangezicht gezien, maar hij had
dan, evenals alle zeelui, zorgeloos den strijd ge
streden, voor zij n eigen persoon alleenHeden
voor het eerst, nu hij in de oogen zijner bruid
vertwijfeling leest, die zij tevergeefs voor hem
zoekt te verbergen, nu zijn arm haar lenig warm
lichaam omvat houdt, terwijl hij reeds de laat
ste zandkorrels door het levensglas vallen ziet,
eerst heden begrijpt hij wat het woord doods
angst beteekent.
Wij moeten verdrinken! wij moeten ver
drinken! roept ze wanhopig uit. En jij om
mijnentwil! O, als jij je ten minste kondt red
den, Hendrik!
Houd moed, LouiseAlles is nog niet ver
loren men moet ons toch missen, misschien
zal men bij jou thuis naar ons zoeken.
Och, Hendrik, ik heb immers zelf gezegd,
dat ik misschien van nacht wegbleef, opdat zij
niet in angst zouden zitten, als ik misschien wat
later van de hallig werd overgezet. Neen, ’t is
allervreeselijkst dit ongeluk!
Maar mijn vader, Louise, Je kunt er zeker
van zijn, spoedig moet hij bemerken, dat hij
een verkeerden koers genomen heeft en zal
hij omkeeren. Tot zoolang moeten en zullen wij
ons op de been houden.
Ik ben sterk, kind, en bij den hemel, ik zweer
je, dat ik je zal redden, als de boot maar terug
keert en zij zal komen, het kan niet anders
Zweer niet, liefste, zij kan niet meer op
tijd hier zijn, zij heeft nu wind en branding en
stroom tegen; ik weet, dat ik niet gered zal
worden.
Dat zul-je wel, Louise.
Neen. Jij kunt goed zwemmenmisschien drijf
je met den vloed wel mede. Probeer het, lieve
ling, en laat mij aan mijn lot over.
Nooit, Louise! Als jij sterft, sterf ik ook,
ik zou niet waard zijn dat de zon mij ooit weer
bescheen, als ik jou in den steek liet! Buiten
dien zou het mij ook onmogelijk zijn, naar wal
te zwemmen, ’t is te ver weg en ’t water is-te
koudik zou niet eens half weg komenanders
was ik reeds weg, om hulp voor je te halen.
Vader is mijn eenige hoop en ik moet mijn
krachten voor jou sparen. Ga zoolang zitten;
ik zal nog een paar maal roepen, ’t is mogelijk
dat het geluid tot op den dijk doordringt, mis
schien loopt er toevallig wel iemand die ons
hoort.
En weer roept hij met groote tusschenpoozen:
eerst krachtig, ver hoorbaar, dan heescher, en
hoe langer hoe zwakker, tot eindelijk keel en
longen hem den dienst weigeren. Antwoord
komt er niet.
Bevend hurkt het meisje op het vochtige zand
neer; hij gaat naast haar zitten en slaat haar
doek ook om zich zelf heen. De winternacht
daalt over de zee. en met den avond verheft de
wind zich meer en meer en verstrooit den nevel
de sombere schemering
grauwe lichtstralen op het jonge menschenpaar,