NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOI.SWA.aa EN WONSEaABBBI.
Uit de Raadszaal.
I
O
I
I
I
I
11
d
No. 42. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
I
I
1
ZONDAG 14 JULI.
I
i
Een Zwanenzang.
I
I
VOOR
Kijkjes op de Wereldtentoonstelling
REISWEZEN.
1
lts*
a
HOTEL- en
I
XI.
VAN HET
DONDERDAG 11 JULI 1895.
Benoist.
G. Verdi.
Wettge.
J. Massenet.
G. Meijerbeer.
Brunet.
T,
de heer
Sc
rï;1’ i rx-. -
ABONNEMENTSPRIJS 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
J. Massenet.
J. Brahms.
II. BURGERSDIJK.
A’dam, 11 Juli ’95.
R. Schumann.
R. Eiienberg.
een brief te
broeder, voegde hij
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Bolswardsche Courant
hoogte een vuurstaart ontvouwende van 150
Engelsche voet lengte, werden niet vertoond,
omdat„het weer niet gunstig genoeg
was".
Heusch, wanneer dit de reden mocht blij
ken van het niet uitvoeren van enkele num
mers, dan raden we ieder ten sterkste aan:
„bestel nooit uw vuurwerk bij bovengenoemde
firma, wantdat is niet geschikt voor onze
voortdurende slechte weersgesteldheid". Hoe
het weer moet zijn om vuurwerk af te
steken, uit de fabriek van James Pain en
Sons, het is me een raadsel!
Waar is de opmerking, welke ik vernam
van den correspondent van een onzer groote
bladen, dat het vuurwerk alleen deze ver
dienste had, dat het klokke tien begon, en
reeds geëindigd was, toen de ratelwacht van
Oud-IIolland zijn:
„Bewaert uw vuur en keersken wel,
Half elf het de klok, de klok het half elf“,
liet hooren.
6. Giovanna d’arco (Ouverture).
7. Concerto pour 15 clarinettes
a l’unisson.
8. Le dernier Sommeil de la Vierge
(Prelude) „Extrait de la 4e
Scène de l’Assomption“.
9. Brillante transcription sur les
principaux motifs de l’Opéra
„L’Africaine“.
10. Les petits viseaux, polka pour
Alle 13 leden waren tegenwoordig.
De notulen werden gelezen en goedge
keurd.
Ingekomen waren:
a. Een missive van den heer U. Hanne-
ma, dat hij de benoeming tot weesvoogd aan
neemt.
Aangenomen voor notificatie.
b. Een adres van den heer D. üitterdijk,
verzoekende eervol ontslag tegen 1 Sept. a.s.
als onderwijzer aan school no. II, wegens
zijne benoeming tot secondant te Hilversum.
Tevens betuigt hij zijnen dank voor de wel
willendheid hem bij verschillende gelegen
heden betoond.
Dit adres ter visie, om met advies van
het D.B. in de volgende vergadering te be
handelen.
c. Een adres van ruim 20 paardehande-
laren uit de omstreken, verzoekende de paar
denmarkt niet meer bij de Sneekerpoort te
houden, maar op de veemarkt, als zijnde veel
veiliger en geschikter terrein.
d. Een adres van den heer A. Lammert-
sma, verzoekende dat de paardenmarkt weder
op het Hengstepad zal worden gehouden,
wijl het bij de Sneekerpoort langs de tram
veel gevaar oplevert. Het bezwaar dat het
Hengstepad moest worden gebruikt voor den
opbouw van kermistenten geldt niet meer,
wijl de kermis eerst des Donderdags begint.
Op voorstel van den Voorzitter wordt dit
en het vorige adres naar B. en W. geren-
voyeerd ten fine van afdoening.
e. Mededeeling dat de verkoop van af
braak, gereedschappen enz. van het gerestau
reerde raadhuis heeft opgebracht f 662,16,
waar voor kosten en verschotten afgaat ƒ35,60
zoodat de zuivere opbrengst is 626,56.
Mededeeling dat de geldleening, groot
17,000, is toegewezen aan de heeren Bru-
nings ten Cate te Sneek tegen den koers
lOO’/u.
Deze mededeelingen werden voor notifica
tie aangenomen.
De PUNTEN van BEHANDELING
waren slechts drie in getal, doch de twee
eerste gingen alles behalve glad van stapel.
Bij de behandeling van het adres van den
heer G. D. Knetemann om een brugje te
mogen leggen en een strookje grond te be
komen, brachten B. en Weth. een advies uit
om afwijzend te beschikken, aangezien men
dit terrein niet wenscht af te staan, en dus
ook geen gedeelte daarvan, wijl hierbij geen
gemeentebelang wordt gebaat, en de heer
Knetemann een ruimen toegang tot zijn erf
bezit.
De heer Vos vindt niet dat het aan het
terrein zoo veel afbreuk zal doen, wanneer
daar langs het huis van de Wed. Schuur
mans een paar meter wordt afgeschut voor
een ingang naar de te bouwen huizen. Het
zal tooh voor Knetemann lastig zijn, dat het
pad voor zijn huis langs gaat. Ook de heer
Eisma deelt dit gevoelen. Hij heeft vooraf
inzage van het advies willen nemen, doch
’t was heden middag niet in portefeuille,
hoewel hij het toch zeer raadzaam zou oor-
deelen, dat de adviezen, en vooral wanneer
afwijzend wordt geadviseerd, vooraf voor de
raadsleden ter inzage lagen, opdat men zich
dan beter op de hoogte van de motieven
van B. en W. kan stellen.
Wat dit adres betreft, zegt hij verder,
vind ik, dat het een andere zaak is dan on
langs toen adressant het geheele terrein vroeg.
Ja, antwoordde hij met een droefgeestig
en hartverscheurenden glimlach, tot ik ge
zond ben.
Toen glimlachte hij weer ditmaal echter
vloog er als een schemering van geluk over
zijn trekken en hij zonk weg in zijn kussens.
Zoo lag hij daar, bleek, de oogen geslo
ten en den mond half geopend, alsof hij
een zaligen droom droomde.
Ik echter stond daar en zag op hem neer.
Plotseling bewogen zich zijn lippen.
Daar, daar, daar is zij fluisterde
hij en strekte zijn armen als verlangend
uit, toen sloeg hij zijn oogen op en geef,
geef, zeide hij tot my, geef mij haar, ik
moet haar vasthouden, geef haar mij toch.
Wien? vroeg ik verschrikt, mij tot hem
overbuigend.
De viool, geef haar, gauw, anders ont
vliedt mij deze melodie. Ik vermaak ze
jou, Gellio, het is allies, wat ik je geven
kan. Geef mij de viool, Gellio, geef mij ze
Waar is ze dan, Antonio?... Zij is hier
immers niet.
Toch wel, toch wel, daar onder myn
goed Ik heb haar altijd bij mij, geef
haar, geef haar
Ik zocht in het kleine kastje, dat aan
het hoofdeinde van het bed stond en vond
de viool er werkelijk. Aarzelend nam ik
haar uit het kastje.
Je wilt werkelijk vroeg ik.
Hij echter knikte met het hoofd, toen
nam hij het instrument, liefkoosde het als
verrukt met zijn blik en richtte zich op in
het bed.
En nu nu begon er een tooneel, tref
fend en roerend, zooals ik er nooit een
beleefde, nooit een beleven zal.
De eerste toon klonk bevend door de
ruimte toen reeg zich toon aan toon tot
een melodie, zoo aangrijpend, zoo ontroe
rend, dat de tranen my zacht over de wan
gen rolden. Het was, alsof zich in dit spel
het voorgevoel van den dood in een jong
hart uitte, alsof het een kreet der ziele
was, die zich allengs losmaakt van het
lichaam en van alles afstand doet, wat hoop
en vreugde en aardsche liefde heethet
was als het hooglied van den dood, die
onze ziel bevrydt van alle lasten en haar
opheft naar de hoogte der hemelsche
vreugde.
En de zieken rondom richtten zich op
in hun bedden en staarden den kranken
kameraad aan, die daar zoo heerlijk-mooi
speelde en het was, alsof hij, een moderne
Orpheus, hen allen als vastgebonden hield,
als vergaten zy hun lijden onder de klan
ken zijner melodie.
En in de deur verschenen de wachters
en oppassers, en de zieken uit de andere
zalen drongen naar .binnen en luisterden
naar de wonderbare melodiën en de dokter
trad langzaam binnen on vermeed alles,
zelfs het kleinste gedruisch, al mocht ook
hem, evenals al den anderen, geen klank,
geen noot ontgaan.
Daar weerklinkt plotseling een stem,
luid smeekende, schreiende
Laat, laat me binnen, ik moet hem zien
en een vrouw dringt zich door de menigte
heen en stort naar binnen mijn moeder
Antonio roept ze en werpt zich op hem.
Een schelle gil de snaren springen
Moeder, moederen beiden liggen in
eikaars armen. Daarna maakt hij zich
plotseling los van haar en dringt haar terug
met een van angst vertrokken gelaat. Een
korte, doodelijke strijd teekent zich op zijn
gelaat en plotseling vliegt een bloedstroom
uit zijn mond
Moe derde vioolklinkt het
nog eens van zijn lippen, en zijn hoofd
zakt terug. De dokter treedt op den zieke
toe.
Mijn moeder echter springt wild en drei
gend op.
Terugschreeuwt zij en dringt den arts
terug, terug, moordenaar, want u, u hebt
hem gedood.
Een stroom van tranen welt op uit haar
oogen, daarna zinkt ze bewusteloos op den
grond, naast het lijk vau haar zoon
Jaren en jaren zijn voorbijgegaan. De
nalatenschap van myn broeder heb ik hei
lig gehouden. In mijn binnenste leven de
melodiën nog, die ik toen van hem heb ge
hoord, elke noot van zijn zwanenzang trilt
nog in mijn ziel na, en in mijn lessenaar
ligt een cahierDoodslied, staat er op.
De muziek echter heb ik niet geschreven,
al schreef ik de noten. De melodie is die,
welke mijn broeder op zijn doodsbed speelde
en welke, als leed en kommer mijn ziel
neerdrukt, in mij .opstijgt’ als een troost,
want het is, alsof men bij deze droevige
melodie alle leed en treurigheid, ja, het
leven zelf moet vergeten
2 petites flutes et rosignol.
(No. 9 werd niet uitgevoerd, doch veranderd in
eene „Fantaisie Aïda“ van G. Verdi).
Zonder uitzondering werd elk nummer
van het uitgebreid programma zeer schoon
vertolktin het bijzonder was dit het geval
met no. 9de bazuinen in de „rnarsch des
trompettes" klonken forscb, zeer schoon. Zeer
lief was ook no. 10van het begin tot het
eind hoorde men het helder, vroolijk en
onberispelijk gezang van den nachtegaal.
Evenals den vorigen avond werd het con
cert besloten met het „Wien Neerlandsch
bloed," dat oogenblikkelijk gevolgd werd
door „de Brabangonne."
De geestdrift was grooteen gezwaai met
hoeden, wuiven met zakdoeken, hoerageroep
en bisseeren werden zoolang doorgezet, tot
eindelijk de beide volksliederen werden her
haald.
Men scheidde moeilijk van die hartelijke,
gulle Zuid-Nederlanders en ongetwijfeld is
hun door een ieder „tot weerziens" toege
roepen.
Laat ik dit gedeelte van mijn verslag
eindigen met een woord van dank aan het
Uitvoerend Comité, dat den bezoekers zoo
een genotvollen avond wist te verschaffen en
een woord van oprechte waardeering voor
den directeur, den heer Jules Platteau,
onder wiens degelijke leiding de mijnwer
kers een orkest hebben gevormd, dat met de
beste harmonieorkesten in het binnen- en
buitenland mag wedijveren.
En thans nog een paar woorden over het
vuurwerk van Dinsdagavond. Tot mijnen
spijt moet ik hierover in minder opwekkende
woorden spreken.. Wat was toch het geval?
Duizenden hadden zich opgemaakt naar het
terrein achter het Rijksmuseum, om het vuur
werk te zienzooals de affiches vermeldden
„het groot, schitterend vuurwerk, van de
Kon. vuurwerkfabriek van James Tain en
Sons, te Londen". Verder stond nog
„Welke wonderen wij ook aanschouwd
hebben op pyrotechnisch gebied, dit zal iets
wezen, noch niemals da gewesen, en dat zegt
iets voor Amsterdam".
Jammer, dat alles zóó tegenviel. De in
teressantste nummers van het programma, het
opstijgen van een monsterballon, op groote
i
De beroemde Italiaansche componist
Gellio Benvenuto Coronara; deelt aan een
dagblad de volgende aangrijpende schets
uit zijn „Levensherinneringen" mede
Op dien dag ik herinner het mij nog,
alsof het vandaag is gebeurd, kwam een
soldaat aan ons huis. Hij vroeg naar my.
Bent u meneer Gellio, zeide hij nogmaals
toen ik by hem kwam.
Jawel. Waarom?
Ik heb u, maar u alleen,
overhandigen. Van uw 1
er ter verklaring bij en trok voorzichtig
uit zijn mouw een verfrommeld stuk papier
te voorschijn.
Ik vouwde het vlug open, en toen mijn
blik over de weinige met bevende vingeren
en zwakke hand neergeschreven woorden
vloog, werd ik doodsbleek.
Ik kom, zei ik, in twee minuten ben ik er.
Wat wilde die man van je? vroeg mijn
moeder, my aanziende met moeilijk ver
borgen angst.
Niets, moeder. Ik moet een oogenblik
uit. Gelooft me, het is niets.
Gellio, zeide zy kalm, verberg mij niets,
zeg mij alles. Die man kwam van
Antonio.
Neen, neen hoe komt u er bij Wat
zou Antonio van mij willen
Ik ik weet het niet. Maar als hij
van hem kwam, als Antonio u roept, als
hem iets geschied is, zeg het mij dan, zeg
het mij, Gellio, want mij, my moogt ge
het niet verbergen.
Toch niet, moeder, het is niets, heele-
maal niets, ik verzeker het u
En daar ik niet langer kon liegen, snelde
ik in het andere vertrek.
Gaëtano, fluisterde ik mijn broeder toe,
die over een muziekboek gebogen aan zijn
lessenaar zat, Antonio sterft. Hij roept mij
ik moet naar hem toe.
Gaëtano echter keek mij aan, alsof hij
mij niet verstond.
Antonio? vroeg hij, als ontwakend uit
een zwaren droom.
Sterft, antwoordde ik.
Dat is onmogelijk
Een bloedstorting, een geforceerde rnarsch,
daar lees zelf En ik reikte hem
het blad over, waarop hij met bleek gelaat
neerzag.
Wij moeten er heenriep hy toen uit
en greep zoekend naar zijn hoed.
Toch niet. Ik ga alleen. Moeder mag
niets weten. Zy mag er zelfs geen besef
van hebben. Vaarwel.
Twee minuten later trad ik in den cor
ridor van het militair hospitaal. Een hui
vering overviel mij, toen ik door den don
keren kruisgang liep, waarin mijn schreden
dof en geheimzinnig weerklonken.
Op een der deuren stond, wit op een
zwarten grond, als op een doodenbord het
woordadministratie.
Ik trad daar binnen.
U verlangt?
Antonio Coronaro.
De sergeant-majoor, die er zat, sloeg een
boek op, bladerde er langzaam in, en zeide
eindelijk na een tijd, die mij een eeuwig
heid duurdeAntonio Coronaro, kamer 7
twee trappen links.
Ik snelde de trappen op, zocht al mijn
moed bijeen en toen ik voor de deur stond,
overviel mij een zeldzame zwakheid, een
vrees als voor den dood, voor den dood,
waarvan mij slechts een deur scheidde.
Maar ik deed myn best weer kalm te wor
den en trad binnen.
Een doffe reuk, als van de geuren eener
apotheek, sloeg mij tegemoet. Mijn aar
zelende blik vloog over een reeks bedden,
in elk van welke een bleeke, uitgeteerde
gestalte lag, de een steunend en zich
kronkelend van pijn, een ander beweging
loos, stil den dood tegemoet ziende, ginds
een, wilde woorden uitend, opspringend in
zijn koorts; een vierde die zijn magere
doorschijnende armen naar mij ophief, wild
lachend, om zich daarna weer in het bed
te laten vallen, en stil te blijven liggen.
Waar was myn broeder Antonio
Ben je daar? fluisterde hy mij toe en
richtte zich moeilijk, spookachtig, een scha
duw van zich zelf, op in zijn bed.
Ik ijlde naar hem toe.
O, Antonio, Antonio, riep ik, want meer
kon ik niet zeggen.
Hy echter streelde mijn hand.
Mooi, dat je er al bent, zeide hy, ik ge
voel me dadelijk veel beter, er gaat zoo
veel gezondheid van je uit, Gellio. Maar
moeder, niet waar, ze weet van niets
Niets, Antonio.
Zeg haar ook niets, begrijp je, tot alles
voorbij is.
Tot je gezond bent, niet waar
De afgeloopen week heeft zich gekenmerkt
door een paar bijzonderheden, die ik gaarne
even onder de aandacht mijner lezers zou
willen brengen. „Wat voordeel hebben we
er van, als ge ons al vertelt welke feestelijk
heden er geweest zijnhoor ik u reeds
vragen. Even geduld, waarde lezer. Ge hebt
gelijk: wat ik u deze keer ga vertellen is
geweest', ik wou er U echter even op wijzen,
opdat ge, wanneer er eene herhaling mocht
komen van het voorbijgaande, daar uw voor
deel mee zoudt kunnen doen. Wat ik bedoel?
Het concert van Maandag- het vuurwerk van
Dinsdagavond. Het eerste is zóó in den
smaak gevallen, dat we allen hopen, dat het
comité alle pogingen in het werk stelle,
opdat we nog herhaalde malen mogen ge
nieten zooals j. 1. Maandagavond.
Het was dien avond iets buitengewoons.
Men was er in geslaagd de Société
Royale de VHarmonie van Frameries, He
negouwen (België) te engageeren. Deze
uitstekende kapel staat onder directie van
den heer Jules Platteau. Het geheele ge
zelschap uit mijnwerkers. Ze gaven hunne
uitvoering in hun eigenaardig mijnwerkers-
costuumlinnenbroek en kiel, en een leeren
hoed, in den trant van een ouderwetsche
helm, waaraan de stormriem niet ontbrak.
Hun spel was eenig. Uit het programma
zal U blijken, dat men wat aandurfde. Het
programma luidt als volgt
1. Marche des nobles du Tannhütfser. R. Wagner.
2. a. Rêve d’enfant.
b. Die Wachtparade kommt.
3. Brillante transcription sur
l’Opéra Manon
4. Danse Hongroise
5. La Vallée d’Ossean (Introduc
tion en Suite de Valse).
lïii?.: