NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD B3&SWA&» EN WONSEB ADEEE Uit de Rechtszaal. L I 1 No. 50. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895. 1 H ZONDAG 11 AUGUSTUS. °a VOOR ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. wachten tot zij een oude en ver- Zi 5' hij echter slechts een paar dagen, „Over een paar Italië voor mijn studie," zeide hjj. twee 1°. Behelst het reglement van politie terecht bepalingen, verbindend voor de ge bruikers van gronden, in het waterschap gelegen 2". Heeft het waterschapsbestuur bevoeg delijk vier meters schoon wal gevorderd? Over deze vraagpunten nu worden door den heer van Hettinga Tromp de volgende be schouwingen ten beste gegeven: „Wat de eerste vraag betreft, blijkt zij voorttespruiten uit de meeuing der tegen partij, dat het Reglement van het Water schap alleen voor ingelanden verbindend is, dat alleen de eigenaren der gronden inge landen zijn, en dat dus tegen gebruikers geene bindende gebods- of verbodsbepalingen kunnen worden vastgesteld. „Die meening komt mji niet juist voor. „Het reglement, voorkomende in het Pro vinciaal blad van 1892 onder no. 33, behelst geene uitdrukkelijke bepaling, wie ingelan den zijn. Volgens art. 9 wordt echter het recht om de leden van het bestuur te kiezen gegeven aan de eigenaren, vruchtgebruikers of erfpachters van binnen het waterschap gelegen en met onderhoudslast bezwaarde eigendommen. Men mag, naar het mij voor komt, aannemen, dat dezen daarmede als de ingelanden zijn aangewezen. „Tot leden van het bestuur kunnen echter volgens art. 8 ook huurders van in het wa terschap gelegen eigendommen worden ge kozen. „Aan het bestuur is in art. 31 opgedra gen de voor het waterschap noodige veror deningen van politie te maken. „Het reglement beperkt den om vang der bevoegdheid in geen enkel opzicht. Alleen wordt aan ingelanden in alinea 2 van art. 31 het recht gegeven om hunne bezwaren tegen de verordeningen bij Gedeputeerde Staten in te dienen. Nadat daarover door dit college beslist is, de verordening is goed gekeurd, en daarvan af kondiging is gedaan, is zij voor ieder verbindend. „Dat zij alleen voor ingelanden alleen ver bindend zou zijn, is eene zonderlinge dwaling. „Volkomen terecht maakt het bestuur voor de handhaving der belangen van het waterschap zijne gebods- en verbodsbepa lingen niet enkel tegen de eigenaren der gronden, maar tegen hen, die teitelijk het eigendomsrecht uitoefenen, de gebruikers. Dezen vindt het bestuur tegenover zich, waar het noodige maatregelen moet voorschrij ven, de uitvoering daarvan bevordert, de mede werking der aangelanden behoeft. Van dezen, die zich op de gronden bevinden, öf als eigenaars öf van wege den eigenaar en aan dezen hun recht ontleenend, wordt te recht alle medewerking en gehoorzaamheid gevorderd, die voor de bevordering en de instandhouding van het waterschap en zijne werken door het bestuur noodig worden ge oordeeld. Op welken grond zou dan ook de zonderlinge stelling te verdedigen zijn, dat men om gehoorzaamheid verschuldigd te zijn aan het pohtie-recht in een waterschap tevens stemgerechtigd, d. i. ingeland moet zijn? Ue eerste rechtsvraag moet dus, mijns insziens, stellig bevestigend worden beant woord. „Omtrent de tweede vraag ben ik van het zelfde gevoelen. „Volgens art. 29 van het Reglement in verband met art. 2 der wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) wijst het bestuur aan, waar bij zuivering, verdieping of ver- breeding der tochtslooten de daaruit voort komende specie moet worden geborgen. Daaronder behoort natuurlijk ook de be voegdheid om aan te wijzen waar het aan vankelijk en voorloopig op den rand der sloot geborgene verder gebracht moet wor den, opdat de rand der tochtsloot weder vrij worde. „Aan het Bestuur staat het dan ook te beoordeelen, hoever die rand vrij moet blij ven. Oordeelt het vier meters schoon wal noodig, dan kan de juistheid of doelmatig heid van dat oordeel of van het op grond daarvan gegeven bevel niet worden betwist in een civiel geding. De publiek-rechterlijke autoriteit heeft dat bevel gegeven binnen den kring zijner bevoegdheid als waterschaps bestuur en de uitvoering van dat bevel vor dert het terecht en zet het desnoods zelf op kosten van den onwillige door, krachtens art. 30 van het Reglement in verband met art. 2 der Wet/ Tot zoover de heer van Hettinga Tromp. Het bestuur zoude hiermede zijn antwoord kunnen besluiten; doch het achtte zich ge noodzaakt nog eene opmerking er aan toe te voegen. Sedert het instellen van den eisch heeft n.l. het strafgeding tegen den eischer zijn gewonen loop genomen en is jl. Vrijdag met een vonnis tot vrijspraak door den heer kantonrechter besloten. Het is te verwach ten, dat de eischer op dat vrijsprekend von nis een beroep zal doen. Doch nu meende het bestuur de aandacht van den heer kan tonrechter er op te moeten vestigen, dat in het strafgeding een feit is voorgekomen, waar mede de wet geschonden is. Als getuigen a décharge zijn nl. door den eischer, toen beklaagde, voorgebracht en door den heer kantonrechter onder eede gehoord de perso nen van Watte en Jan Nauta, zoons uit een vorig huwelijk van de echtgenoote van den eischer, die hem alzoo volgens art. 350 in verband met art 348 van het burgerlijk wet boek in den eersten graad van zwagerschap bestaan en naar luid van art. 162 van het wetboek van strafvordering niet als getuigen onder eede hadden mogen worden gehoord. De bestuursleden, die eveneens als getuigen in het strafgeding opgetreden zijn, hebben Voor de j.l. Donderdag gehouden civiele zitting van het kantongerecht, heeft op nieuw gediend de vordering van W. Hiemstra te Arum tegen het waterschap „de Arumer- polder“ tot vergoeding van schade, onder vonden tengevolge van het verwerken van slataarde op een bij hem in gebruik zijnd perceel greidland. Heden was het woord aan het gedaagd bestuur, ’t welk, vertegenwoordigd door den voorzitter en den secretaris, van antwoord diende. In dat antwoord werd in de eerste plaats eene uiteenzetting gegeven van de ter zake dienende feiten, die aan onze lezers uit het vroeger medegedeelde, genoegzaam be kend zijn. Wat de rechtskwestie aangaat had het bestuur het advies gevraagd van den heer mr. T. van Hettinga Tromp te Leeu warden, en deze, kennis dragende van de inzichten waarop de eischer zich grondt, is van oordeel, dat de rechtsvragen, welke zich in het geding zullen voordoen, de volgende zijn: 1°. Behelst het reglement Zjj was dood. Een oude vrouw met zil verwitte haren, glad weggestreken langs haar gerimpeld voorhoofd; op het hoofd een sneeuwwit mutsje, waarvan de linten gestrikt onder de kin; een droevig gelaat, rustige trekken en een trek om den mond, die getuigde van standvastig gedragen lijden, twee vermagerde handen, gekruist op de borst; dat was alles. Wie deze doode be schouwd had, zou aan een romantische liefde gedacht hebben of aan een hart, dat nu eerst geheeld was van een wonde, vele, vele jaren geleden, geslagen. Vjjftig jaren had zij onder dat dak ge woond als vrouw van een landbouwer. Indien gij op dat plaatje kijkt op de Ijjkkist, dan zult gij zien, dat zij zeventig jaar oud geworden is. Zij was nauwelijks 20 jaar, toen John Philips haar als zijn vrouw onder zijn dak bracht. Een halve eeuw lang had zij het toezicht gehouden over de melkerij en de provisie kamer, had boter en kaas gemaakt, en een wakend oog gehouden op de ontelbare zaken, die in het leven van een landbou- wersvrouw voorkomen. En John had nim mer te klagen gehad over een hemd, waar aan een knoopje ontbrak, of een sok, die vergeten was te stoppennimmer was hij thuis gekomen, dat de boel niet aan kant was of had hij zijn vrouw kijvende met het dienstpersoneel gevonden. Zijn flinke, handige Martha was zijn trots geweest, en ofschoon hij volstrekt geen praatjesmaker was, had hij toch somtijds gebluft op zijn model-huisvrouw, die regel en orde wist te houden op de uitstrekte boerderij. Maar achter dat rustig uiterlijk lag een geheim verscholen, waarvan John-zelf nim mer zou gedroomd hebben, en het zelf niet geloofd zou hebben, wanneer het hem was verteld geworden. Zij huwde dengene niet, dien zij beminde. Toen zij negentien jaar was, een frisch en vroolijk meisje, bezocht een vreemdeling het dorp en de zomer was de schoonste en gelukkigste, dien zij ooit gekend had. Paul Gardener heette de vreemdeling; hij was een kun stenaar, kreeg het eenvoudige dorpsmeisje lief, en won «ok haar hart; toen hij tegen den herfst .trok, waren zij verloofd. „Aanstaande lente kom ik terug," zeide hijvertrouw mij en wacht op mij, lieve Mattie." Zjj beloofde hem te blijven liefhebben en op hem te 1 vrouw was als het noodig mocht zijn, met een kus op haar bevende lipjes, trok hij. Mattie Gray vertelde haar vader en moeder niets van haar liefde, want zij waren niet bijzonder gesteld op Londensch volk en behandelden Paul allesbehalve gastvrij, toen hij zich eens in hun woning gewaagd had. De lente kwam, en, getrouw aan zijn woord, keerde Paul terug; ditmaal bleef paar weken vertrek ik naar „Ik zal jaren wegblijven en dan kom ik om u op te eischen als mijn vrouwtje." hernieuwden hun beloften en namen onder tranen, teedere en lieve woordjes van elkander afscheidhij stak een klein ringetje aan haar vinger, en sneed een kleine, krul lende lok van haar kastanjebruine haren, en toen ging hij heen, haar smeekende hem toch trouw te blijven. Maanden verliepen, en Mattie beproefde den tijd te korten, door met zelfstudie haar geliefde waardig te ziju, als hij terug kwam om haar tot ziju vrouw te maken. „Nu duurt het nog een jaar voordat hij terugkeert," zeide zij tot zichzelf op een goeden dag. En bij toe val een nieuwsblad inziende, bleven haar oogen plotseling rusten op zijn naam, en met bleeke lippen en starende oogen las zij de aankondiging van zijn huwelijk met eene andere. „Getrouwd! Eene andere vrouw genomen inplaats van terug te komen en met mij te trouwen! O, Paul, Paul! ik had je te lief en vertrouwde je te veel om mij dit aan te doen." Zy verborg haar gelaat in de handen en weende lang en bitterlijk. Een uur later toen zij nog met het noodlottig nieuws blad op haar schoot in de schemering zat, hoorde zij schreden op het grintpad, en opziende zag zij John Philips naar haar toe komen. Hij had haar vroeger reeds dikwijls ge zien en gesproken, maar nooit een woord van liefde gerept en was natuurlijk ook pimmer daartoe aangemoedigd. Hij was een zekere plaats, waar hij de aankondiging van het huwelijk van Paul Gardener las. „Wat zou dat? vroeg hij, toen hjj haar vragenden, verwijtenden blik ontmoette, „Oh, Mattie! gij dacht dat ik dat was! Het is mijn neef. Ik ben niet gehuwd, noch heb ik iemand anders lief dan u.“ Zegt gij de waarheid?" vroeg zij met bevende stem. En hij antwoordde dof: „Het is de waarheid!" Zij slaakte een Aanwen kreet, en zonk op een stoel; „O Paul, vergeef mij. Ik wist niet dat gij een neef hadt, die eveneens zoo heette. Ik had niet aan u moeten twijfelen, maar het stond daar zwart op wit, en deze man, mijn echtgenoot, kwam, en ik trouwde met hem. Onder snikken vertelde zij hem, hoe het gebeurd was. Handenwringend liep hij door het vertrek, hield toen stil bij de wieg en boog zich over het slapend kind. Lager en lager boog hij zich, totdat zijn lippen het hoofdje van den kleine raakten, terwijl hij lispelde „Mattie’s kindje:" Toen liep hij naar Mattie en voor haar knielende, zeide hij op teederen, droeven toon: „Ik vergeef je, Mattie, wees zoo gelukkig als maar mogelijk is." Hij nam haar beide handen in de zijne, en keek haar lang en treurig in het gelaat. Toen stond hij op en en zeide met sidderende stem: „Ik heb hier geene rechtengjj zijt de vrouw van een ander. Vaarwel God zegene u!“ Hjj keerde zich nog eenmaal om, toen hij de deur reeds bereikt had, en zag haar midden in de kamer staan met naar hem uitgestrekte armen. Hij keerde terug, en zjjn armen om haar neen slaande, drukte hij haar een kus op de wangen, en verliet toen het huis zonder nog een enkele maal om te zien. En zij wierp zich op de knieën naast haar rustig slapend kindje en bad om kracht, om te dragen haar groot leed. Nimmer zagen zjj elkander weder. Zeventig jaar werd zijHaar gespierde zoons en blauwoogige dochters herinnerden zich harer als een liefhebbende opofferende moeder, haar grijze echtgenoot als een ge trouwe gade. „Nooit was er een geduldiger en vriendelijker vrouw," zeide hjj en wischte zich met den rug zijner ruwe hand een traan van de gerimpelde wang, terwijl hjj op het kalme gelaat der doode blikte. En geen van allen had eenig vermoeden van het verloren geluk, noch droomde van het gebroken hart, dat zij een halve eeuw lang door het leven had gedragen. volbloed, jjverig landbouwer, had hoege naamd geen begrip van dichterlijke, roman tische gevoelens, maar was een man van zaken in ziju hart. Zijn vrouw zou voorzeker weinig door hem geliefkoosd worden en schaars een feeder woord van hem ontvangen. Hij zou zeker goed voor zijn vrouw zjjn, haar overvloedig kleeding en huishoudgeld geven, maar dat was ook alles. Nu scheen hij met het bepaalde doel te komen, haar tot vrouw te vragen, want hij nam een stoel en ging naast haar zit ten, en na den gebruikelijken groet, zich nauweljjks een oogenblik tjjd gunnende om tot adem te komen, begon hij op zake lijke manier zjjn huwelijks voorstel voor te dragen. Er was geene verklaring van liefde, geen innige handdruk, geen feeder woordje in zijn pleidooi; hij had haar eenvoudig noodig; wilde zij zijn vrouw worden? Zijn manier was ruw en hard genoeg; er was geen twijfel aan, hij had haar wezenljjk noodig zou haar liever tot vrouw heb ben, dan eenig ander meisje, dat hij kende maar dat was ook alles. Reeds bewoog zjj de lippen om hem te verklaren, dat zjj hem niet liefhad, toen haar oogen wederom vielen op de weinige, door de reeds invallende duisternis nauwe ljjks meer leesbare regels in het nieuws blad, en sprak niet uit, wat haar op de lippen zweefde. „Gehuwddacht zij „wat kan ik doen? Hij vraagt mij niet om hem lief te hebben. Wanneer ik met hem huw, kan ik een trouwe vrouw voor hem zijn, en niemand zal weten, dat Paul mij den zak gegeven heeft." Zij was besloten. Haar wangen waren aschbleek, toen zij hem recht in de oogen keek en antwoordde: „Ja, ik wil uw vrouw worden." Haar ouders waren blijde, dat zij tot vrouw werd begeerd door een zoo welge steld jongman; zij gaven gaarne hun toe stemming en nog dienzelfden zomer had het huwelijk plaats. De menschen meenden wel, dat de jon gelieden verwonderlijk kalm en bedaard tegenover elkander waren, maar niemand kwam op de gedachte dat nog wel iets anders oorzaak van die koelheid kon zjjn. Ja, zij was kalm en bedaardzij durfde niet meer aan Paul denken. Voor haar was er geen hoop in de toekomst meer. John was altijd goed, maar het verveelde haar zoo, dat hjj altijd sprak van vee en gewas, en zjj zeide tot zichzelf: „Ik moet harder werken, plannen maken en beredderen zooals andere vrouwen doen, dat ik het verleden vergeet en als John word." Twee jaren waren voorbijgaan. Een kindje sliep in de wieg en Martha nie mand noemde haar Mattie, zooals Paul deed - zit aan tafel, bezig met het her stellen van een blauw baaitje voor haar man. Eensklaps werd er aan de deur geklopt. „Ik ben verdwaald, wilt gjj mjj niet even den koristen weg naar het dorp wjjzen?" vroeg een stem en een vreemdeling stapte het vertrek binnen. Zij stond op om hem den weg te wijzen, doch bleef eensklaps van schrik als versteend staan. „Paul!" Mattie!" Zjjn gelaat helderde op, en hij breidde de armen uit om haar aan zjjn borst te trek ken. „Mijnheer Gardener, dit is een hoogst onverwachte ontmoeting." „Mijnheer Gardener!" herhaalde hjj. Mattie, wat beteekent dat?" „Noem mij geen Mattie, als’t u belieft," zeide zjj met waardigheid. „Ik heet Phi lips!* „Philips!" herhaalde hjj. „Zijt gij ge huwd?" „Dat zjjn vreemde woorden in uw mond, Paul Gardener. Meent gjj dat ik zoo lang had moeten wachten op den man van een andere vrouw, dat ik mijn woord houden zou aan een man, die mij bedrogen heeft?" „U bedrogen! Dat heb ik niet. Ik ben teruggekomen, zooals ik u beloofd had. De twee jaren zjjn nauweljjks voorbjj, en ik ben hier gekomen om u tot vrouw te nemen. Waarom ontvangt gjj mij aldus? Zijt gjj inderdaad gehuwd, Mattie Gray?" Zjj beefde als een espenblad. Als eenig antwoord wees zij op het kind in de wieg. Hjj kwam nader en bleef voor haar staan, bleek als een doode en met overelkaar gekruiste armen. „Waarom hebt gjj dat gedaan? Hadt gij mij niet lief genoeg om op mij te wachten Zjj ging, opende een kast en haalde een oud nieuwsblad te voorschjjn. Zjj vouwde het open en wees hem met den vinger op 6 Bolswardsclie Courant I r a r i t

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1