NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOLSWARD EN WONSER AÖEEE Uit de Raadszaal. I 1 No. 56. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895. Jumbo’s dood. x ZONDAG 1 SEPTEMBER. i VOOR I ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Bö.: I l WOENSDAG 28 AUGUSTUS 1895. Tegenwoordig waren 10 leden. Afwezig met kennisgeving de heeren Eisma, Cremer en P. J. de Boer. Ingekomeu stukken: a. Een resolutie van Ged. Staten, dat het raadsbesluit tot toelating der nieuw gekozen raadsleden, na inzage der betrekkelijke stuk ken, bij hun college als kennisgeving is aan genomen. b. Mededeeling van de Missive die het D. B. ingevolge ’s raads besluit, heeft gezon den aan het Hoofdbestuur der Bouwcommis sie, waarin hartelijk dank wordt betuigd voor de belangloos door die commissie verleende inlichtingen bij de restauratie van het raad huis, met verzoek als blijk van erkentelijk- F] i j strekte zich op den grond uit; hij kende zich niet meer had zich zelf nooit zoo ge voeld. Was dat de dood, die zijn oud maar sterk lichaam beving? Hij wist niet, besefte niet, dacht niet; hij strekte zich uit, ver lamd, willoos, beschonken en sliep ronkend in. Toen kwamen uit de boschjes er omheen zwarte menschen met touwen, bonden hem de sterke, de machtig gespierde armen, de kromgetrokken beenen, legden hem op een baar, droegen hem in een hok met sterke traliën en reden met hem heen. ’s-Morgens ontwaakte bijeerst suf, zijn lichaam gebroken, verzwakt, pijnlijk. Hij wilde zich ‘wrijven, krabben.... waar was hij, wat was dat, wat wilde men van hem? Hij schreeuwde even klagelijk naar zijn wijfjetoen verschrikte hij zich zoo. dat hij iets kon zien. Nog besefte hij niet alles; hjj wilde zijn armen bewegen, zijn beenen, voelde het striemen der riemen en banden. Hij schrok op, een groote ontzetting, hjj spande zijn stalen spieren in, zette zijn romp met kracht uit de banden waren sterker... hij besefte ineens alles, begreep wat gebeurd was en in woeste woede begon hij te wringen, te draaien, te rollen. Hij wilde losspringen op de wezens daar achter dat traliewerk... vergeefsch dat hij zich wrong, zich kromde. Hij besefte ineens... hij was bedrogen, hij was gevangen. Toen had hij mokkend zijn hard lot op genomen, hij wilde niet weten, niet voelen niet zien. Niets, niets dan een groot en sterk gevoel, een verlangen boven alles... vrij te zjjn. Hjj werd ingescheept, werd zeeziek; god dank, daar komt de dood. Doch die kwam niet, Jumbo herstelde zich en in de ver ademing, die na de ellende der ziekte volgde, voelde hij zich milder en voor ’t eerst nam hjj een handvol rijst tot zich en dronk wat melk. Zijn banden werden geslaakt toen hjj kalmer werd; de andere dieren, die hem pijnigden, kwamen bij hem. Een der dieren vooral, een groote, wit, met weinig haar, alleen op ’t hoofd. Die gaf hem noten en vruchten en een wollen deken; hij pakte alles nijdig, gulzig, als ware het altijd te weinig. De deken sloeg hjj om zjjn schou ders, kroop dan in een hoek en verviel in den passieven toestand van een Ijjder, die den onafwendbaren dood, als laatste troost, zoet droef afwacht. Jumbo kwijnde. Hij was gewoon gewor den aan ’t gezicht der andere dieren, die hem gevangen hadden, hoorde niet meer naar het vreemde geluid, dat ze maakten. Hij keek ze niet meer aan. Alleenlijk soms grijnsde hjj met den machtigen bek. O, als hij los was, als hij door de tralies kon... ze waren zoo laf die anderen. Ze traden altjjd terug als hij dreigde en zjj dreigden nooit met hun tanden terug. Hij voelde, dat hjj sterker zou zijn dan zij. In een roes trok zijn verder leven voor- bjjhij merkte dit niet meer op. Hij werd versjouwd, kwam tusschen een heele hoop van de andere dieren, werd in een ander hok geplaatst, dat voortstommelde en bonkte zoodat hjj weer ziek werd, nu weer wagen- ziek werd. Op een dag was hjj plotseling opgeleefd; kwam daar de vrijheid niet? Rook hij niet de wasems van loover en groen; ja, ja, daar zag hij boomen, o, heel veel boomen. Hij sprong op, rukte aan de tralies, hij wierp zjjn rijstkorf en zjjn drink bak naar buiten, hjj schreeuwde schor. hjj wou weer vrjj zijn, zjjn wijf weer vin den. Doch hjj zag het groen wel, doch kon het niet bereiken. O, een enkelen hoogen boom slechts hjj zou zich niet meer be driegen laten. Doch hij stommelde voort, hoorde luidei- dan anders het schreeuwen van die andere beesten, zijn tergers. Toen werd het donkerder, hjj voelde zich huive rig, een koelte omving zijn lijf Het werd nacht; hij tastte rond in zjjn kooi; waren daar niet de traliën?... Wat was dat neen zjj waren er niet, hjj kan verder kruipen, hij beefde, vrjj, vrij naai de boomen; naar het woud hij snoof de lucht van ’t groen in. Hij kroop voort in den donker het gevangen boschmensch hij voelde koude, dikke, ronde stangen waren het boomen?... Ineens sprong hjj met een schrik opeen zwaren valslag klonk achter hem. Het werd licht, hij zag verschrikt op. Hjj zat in een nieuwe kooi, ruimer, grooter met een kalm boomstronk in ’t midden. Hij zag achter zich, rook langs den grond den weg dien hij gekomen was... toen begreep hjj weer de anderen waren weer slimmer geweest dan hjj, zij hadden hem nogmaals bedrogen Hij werd nu schuwer en achterdochtiger dan ooit; sloeg zjjn deken weer om,kroop in ’t stroo en viel in slaap. Zoo bleef hjj zitten, uur na uur, dag na dag... alleen, mokkend, apathisch. Hij was angstig geworden, bang voor die andere dieren, die iets hadden, dat hij niet had, niet begreep, iets sterks boven hem wat?... en ze hadden toch zulke kleine bekkenen dreigden hem nooit terug. Jumbo kwijnde; hij nam geen voedsel meer tot zich, geen rijst, geen nootjes alleenlijk dronk hjj veel tot hij ook dit naliet. Bevend van koorts hurkte hjj ineen, stom- dof, morrend, mokkend in zichzelf ver gaande. Eens op een dag zag hjj vol schrik hoeveel, veel dieren, een en nog een en nog eens, veel veel, langs zijn kooi liepen. En hij hoorde hun joelend gesnater en hij schrok van de kleuren van hun huid... hij zou ze nooit aan kunnen, ook al waren de tralies weg. Neergedoken, met de linker hand de deken van voren vasthoudend, de rechter slap langs ’t lijf, zat hij, de djjen gehurkt tegen den buik en zijn oud-man- netjes gezicht lijdend, zijn oogen moede. wanneer zou ’t uit zijn? Het geruisch van die honderden voor hem steeg tot hem op, zijn ooren hingen slap, hij verstond het toch niet. Hij sluimerde in... kreunde in zijn slaap droomde hjj van zjjn groen woud ginds, waar zijn wjjfje zat en speelde met de kinderen? Wie bracht ze nu noten en bananen en maïs kolven? Wie behoedde ze, wie bewaakte ze, wie beschermde ze, wie verdedigde ze? Hij schrok wakkerin een groote woede sprong hij in eens op tegen de tralies De andere dieren daar verschrokken en deins den terug... o, de bangerds, de lafaards, als hjj maar doorbreken kon, hjj zou ze allen verscheuren. De nacht daarop was hjj onrustig; hij duldde niemand bij zijn kooi. Hij at niet, dronk niet, alleen zat hij voorover en kreun de en beefde en kroop weg in ’t stroo, ang stig in een hoekje. Men wierp hem een natten spons gedrenkt met genezenden drank toe, met kleine wan trouwende oogjes zag hij ’t voorwerp aan. Hij strekte zijn poot er naar uit, raakte er met de tippen der voetvingers aan, bracht de voethand aan zijn breede, wijde zwarte paarsche lippen het was bitter. O, die gemeene beesten daar. ditmaal zou hij er niet inloopen. Dan zou hij weer versleept worden hjj had het onthouden. Dan sliep hij weer in, kreunde weer in zjjn droom, ontwaakte. Nog twee dagen kwjjnde Jumbo, toen strekte hjj zich lang uit op zjjn strooleger, wierp een blik vol onuitsprekelijke droefheid op het groen der platanen, die voor de vensters van zijn kooi wuifden, toen zonk het hoofd ter zijde en wentelde hij zich om zijn rug naar de an dere dieren, zjjn tergers, die ziju doodstrijd belangstellend volgden. Hij rochelde zacht- kens, schokte lag dan stildoodstil Nog eenmaal ging de oude kop op en keerde zich naar de anderenmijn hemel, dat was geen dier, een dier kan niet zoo kjjken, een dier kan niet zooveel smart leggen in zjjn brekend stervend oog... nog een zacht schokje, het reusachtige bruine lijf strekte zich lang, lang uit, de armen vielen slap neer, langs de sponde. Het boschmensch had zijn vrijheid weer En de andere dieren kwamen nader, nu niet meer bang voor zijn wit, scherp gebit en zjjn sterke armen. En de een, die een professor was, een wijze onder alle anderen, dacht aan dien laatsten blik vol onuitspre kelijke droefheid uit dat gebroken oog wat was dat, dat andere, dat de boschmensch ook niet beseft had. Toen haalde de be roemde psycholoog hoofdschuddend zjjn lancet voor den dag en sneed den aap het rechteroog uit. Maar wat er in geleefd had, was verdwenen... De broeiïge warmte van een Juli-Zondag Starre, loome hitte, neerstralend uit een brandende zon, die niet aflaat. In den Zoö logische Garten, te Berlijn waar het dub- beltjesdag is, staat het loover strak; geen schuifeling, geen ritsel van wuivend ge- blaart, geen koele streeling van een wind zucht. De paden bruin, mul, dorstig, het gras spichtig, armeljjk. En overal menschen in helle Zondagskleeren, feller van kleur in ’t zengende witte licht. Moeders voort sjokkend met zeurige, afgematte kinderen aan de hand en vaders met ernstige, fat soenlijke burgermansgezichten met nieuwe meerschuimen sigarenpijpen in den mond, gouden horlogekettingen aan ’t vest en gou den ringen aan de hand. Allen dragen nieuwe dassen van een wansmakig patroon en aller broekspijpen hebben denzelfden vorm der nieuwheid. Deze broeken worden nooit oud; als de eigenaars gaan zitten, trekken zij de djjen op en plukken met grove vingeren de pluis jes er af, of tikken met den nagel van den duim kleine spikkeltjes weg. Wat het jongere geslacht aangaat, deze dragen minder zwarte kleederen, zwieriger dassen met nog minder smaak gekozenschotsch voor roodharigen, gespikkelde voor zomersproetigen, welke dassen allen neiging vertoonen op te krui pen tegen het witte boordje met de om geslagen punten, pogingen, die evenzeer mislukken als die der dragers om heer te zjjn, of liever zeg ik ,schneidig“, een woord dat niet te vertalen is in ’t Hollandsch en gelukkig ook, want het toont, dat wij quasi- manhaftig zijn niet kennen. In de kooien vervelen zich de dierende beren liggen lui op den grond, de roode bekken van moeheid open, de oogen dicht, soms even lodderig open, de beenen in de lucht, zuchtend onder de hitte van de te warme bruine pels. De kameelen steken de stompzinnige goede koppen door de hekken naar buiten, waar de kinderen ze voeren. De leeuwen en tjjgers liggen lui, slaperig en zien blasé op de menigte, die hen aangapend voorbij trekt. In het groote huis van den rhinoceros was het koelerde steeneu wan den ademden een vochtige lucht en daar, op een tooneelachtige stellage, stond de kooi met de drie nieuwe apen. De twee kleinere bewegeljjk, vlooiend, grimasseerend, maar de groote, de reuzen- oerang-outang zat stil en hoog op zjjn stroo leger, ineengedoken zjjn bruine gestalte, met zijn goedigen, wijzen kop, roodachtig als oude baksteen, zijn breede kaak omlijst door een grijzen baard, een kop van een ouden neger met te sterk geprononceerde trekken. Maar van dien kop het sprekendst de kleine, bruine, ronde oogen, moe koortsig, ziek, brandend. Soms met sluwe glansjes, dan met angstlichtjos, soms even woest, als de kleineren hem, den grjjsaard, in hun dartel spel wilden betrekken. Hij zat morrend, in elkaar, met den nijd en de koppigheid van een verwend kind, dat zich verongelijkt gevoelt. Soms liet hjj, als een oud moe mannetje, den kop op de borst zinken, werd weer plotseling wakker als schrikte hij op uit een droom en kreunde dan. De oppasser, die hem wat pap wilde ingieten, werd be dreigd en toen men geweld wilde gebruiken, stond hij ineens op, met vuur in de oogen, de wjjde mond met de scherpe felle scheur tanden, een dreigende haag van witte bei teltjes, open, grommend, de lange armen uiteengespreid, het forsche, bruine behaarde lijf gebogen, de bolle roodachtige buik dun ner behaard, met zjjn woeste kracht dreigend. Dan weer een grommend ineenzinken, den kop ter zjj, de oogen half gesloten, een wezen van smart overstelpt, verzwakt, het leven latend voorbijgaan, passief. Jumbo, de reuzen-oerang-oetang van Bor neo Op een dag had men in het woud, waar hij met zijn wjjf woonde op een groo- ten boom, verscholen in het groen, rondom al het hout weggekapt. Zoo had men hem drie, vier dagen belegerd; hij, angstig voor de overmacht was geduldig boven gebleven, hongerend, dorstend. Op een morgen waren zijn belagers weg; zachtkens glipte hij van tak tot tak naar beneden, liet zich langs den stam afzakken. Daar stond een bak met vocht; dorstend met droge keel,sloop hij er heen, angstig, sluw rondblikkend. Hij doopte zijn handen er in en likte die af; koel, zoet, lesschend. Hij nam een slok, voelde het nat streelend in zijn lichaam vlieten. Toen gulzig, met groote slorpen, dronk hij onophoudelijk met de begeerte van een dorstend dier. Eindelijk verzadigd, wilde hij heen gaan, wankelde, zag voor zjjn oogen bloedstrepen, duizelde, viel om, heid wel te willen aanvaarden de som van t 500,daartoe bij raadsbesluit beschikbaar gesteld. Van het Hoofdbestuur is daarop bericht ontvangen, dat het gaarne die som zal aan nemen en dit blijk van waardeering op hoo gen prijs wordt gesteld, terwijl het tevens een genoegen is voor de commissie, dat nu het gebouw op afdoende wijze voor onder gang is behoed. Een en ander voor notificatie aangenomen. c. Van den Secretaris van den Raad van State een afschrift van het advies van Ged. Staten in zake de gemeentebegrooting. Ter visie voor de leden van den raad. PUNTEN van BEHANDELING: 1. Behandeling van de gemeente- en schut- terijrekening en die van den weg Bolsward -Harlingen over 1891 met rapport der Commissie. Over de rekening van den weg Bolsward Harlingen heeft de commissie geen op- of aanmerkingen. Bij de rekening der schutterij merkte de Commissie op, dat eenige mandaten denoo- dige datums missen, zoodat de Commissie, die overigens geen bezwaar heeft tegen de goed keuring der rekening, voorstelt deze stukken terug te zenden aan den schuttersraad ter aanvulling. Omtrent de gemeenterekening vraagt de commissie inlichting omtrent de rente eener inschrijving op het grootboek, ter somma van 10,84. Het restant van afkoop der Tjerkwerder- zijl a 112,52s komt herhaaldelijk op de rekening voor en daar de uitruiming reeds in 1892 plaats had, stelt de commissie voor B. en W. te verzoeken nogmaals pogingen aan te wenden te dier zake, en blijkt dit vruchteloos, dan de post als oninbaar te ver klaren. Het is der Commissie gebleken dat aan praamhuur is betaald f 84,90. De commis sie veroorlooft zich de vraag of het niet beter is, dat de gemeente een praam in eigendom heeft. Voor logies enz. aan de rijkspolitie is uit gegeven f 18, De commissie meent, dat de gemeente geene onkosten voor de rijkspolitie heeft te dragen, en zulks in verband met een ant woord van den Voorzitter van den raad, dat de hulp der rijkspolitie moet worden aange vraagd te Leeuwarden en niet in dienst der gemeente is. De commissie heeft evenwel geen bezwaren om de rekening goed te keuren, doch meende het vorenstaande te moeten releveeren. De Commissie bestaat uit de heeren P.J. de Boer, Schievink en Banning. Burg, en Wethouders antwoorden hierop, dat aan de opmerking der commissie aan gaande de schutterijrekening behoort te wor den voldaan. De rente ad f 10,84 is van f 300 van het werkliedenfonds, welke niet eer was afge dragen en dus over een langer termijn dan een jaar liep. Omtrent het restant Tjerkwerderzijl vree- zen B. en W. dat na al het aangewende, de vernieuwde pogingen wel niet veel baat zullen geven, echter bestaat er geen bezwaar. Het idee om een eigen praam aan te schaf fen is ook bij het D.B. wel in overwegingge- weest, maar omdat bij de gemeentebegrooting steeds aan het strikt noodige gedacht kan worden, en een ijzeren praam nogal een uit gaaf vordert is dit achterwege gelaten, te meer ook omdat soms ook 2 of 3 iu gebruik zjjn, tevens meent het D.B. dat deze zaak niet bij de rekening maar meer bij de be- grooting behoort besproken te worden. De betaalde som voor eenige voeding en logies van een paar rij ksveldwachters behoeft strikt genomen niet door de gemeente betaald te worden, maar het D.B. vond het niet billijk de declaratie daarvan in te zenden. Het verband tusschen deze som en de aan gehaalde woorden van een vroegere raads zitting is het D.B. niet duidelijk, en mocht men ook twijfelen aan de juistheid der mede- deelingen, dan acht toch het D.B. het tijdens de hangende kwestie niet geschikt, zulks nu opnieuw ter sprake te brengen. De rekening van den weg Bolsward Harlingen wordt zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd. De rekening der d.d. schutterij, de ont vangsten ter somma van f 1181,415, de uit gaven op 912,20 en dus met een batig saldo van 269 215 wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. Bij de gemeenterekening merkt de heer S'-hievink op, dat hij bij de behandeling der begrooting, de aanschaffing van een of twee pramen ter sprake zal brengen, t Is hem gebleken dat een ijzeren praam nog geen f 360 behoeft te kosten en dan acht hij zulks voor de gemeente voordeeliger. •J (i Bolswardsche Courant I u

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1