NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD O W ONSER AOEEL
A
I
fa
I
I
I
Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
No. 58.
Uit de speelzaal.
I
I
BINNENLAND.
I
4
VOOR
s
.e
INGEZONDEN.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
NAAR HET FRANSCH.
^XXJOOCXXXXXXXXXXKXS
g ZONDAG 8 SEPTEMBER. J
$XXXXXXXXX^ XXXXXXX
zoo graag ook iets van mij
ons spel voort en
Zevenwouden, 5 Sept. Zooals men
weet is de heer S. Hamelink te Heerenveen,
concessionaris van den aanleg en exploitatie
eener stoomtramlijn Joure—Lemmer. Aan
de provincie vroeg hij voor deze lijn, gedu
rende 20 jaren eene jaarlijksche subsidie
ad 1400 per K.M. De Provinciale Staten
waren niet geneigd meer dan f250 per
K.M. toe te staan. Dit, gevoegd bij de groote
tegenwerking, die de geprojecteerde tram
lijn ondervindt van de zijde van den raad
der gemeente Doniawerstal, heeft den heer
Hamelink doen besluiten geene pogingen
meer aan te wenden voor de tot stand-
koming dezer lijn, die van zoo groot belang
zou zijn voor het verkeer.
Gaasterland, 5 Sept. Bijna zonder
uitzondering roemt men dit jaar over de
kwaliteit der aardappelen, terwijl ook de
opbrengst zeer goed is te noemen. De z. g.
„Hallurner gele“ hebben hier geen gunstig
onthaal gevonden; de kwaliteit en kwanti
teit overtroffen veelal wel die der andere,
doch de smaak was onaangenaam. Slechts
enkelen verbouwen ze nog. De roggeoogst
beantwoordt niet aan de hooge verwachting,
die men er van koesterde. De kwaliteit is
zeer goed.
Ooststellingwerf, 3 Sept. De land
bouw vereenigingen in deze gemeente be
ginnen zich met kracht te beijveren, om
de vele en velerlei verbeteringen, die erop
het gebied van landbouw en veeteelt plaats
hebben, ingang te doen vinden. Met recht
mag worden gezegd, dat zij langzamerhand
eene geheele verandering hebben bewerkt
en menige overwinning hebben behaald op
het behoud en het vooroordeel tegen „nieu
wigheden. De veredeling van den veesta
pel door het aankoopen van fokstieren, door
het houden van tentoonstellingen, door keu
ringen enz. wordt op allerlei wüzö bevorderd
en de stamboeken bestaan dan ook niet
meer alleen voor andere streken. Gisteren
nog hieid de landbouwvereeniging te Oos-
terwolde eene kalverkeuring, waarbij duide
lijk aan het licht kwam, dat er sedert de
laatste keuring, nu drie jaren geleden, een
aanmerkelijke vooruitgang viel te bespeuren.
Werkelijk schoone exemplaren werden aan
de keuring onderworpen. Dit deed de ver-
eeniging din ook besluiten jaarlijks in de
maand September eene dergelijke keuring
te houden. Ook de vereeniging te Appelscha
volgt reeds dit voorbeeld. Op het gebied
van landbouw beweegt men zich met het
nemen van allerlei proeven, een nauwkeu
rig onderzoek van het vraagstuk der be
mesting en het gebruik van nieuwe en be
tere soorten zaaikoren. Door het houden
van voordrachten door vakmannen, het
verspreiden van geschikte werkjes over
landbouw en veeteelt, alsmede door onder
linge besprekingen tracht men propaganda
te maken voor de zaak, die natuurlijk niet
anders dan gunstige resultaten kan afwer
pen. Fran. Crt.
Vooreerst noemen wij de keuze der stukken
gelukkig. Daar het gezelschap niet overtal-
rijk is, is de keuze wel eenigszins beperkt,
doch wat leerde ons de ondervinding Erg
samengestelde tooneelstukken, waarin soms
een klein 20 personen optreedt, zij worden
slechts door enkelen in hun geheel begre
pen, terwijl hier (en het meesterlijk spel
droeg daartoe bij) elk zonder inspanning
met het stuk mééging en het tot in de
kleinste details kon vatten. Ten anderen
was de opvoering zoo, dat elke rol tot zjjn
volle recht kwam. Wij hebben reeds dikwerf
de gelegenheid gehad, hier bekende en be
roemde gezelschappen, ook uit de hoofdstad
van ons land, te zien optreden, doch moeten
gulweg bekennen, dat dit van den heer
Potharst met het beste kan wedijveren,
’t Zij het een drama, een tooneelspel of een
Eenigen tijd geleden werd dr. Kuyper
door de Amsterdamsche afdeeling van den
Socialisten bond uitgenoodigd een debat te
houden met Domela Nieuwenhuis, waarop
eerstgenoemde met een weigering ant
woordde.
Naar gemeld wordt, zouden nu de socia
listen besloten hebben (onder wie ook Domela)
op een Zondag naar een kerkgebouw te
trekken, waar dr. Kuyper als predikant
optreedt.
Aan den uitgang van dat gebouw wil
men strooibiljetten verspreiden, waarin
wordt aangekondigd, dat den volgenden
dag een vergadering zal worden gehouden,
waarin Domela Nieuwenhuis de toespraak
van dr. A. Kuyper zal beantwoorden.
Mijnheer de Redacteur!
In de laatste nummers uwer courant gaf
U steels gunstige recentiën van de opge
voerde tooneelstukken in „de Doele" alhier.
Ook troffen wij een dankbetuiging aim van
den heer Potharst, Directeur van het Salon
des Variétés te Amsterdam, waaroij in heel
bescheiuen vorm dit gezelschap zijn dank
betuigt „aan allen, die de gegeven Tooneel-
voorstelhngen zoo trouw bezochten en zoo
vele blijken van tevredenheid gaven? ’t Is
deze bescheiden vorm, die ons noopt U,
mijnheer de Redacteur te verzoeken, eenige
regelen in Uw blad te mogen plaatsen.
Brengt de heer Potharst, ook namens zijn
gezelschap, dank aan de bezoekers, het zyn
in de eerste plaats die bezoekers, welke
dank zijn verschuldigd aan die arlisten voor
het genoegen, voor het wezenlijk kunstge
not, ons gedurende de zes kermisdagen
geschonken. De bezoekers zijn dan ook niet
slechts tevreden, zij zyn voldaan, en brengen
gaarne hulde aan het geheele personeel.
S^l
bankbiljet van 1000 francs uit mijn hoed
had genomen. Ik staarde den jongen man
in het verschrikte gelaat, waarop angst en
ontsteltenis zich afspiegelden.
“„Mijnheer Mertens is volkomen in zijn
recht zoo te handelen? zei ik doodbedaard,
„en ik verwonder me, dat er iemand is, die
tegen een zoo eerlijk man een beschuldiging
durft inbrengen; wij spelen samen en hij
heeft dat geld genomen, omdat hij ’t noodig
had?
Deze verklaring was kort en bondig. De
persoon, die den diefstal bemerkt had, was
nog nooit te voren in de sociëteit geweest
en dus niet met Mertens bekend. De spelers
waren ten hoogste ontevreden over het voor
gevallene. De vreemdeling, een hand in mijn
hoed ziende glijden, had direct aan diefstal
gedacht. Hij maakte dus Mertens zijn ver
ontschuldigingen, waarover allen blijkbaar
zeer voldaan waren.
Wij zetten intusschen
Mertens vertrok.
Gedurende drie dagen zag of hoorde ik
niets van het jonge mensch.
Dat hij mij liever niet onder de oogen
kwam, was zeer begrijpelijk. Door zijn eer
te redden, had ik de nagedachtenis van een
braaf soldaat gered; ik vond het niettemin
zeer vreemd, dat hij, al ware ’t maar per
brief geweest, mij niet voor den hem be
wezen dienst bedankte.
Op een avond, dat ik juist uit zou gaan
om eenige visites te maken, kwam mijn
oppasser mij een dame aanmeldeu, die mij
wenschte te spreken.
’t Was een vrouw van ongeveer vijfen
veertig jaar, met een kalm en fier gelaat
en een vrij moedigen oogopslag.
„Ik ben mevrouw Mertens? zei ze. „Mijn
zoon heeft mij alles verteld en ik kom u
nu onzen dank betuigen, dat u de eer van
onzen naam, dien wy tot heden onbevlekt
bewaard hadden, heeft gered?
„O, mevrouw..?
„Mijn zoon was hartstochtelyk verliefd
op een vrouw, die hem onophoudelijk lastig
viel om geld hij heeft zich om harentwille
geruïneerd, hij heeft gespeeld en verloren.
De rest weet u zelf?
Zooals ze daar voor mij stond, de tranen
glinsterend in haar donkere oogen, maakte
de droefheid der nobele vrouw een diepen
indruk op my. „Een jeugdige dwaasheid,
mevrouw? zei ik zacht, „ik zou gaarne
eens kalm met het jonge mensch willen
spreken? Zy schudde weemoedig het hoofd.
„Dat is ónmogelijk, kapitein; bij heeft
dienst genomen bij de marine en ik wilde
eerst na zijn vertrek by u komen?
III.
Zonder hem een enkele maal in de rede
te vallen, hadden wy onafgebroken naar
’t verhaal van kapitein J. geluisterd, toen
hij plotseling zweeg.
„En hoe ging het verder, kapitein Hoe
is ’t met mijnheer Mertens atgeloopen?"
„Hy is dood, heeren. Een paar jaar ge
leden ontving ik een brief uit Kélung, een
klein briefje met bleeke letters op verkleurd
papier. Het behelsde het volgende;
„Ik ben doodelijk gewond Admiraal
„Courbet heeft my juist het eerekruis ge
bracht maar daar ik ga sterven, zal ik
„’t nooit kunnen dragen... Ik zend het u,
„want gy hebt mij gered en ik zal my ge
lukkig achten, als gij het dragen wilt?
Dat is de reden, mijne heeren, waarom
ik in plaats van de orde van het Legioen
van Eer steeds het kruis droeg van den
marine-sergeant, den man, die na als dief
betrapt te zijn, te Kélung als een held zijn
leven voor het vaderland liet?
Men schrijft ons uit Amsterdam van
den 4n September.
De ingang van Oud-Holland was vandaag
op* vijf stuivers gesteld vanwege het
„ridderlijk steekspel/ dat op het marktplein
zou worden gegeven. Vele boeren uit Noord-
Holland waren met vrouw en dochters op
gekomen om zoon of knecht, die zich had
den doen inscUryven, naar den ring te zien
steken. Dat Hannes en Kees in de bonte
kleedy van een ridder te paard zouden
mogen rondrijden, had geen geringe aan
trekking uitgeoefend. Het Amsterdamsche
publiek had iets anders verwacht; het had
zich de illusie geschept, ridders op strijd
rossen en pages in ’t krijt te zullen zien
treden. „Dom publiek, zal de commissie
zeggen, ge kondt weten, dat onder ridder
lijk steekspel het eenvoudige ringsteken
wordt verstaanten overvloede hebben wij
op het programma tusschen twee haakjes
de verklaring laten volgen?
Wat er van zy, vermaakt heeft dit ring
steken de talryke menigte. De riddergewa
den zyn wel eens sierlyker gedragen, maar
zeker zelden zoo grappig. By sommigen zat
het gevest van den degen ouder de oksel
anderen hadden begrepen, met de kaplaar
zen aan de beenen het paard niet te kun
nen vasthouden, en daarom die laarzen maar
uitgelaten verscheidene reden zonder stijg
beugel.
Het kostte niet zelden moeite, de paarden
in een draf te krygen, die op iets anders
geleek dan op het sukkeldrafje van het
oudste vigelantepaardeenige paarden ver
kozen dan maar liever te galoppeeren. Het
gebeurde nu eens, dat een boer zyn paard
tegen een paal stuurde, een andermaal, dat
bij zelf er tegen kwakte. Een kolossale
ruiter, een echte Cambrinus-figuur die zich
in eene meer triomfantelyke houding trachtte
te paard te zetten na twee ringen achter
een te hebben gestoken, hobbelde van zijn
ros af; er was ook een „bootsemaker" by,
dien het publiek al spoedig met den naam
van „August de Domme" betitelde. Het
kleine manneke sloeg altijd maar door met
zijn stok op den nek van het vette, lang-
manige paard, waarop hy heen en weer
gleed als een schoolryder. Dat hij ook naar
den ring moest steken, herinnerde hy zich
altijd als het juist te laat was. Een ver
toonde zulk een yver in het aansporen van
zijn knol, dat hy den stok in tweeën sloeg.
De muziek was zeer gul met fanfares:
zoowel voor een poedel als voor drie rin
gen van de vijf. Eu het goedlachsche publiek
stemde gaarne daarmede in.
In de pauze hertelde Kakadorie ons weder
van den vreemdsoortigen man, die was gaan
loopen, terwijl hy hem zyne hersenen had
uitgenomen om schoon te maken, en die
hem later zeide, het nu wel zonder herse
nen te kunnen stellen omdat hy lid van den
Amsterdamschen gemeenteraad was gewor
den. Het watertje en het zalfje van Kaka-
doris tegen dea forensenkwaal, de taptoe-
ontmoeemgen enz. hadden als altijd veel
gehoor; met goedige bewondering staarden
de buitenmenschea den man aan, die in
New-York, Chicago, Philadelphia, Rome,
Lissabon, Buiksloot,. Broek en aan nog een
vijftal andere universiteiten had gestudeerd,
en die te Brussel als geneesheer zoozeer
bemind was geraakt, dat hem uitgeleide
werd gedaan tot aan het station door meer
dan 2000 personen, die hij te Rozendaal
nog hoorde saikken.
Of velen hem om consult in zijne woning
„midden in Parijs, in de Rue du Batavier
numéro soixante deux, anders gezegd de
Batavierstraat no. 62, zijn gaan opzoeken,
valt te betwyfelen, immers hy liet op die me-
dedeeling volgen: „als ze je daar niet van de
trappen gooien, zóó goed sta ik daar aan
geschreven".
blijspel was, steeds zagen wij de verdien
sten van allen en elk in ’t bijzonder uit
blinken, en wij weten waarlijk niet wie en
wat ons ’t best beviel. Dat wij in dit ge
voelen niet alleen staan, bewijst de steeds
toenemende stroom van toeschouwers. Onze
kermis had dit jaar vele gelegenheden tot
uitspanning, maar toch eiken avond was
„de Doelezaal" vol, ja te vol, terwijl vooral
de laatste avonden velen teleurgesteld terug
moesten, wijl er plaatsgebrek was. Wij fe-
liciteerendan ook de Directie der Sociëteit „de
Doele“ met haar gelukkige keuze, door het
gezelschap van den heer Potharst te enga-
geeren. Onze hulde en dank brengende aan
dat gezelschap hopen en vertrouwen wij dat
deze eerste kennismaking aanleiding zal
hebben gegeven, dat wij die dames en hee
ren hier nog dikwerf zullen terugzien.
„Die perzik smaakt naar meer?
Eenige Tooneelliefhebbers.
I.
In onze club te Parijs werd druk ge
sproken over een valschen speler, die juist
dezer dagen zijn straf ondergaan had.
De een wist deze, de ander gene spelers-
gesehiedenis te vertellentot ons aller ver
wondering bewaarde echter kapitein J een
diep stilzwijgen.
„Hoe heb ik het nu met je," zei ik, zult
gij de eenige zyn, die ons niets weet te
vertellen?"
„Wou-je dan
hooren
„Zeker, heel graag?
„Dan wil ik niet weigeren, maar ik moet
je toch vooruit zeggen, dat mijn geschiedenis
niet in ’t geringste lijkt op die, welke gij
zooeven verteld hebt, en dat mijn hoofd
persoon, wel verre van een gewonen alle-
daagschen dief of oplichter te zijn, integen
deel een interessante figuur is?
„Hoe interessanter hoe liever," riepen
we als uit één mond, „we luisteren aandach
tig, kameraad, vertel maar op!"
De kapitein stak een sigaret aan en
plaatste zich in gemakkelijk leunende hou
ding tegen den schoorsteenmantel.
Wij schikten ons zoo dicht mogelijk om
hem heen, met die nieuwsgierige verwach
ting, welke de menschen veel op groote
kinderen doet gelijken.
Door de halfgesloten blinden glipten de
warme stralen van het vroolijke Meizonneiye
het vertrek binnen.
II.
„Voor een jaar of zes," begon de kapitein,
was ik garnizoens-kommandant in een klein
vervelend stadje. Geen theater en zelfs geen
spoor van eenig ander amusement; hoogst
zelden zelfs een allesbehalve aan de eischen
beantwoordend concert. Na afloop van mijn
werkzaamheden ging ik gewoonlyk naar de
sociëteit om wat afleiding te zoeken, zoo-
dat er ten slotte geen avond voorbijging,
waarop men mij daar niet kon vinden. Wij
bespraken er gewoonlijk de gebeurtenissen
en de politiek van den dag, ’t geen echter
niet verhinderde, dat er nu en dan gespeeld
werd, behalve gedurende de jaarmarkten,
die drie maal in ’t jaar gehouden werden
en telkens acht dagen duurden.
Op een achtermiddag in den herfst, ’t
was juist eenige dagen vóór de eerste markt,
trad ik de sociëteit binnen. Het was er zeer
vol en meerendeels waren de aanwezigen
mij onbekend: rijke boeren, die slechts zel
den in de stad kwamen, of landjonkers, die
pachters voor hun landerijen kwamen zoe
ken.
„Een gezellig clubje vandaag," zei een
habitué tegen me.
Ik trad op de tafel toe, waaraan druk
gespeeld werd, en, kon een gebaar van ver
wondering bijna niet weerhouden.
Een jongmensch van twee a drie-en-
twintig jaar, dien ik van aanzien wel kende,
had de bank.
Ik interesseerde mij een weinig voor hem,
omdat zyn vader, een oud vriend van me,
in den slag by Magenta gevallen wasdeze
had hem, behalve een goeden naam, een
klein fortuintje nagelaten. Hij bezocht de
sociëteit zeer zelden en spelen deed hij
nooit. Vreemd keek ik dus op, toen ik hem
de bank zag houden en nog wel een voor
zijn middelen veel te hooge, te oordeelen
naar de stapels papieren en ander geld, die
voor hem lagen.
„Hoeveel is de inzet?" vroeg iemand.
„Och wat inzet!" riep lachend een dikke
heer, „mijnheer Mertens is zoo gelukkig,
dat hij gemakkelijk open bank kan spelen?
De jonge man was buitengewoon bleek;
zijn oogen staarden wild voor zich heen.
„Open bank dan maar," stamelde hij.
Van dit oogenblik af was de fortuin hem
ongunstig. Tien keer achter elkaar verloor
hij en het duurde geen kwartier meer of
hy had alles verspeeld.
Een ander speler nam zijn plaats in en
het spel werd zonder eenige stoornis voort
gezet, zóó wild en hartstochtelijk, dat ik zelf
in den maalstroom werd meegesleurd en
ook begon te spelen.
Daar de zitplaatsen aan tafel alle echter
waren bezet, zag ik mij genoodzaakt te
bly ven staan met den hoed in de hand,
waarin ik myn winst, die met elk spel
grooter werd, verzamelde.
In het drukst van ’t spel riep eensklaps
iemand
„Kapitein, men besteelt u!“
Ik keerde mij plotseling om en greep
een hand: de hand van Mertens, die een
Bolswardsche Courant