NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLS WARD 8® WONSER ADEEL
OfipIpwaMrtain
1895.
No. 64. Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang.
BINNENLAND.
VOOR
HET SCHRIKKELJAAR.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
$XXXXXXXXXh*XX3CXXXX$
ZONDAG 29 SEPTEMBER.
1 Jan. 1880.
Doortje zette groote oogen op.
Wij hebben de eer te zijn.
Uwe dienstw. Dienaren,
Find Pkove.“
»Een
bankbiljet!” riep zij uit, en met bevende
vingers scheurde zij de tweede enveloppe
open, die ook aan haar geadresseerd was,
maar met een andere, sierlijker hand; en
waarlijk, daar lag een bankbiljet van twee
duizend gulden in! En op een strookje
papier, dat er by lag, stonden de woorden
„Ter betaling van een boterham en een
zeer dikke ook!”
Dat is alles wat het meisje er ooit van
te weten is gekomen.
Een oogenblik stond zij als verbijsterd
van blijdschap en verbazing. Maar terstond
dacht zij aan Daan.
„Misschien is hij nog niet vertrokken.
Maar hoe kon zij door de diepe sneeuw
bij hem komen? Daar kwam dezelfde buur
man terug met zijne slede, die nu ledig
was. Tot groote verbazing van den ouden
man verzocht zy met hem te mogen mee
rijden tot aan het landhuisje. In dat ver
zoek werd met de meeste bereidwilligheid
voldaan, en juist toen zij bij het landhuisje
was, kwam Daan er uit.
Daan, Daanriep zij, en wuifde met haar
rooden omslagdoek.
Daan hoorde hare heldere stem, zag het
ge wuif en haar lief gezichtje onder die
roode vlag, en was in een oogenblik bij
haar, om haar in zijne armen op te van
gen, toen zij van de slede sprong.
„Nu zal je nooit kunnen raden,” riep zij
half lachend half schreiend, „waarom ik
bij je kom.”
„Wat het ook is, ik dank er den Hemel
duizendmaal voor!” zeide haar minnaar.
„’t Is, zooals je weet, een schrikkeljaar,
Daan.”
„Ja, dat’s waar ook. Maar je komt hier
toch zeker niet, om mij ten huwelijk te
vragen?”
„Dat kon wel zyn,” antwoordde Doortje,
langzaam en bedaard. Mijnheer Daniël
Howel, wil je mij tot vrouw hebben?”
Het antwoord van „mijnheer Daniël
Howel” washaar in zijn armen te sluiten.
„En heeft juffrouw Kruisbegon hij,
toen haar blozend, glimlachend gezichtje
weer uit zyne vurige omhelzing te voor
schijn was gekomen.
„Neen, zij heeft niet,” viel Doortje hem
in de rede. „Zij weet er nog niets van.
Maar ’t is alles in orde, Daan.” voorzich
tig met hare linkerhand de rechter hield
h\j vast iets in den borstzak van zijn
overjas stekende. „Je kunt bij tante Lorinda
komen zoodra je maar wilt. Je wist het
niet, lieve Daan, maar je hebt twee
duizend gulden.
„Doortje Doortje Waldo!” riep juf
frouw Lorinda Kruis (en wie met haar om
gingen vonden, dat zij haar naam eer aan-
deed) terwijl zij het groote brood greep,
dat zij een half uur geleden uit den oven
had genomen, eer zij naar boven ging om
„die luie Mie” hare dienstmaagd „na
te zitten, die tweemaal langer dan ’t hoefde
de bedden opmaakte.”
Ik zeide het groote brood. Het halve
groote brood had ik moeten zeggen, want
de helft van het pas gebakken brood was
verdwenen.
„Doortje Waldo o o!” schreeuwde
juffrouw Kruis, met verheffing van stem
en een onheilspellende trilling in het laatste
,o!“
„Ja, tante,” antwoordde een zachte, hel
dere, jeugdige stemen een lief meisje
kwam uit den tuin, met een mandje vol
roode bessen in de hand.
Zij had een aardig, rond, blozend ge
zichtje, met kuiltjes in de wangen, onschul
dige, kinderlijke, blauwgrijze oogen en blond
haar, waarvan eenige korte lokken aan de
vlecht, waarin zij gestrengeld waren geweest,
ontsnapt waren en nu van de vrijheid ge
bruik maakten om bevallig over haar blank
voorhoofd en hare kleine ooren te kron
kelen.
Men zou haar niet meer dan zestien j aar
gegeven hebben, maar Doortje was ander
half jaar ouder.
Op twaalfjarigen leeftijd eene weeze, was
zij overgelaten aan de zorg van de oudste
zuster barer moeder, de eenige bloedver
wante, die zij kende een oude vrijster,
barsch in haar spreken en manieren, en
ook alles behalve teer van hart. Op haar
twee-en-veertigsten verjaardag, die tevens
haar trouwdag had moeten zijn, was zij
voor altijd uit haar humeur geraakt, want
op het oogenblik dat zij de oranjebloesems
in het haar stak, kreeg zij de boodschap,
dat haar bruidegom was weggeloopen, met
de vriendin, die zij tot bruidsmeisje had
gekozen.
Lorinda scheurde den bruidskrans aan
stukken, sprak van nu aan nooit weer over
het ontrouwe paar, verbande alle vrouwe
lijke bevalligheid en teederheid, die zij ooit
bezeten had (om de waarheid te zeggen,
was dit nooit veel geweest), en werkte op
de boerderij van haar vader tegen den sterk -
sten arbeider aan. Dag aan dag zag men
haar, vroeg en laat, in alle weer en wind,
met een paar manslaarzen aan, naast haar
kloeken ouden vader voortzwoegen, totdat
hij aan een zonnesteek stierf juist bij
tijds om het verdriet niet te hebben van
te hooren, dat zijne jongste dochter, die
zijn lieveling was, in eene verre stad als
weduwe en zonder vrienden op sterven lag.
Lorinda liet haar vader begraven of zij
hem beweende zag niemand stelde een
man, die lang bij hem in dienst was ge
weest, aan in de plaats die zij placht te
vervuilen, en ging op reis naar haar ster
vende zuster. Toen zij terugkwam, bracht
zij het kleine blonde Doortje mede, en
sommige van hare buren meenden op te
merken, dat zij sedert dien tijd iets of wat
minder streng en barsch was geworden
maar indien dit alzoo was, dan was. het
zoo weinig, dat men er bijna niets van be
merken kon. Wel is waar werkte zij minder
op de boerderij, en besteedde zij den tijd,
dien zij aldus uitwon, om haar nichtje
naaien, koken en karnen en andere vrou
welijke kundigheden te leeren, maar nooit
gingen hare lessen met een goedkeurenden
glimlach of een vriendelijk woord, veel min
der met een kus gepaard. Het zonnetje van
binnen scheen bij Doortje echter zoo helder,
dat het strenge gezicht en al de stroeve
manieren harer tante haar jeugdig leven
niet konden bewolkenen al was zy ook
van het hart dier strenge vrouw uitgesloten,
de deuren van alle andere harten stonden
wijd voor haar open.
Wat wonder dus dat Daan Howel, de
jonge ingenieur, die in het oude landhuisje
op een halve mijl afstands van de boer
derij woonde, overdag altijd aan haar dacht
en ’s nacht van haar droomde Zij kende
hem sedert den dag harer aankomst, toen
hij, een lange, vijftienjarige knaap, het
kleine meisje in hare zwarte kleeding schrei
end aan het hek had zien staan, en zoo
veel medelijden met haar had, dat hij, zon
dat er volstrekt niet mee in verband stond,
„nooit zal ik mijne toestemming geven dat
je met een man trouwt, die niets bezit, en
als je ooit zonder mijne toestemming trouwt,
maak ik je moeder in haar graf tot een leu
genaarster.”
„Ik heb u al zoo dikwijls gezegd, tante,
dat ik dit ook nooit doen zal,” zeide Door
tje, zachtmoedig, maar op vasten toon. „Ik
heb de laatste woorden van mijn moeder
niet vergeten.”
„Dan moetje Daan Powel ook niet aan
moedigen dat hij je overal zoo naloopten
als je iemand moet hebben met wien je
uit de kerk naar huis gaat ik kan, God
dank, wel alleen gaan dan heb je immers
Abner Braun en die heeft twee duizend
gulden in de Bank staan.”
„Maar tante, ik heb Daan al zoo lang
gekend, en hij is zoo dikwijls op reis, dat
als hij thuis is, ik zijn gevoel niet zou wil
len krenken.”
„Ba!” riep de grimmige oude vrijster uit.
„Mannen hebben geen gevoel. En als je
hem al zoo lang gekend hebt, welnu, dan
heb je hem nu lang genoeg gekend.”
„Maar als hij nu eens tweeduizend gul
den bezat in plaats van Abner Braun
vroeg Doortje met meer levendigheid, dan
zij nog aan den dag had gelegd.
„Dat zou zeker in zijn voordeel zijn. Maar
hij heeft het niet en krijgt het ook nooit,
zoolang hij dien ouden vader en moeder
onderhoudt. Twee duizend guldenwaar
zou hij die van daan halen Hoe eer je
Daan Howel vergeet en hoe eer hij jou
maar uit zijn hoofd zet, hoe beter.”
„U behoeft zoo luid niet te spreken, tante,”
zeide het meisje met verontwaardigingen
verschrikt door een blik van boosaardige
zegepraal harer tante, zag Doortje om, juist
bij tijds om een groet te krijgen van Daniël
Howel, die de deur voorbijliep.
„Hy heeft mij gehoord,” sprak juffrouw
Kruis. „Daar ben ik blij omdat wint
moeite uit.”
„Ach, tante Lorinda, hoe kunt u zoo
wreed zyn!” riep het arme Doortje, in tra
nen uitbarstende.
Anderhalf jaar verliep en in dien tijd
hadden Doortje en haar minnaar, door zijne
veelvuldige afwezigheid en juffrouw Lorin-
da’s waakzaamheid elkaar slechts drie- of
viermaal gesproken, „’t Is toch hard,” zeide
de jongman bij de laatste van die gelegen
heden, dat ik je tante niet om je hand kan
vragen omdat ik geen twee duizend gulden
rijk ben, terwijl ik weet dat u in myne
woning liefde en geluk wacht. O, Doortje,
als je haat toorn maar durfde trotseeren,
nam ik je dadelijk tot vrouw!
„Daan,” antwoordde het meisje met tra
nen in de oogen, „’t is niet om haar toorn
hoewel ik gevoel dat het ondankbaar
van mij zou zyn dien te wekken maar
de belofte, die mijne moeder op haar sterf
bed haar voor mij gedaan heeft. Je moet
wel bedenken dat ik anders in een wees
huis had moeten gaan, en dan zouden wij
elkaar nooit ontmoet hebben.” En weer op
een opgeruimden toon, voegde zij er by
„Je ziet dus wel dat het veel erger had
kunnen zijn.”
„Je hebt gelijk, lieve, zooals altyd,” zeide
Daan; maar hoeveel jaren kan het nog
duren eer ik zooveel heb overgespaard.”
„Ik kan wachten, Daan. Ja” meteen
schalksch lachje „ik kan wachten totdat
ik zoo oud ben als tante Lorinda.”
„Dat verhoede de Hemel!” riep hij uit,
haar in zijne armen drukkende en haar
kussende. „En nu, vaarwel; morgen ver
trek ik, om, ik weet niet hoe lang, weg
te blijven. O, Doortje, mocht de tijd spoe
dig komen, dat een lief vrouwtje mij met
mijn ouden vader en moeder thuis wacht
om mij welkom te heeten!”
Zy richtte zich op de teenen op, nam
zijn gelaat tusschen hare kleine handen,
keek hem in de oogen, met een schat van
teederheid in de hare, en zei slechts„Wie
weet?”
Den volgenden dag, den 3 Januari 1880,
toen Doortje met een rooden omslagdoek
over ’t hoofd in den tuin kruimpjes strooide
voor de musschen, kwam een buurman met
zijne slede, waarop h(j een vracht hout
had geladen, in de laan. „Goeden morgen,
juffrouw Doortje,” riep hjj haar toe, terwijl
hy voor het hek stilhield. „Hier heb ik
een brief voor u. Aan het postkantoor dach
ten ze, dat hij misschien van gewicht voor
u kon zijn, en omdat zij weten dat ik te
vertrouwen ben en dat ik hier voorbijkwam,
verzochten ze mij hem even aan te reiken.”
En de oude man wierp den brief over de
haag in de uitgestrekte -handen van het
meisje en reed voort.
„Een brief voor my!“ riep Doortje in de
grootste verbazing uit. „Ik heb nog nooit
in mijn leven een brief ontvangen!” Zij
WestergOO, 24 Sept. Alhoewel debie-
tenoogst reeds in vollen gang is, zijn er
toch ook landbouwers, die ze deze lichte
mian nog op het veld laten blijven, omdat
ze nog altijd flink doorgroeien en alzoo steeds
in gewicht toenemen.
Achlum, 25 Sept. Met de kaats vereeni-
ging marcheert het hier goed. Daat het plan
bestaat ook leden uit andere plaatsen toe
te laten en do gelegenheid open te stellen
voor het toetreden van begunstigers, hoopt
men een volgend jaar in betere conditie te
zijn gekomen voor het houden van de zoo
zeer gewilde kaatspartijen.
Nijland, 25 Sept. Met ingang van 1
October a s. is tot brievengaarder in ons
dorp benoemd K. I. de Boertot postbode
te VVolsum c. a. is aangesteld U. Winia
beiden alhier.
der een woord te zeggen, haar zijn mooiste
witte konijn had gegeven.
Doch genoeg uitgeweid. Doortje kwam
glimlachend in de keuken maar de glim
lach verdween toen zij het booze gezicht
van hare tante zag.
„Heb jij dat brood doorgesneden en het
toen op die warme rechtbank laten liggen
om uit te drogen als een spaander vroeg
juffrouw Kruisen zonder antwoord af te
wachten liet ze er met nadruk op volgen
„Maar natuurlijk heb je dat gedaan. Nie
mand anders had het durven doen. En hoe
durfde je zoo brutaal zijn? Je weet toch
wel dat ik nooit een brood in mijn huis
aangesneden wil hebben voordat bet ten
minste een dag oud is
„Het spijt my wel, tante,” begon Doortje,
maar hij had zoo’n honger!”
„Hij schreeuwde hare tante, haar met
een blik van ontzetting aanziende. „Je hebt
het dus weggegevenEn dat nog wel aan
een „hij!” Zeker een landlooper, die op een
nacht komt inbreken en ons allen ver
moordt.”
„Kom, tante, wees zoo boos niet,” pleitte
het meisje. „Hy was geen landlooper, neen
waarlijk nietmaar een knap jongman,
met lang bruin haar.”
„Eene pruik,” bromde juffrouw Kruis,
„En mooie blauwe oogen,” ging Doortje
voort. „En hij vroeg om niets. O, tante,
luister eens, ik zal u alles vertellen. Ik lag
op het pad op mijne knieën om eenige
bessen, die ik had laten vallen, op te rapen,
toen ik hem door het gat in de haag, dat
het kalf van Braun er laatst in gemaakt
heeft, zag aankomen.”
„Als je gekeken hadt naar wat je deedt
zou je hem niet gezien hebben,” viel hare
grimmige toehoorster haar in de rede.
„Hij zag mij natuurlijk niet,” hernam
Doortje, „anders had ik hem zoo nauwkeu
rig niet kunnen opnemen. En, o, tante Lo
rinda, hij was zoo knap en zoo bestoven,
en zijne kleeding was zoo versleten, die
arme man Hij ging onder den ouden boom
zitten, haalde eene korst brood uit zyn zak
en begon te eten, alsof hy ergen honger
had. Dat ging mij aan ’t hart.”
„Malligheid zeide hare tante.
„En ik stond stil op, liep naar huis, en
sneed een sneedje van het brood af.”
„Noem je dat een sneedjebeet tante
Lorinda haar toe. „’t Is een stuk, groot
genoeg voor het ontbijt van een heel gezin.”
„En ik smeerde het.”
„Heb je ’t gesmeerd ook?”
„Ja, tanteik heb alleen maar de boter
genomen, die in het schaaltje was overge
bleven.”
„Een half pondJe krygt eene week lang
geen boter op je brood.”
„En ik liep zoo gauw als ik kon naai
de laan terug,” vervolgde Doortje, wie deze
bedreiging niet veel schrik scheen aan te
jagen „en ik bleef voor hem stilstaan, gaf
hem het brood in de hand, en zei„Ik
heb zoo’n medelijden met u Meteen wilde
ik heengaan, toen hij myne hand greep,
en die kustte.” (Het gezicht van juffrouw
Lorinda werd zoo strak als marmer) en zei
„Dat zijn de eerste vriendelijke woorden,
die ik gehoord heb, sedert ik hier in ’t land
ben. Hoe heet gij, lief meisje? „Dorothea
Waldo,” zei ik. .Dorothea Waldo,” her
haalde hy „ik zal dien naam niet vergeten
en hy nam zijn hoed af en ging heen. Lieve
tante, als u in mijne plaats was geweest,
zoudt u dan ook niet zoo gedaan hebben
„Ik?” riep tante Lorinda. „Ik zou
een vreemden man op den publieken weg
eten brengen? Ik zou mij door een land
looper de hand laten kussen Neen, waar
lijk nietmijne hand zou hij niet gekust
hebben.”
„Misschien niet,” zeide Doortje met een
ondeugende tinteling in hare oogenen
deemoedig liet zij er op volgen „Maar wees
niet langer boos op me, tante Ik zal da
delijk een ander brood bakken.”
„Maar dat geeft me niet terug wat je
verspild hebt,” zeide hare onverbiddelijke
tante. Je zoudt nog al een geschikte vrouw
wezen voor een man, die niets bezit, als
je zoo maar heele brooden en boter by het
pond weggeeft,” (zooveel bad juffrouw Kruis
wel van hare sekse overgehouden, dat zij
soms een weinig in het overdrevene viel)
„aan alle dieven en landloopers, die je maar
voorkomen.”
„O, tanteriep hare nicht, „hy zag er
uit als een prins.”
„Een prins(met een smadelijken lach).
„Je hoofd is op hol gebracht door al die
malle verzen, die je gelezen hebt. Een prins
Dat is nog al waarschijnlijk een prins
in versleten kleeren en op eene korst brood
knabbelende. Een vermomde inbreker, dat
geloof ik eer. Maar inbreker of niet,” ging
zy voort, plotseling o verspringende op iets,
keerde hem om en om, en beschouwde hem
opmerkzaam. Het was een gewone gele
enveloppe, met het gedrukte adres van een
zaakwaarnemers firma in een naburige stad,
en haar eigen adres met een duidelijke
hand geschreven. „Van wien kan die brief
zyn?” dacht Doortje, en opende hem om
hare vraag slechts gedeeltelijk beantwoord
te zien. De enveloppe bevat nog een klei
nere enveloppe, benevens een velletje blauw
papier, waarop met dezelfde hand als van
het adres, de volgende regels te lezen ston
den:
„Aan Mejuffrouw Dorothea Waldo.
„Mejuffrouw!
„Wij hebben het genoegen u bijgaand
bankbiljet te zenden volgens order van
een onzer cliënten in het buitenland wiens
belangen hier te lande wij vertegenwoor
digen.
e»
Bolswardsche Courant
n
EN
F.