NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
OLSWAHB RN WON.SER ADEEL
J
I
j
I
I
I
Verschijnt Donderdags en Zondags. Vier en dertigste Jaargang. 1895.
u!
Be
No. 90.
I
BINNENLAND.
7
l
VOOR
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
te worden verkocht. En dat is ook myn
troost. Arme Tom
-
AXXXX XXXXjjXXXXX
f ZONDAG 29 DECEMBER. J
^XXXXXXXXXijXXXXXXX
Wonseradeel. Toen er deze week te
Arum aroeiderswoningen werden verkocht,
waarvan sommige nog geen f 100 konden
opbrengen, werd er hier en daar reeds ge
zegddac is nu juist wat voor Arbeid tot
Veroetering.“ Krotten opruimen en flinke
woningen er voor in de plaats. Ja, dat zou
de nieuwe vereeniging zeker ook graag ge
daan hebben, als de aandeelen, die ze uit-
geefc om eene som gelds bijeen te krijgen
voor het stichten van goede arbeiderswo
ningen, reeds alle genomen waren. iNu dat
nog niet het geval is, kan ze nog niet han
delend optreden. Toch merkt men hier en
daar reeds haar invloed, al zouden we die
dan ook grooter wenschen.
Te Pingjum is nl. reeds door hare be
moeiing een stuk land geheel omgewerkt,
terwijl ook te Witmarsum op haar initiatief
verbeteringen aan sommige landerijen zul
len a .ngebracht worden, ’c Is te hopen, dat
dit goed voorgaan goed doet volgen.
24 Dec. Bij de door het gemeente
bestuur gehouden publieke verpachting is
voor den tijd van drie jaren pachter gewor
den van de sluis- en havengelden te Makkum
D. Babois aldaar, tegen f 291) en van de
bruggelden te Tjerk werd G. M. Vierstra
aldaar, tegen f 257 per jaar.
Een inzender in de N. R. Ct. zou eenige
veranderingen wenschen in de kilometer-
boekjes. Dader anderen, dat de toonder van
een boekje niet slechts de leden van zijn
gezin, maar ook andere personen onder
zijn geleide daarop reizen konden, wat
vooral met gezelschapsreizen vaak te pas
zou komen. Verder zou hg het minimum
kilometers van duizend op vijt honderd wil
len brengen, althans voor de derde klasse.
Vijftien gulden kan niet ieder voorschieten,
in de derde plaats gat hij dus in overweging
den termijn van een jair te doen vervallen,
waardoor de bepalingen omtrent het stor
ten van waarborggeld enz. niet meer noo*
dig zouden zijn.
Witmarsum, 26 Dec. ’95. Op de
tweede openbare vergadering vauhetNuts-
departement „\Vitmarsum-Pingjum,“ Dins
dagavond 1.1. alhier gehouden, traden als
sprekers op: de hr. Euxwolda en V. War
ners, hoofden van scholen te Witmarsum en
Arum. De eerste spreker behandelde het
onderwerp: Leeren en Spelen. Hij wees er
vooral op, hoeveel er tegenwoordig van de
jeugdige hersenen wordt geeischt. Verder,
dat er bijna geen tijd overschiet om de op
genomen leerstof te vermerken. Ook,dat ons
onderwgs niet eenvoudig en practisch ge
noeg is. Dat de eischen van net leven in
vele opzichten geheel anders zijn, dan de
eischen der examens. Hoe die laatste eischen
steeds zwaarder en zwaarder worden. Dat
net hoog noodig is om te strgden tegen
overlading, voor ontwikkeling, tegen hoog
opgeschroefde geleerdheid. Hg toonde verder
aan de verkeerde richting die het spel heeft
aangenomen. Het spel is ontaard in een strgd.
Niet het amuseeren, maar het winnen be-
heerscht de uitspanning. Ook kinderlectuur
en kinderspeelgoed, wat ze zijn en hoe ze
moeten zgn, werden besproken.
De tweede spreker gat in vloeiende en
pittige Eriesche verzen zgn beschouwing
over het schoolverzuim. De oorzaken van
het schoolverzuim werden op sarkastischen
toon op de kaak gesteld. De gevolgen in al
hunne naaktheid aangetooud. De middelen
ter genezing met kracht en klem ieder op
het hart geurukt. Niet door nog meer papier
te beschrgven, wij hebben statistieken tot
in het oneindige gemaakt, maar door zelf
te zeggen: mijn kind zal niet meer ver
zuimen. Niet door het kind in den modder
te laten wroeten, niet door hem in de plaats
te stellen van volwassenen op den akker in
voorjaar, zomer en najaar, maar door hem
zgn plaats te geven die hem toekomt: op
de schoolbanken. Als allen maar van goeden
wil zgn, hoe zullen we dan vooruitkomen.
Oudemirdum, 26 Dec. Een nog dienst
plichtig jongeling alhier, die van ’t voorjaar
naar Amerika vertrok, verzuimde hierdoor
dezen zomer zijne kleederen te laten inspec-
teeren. Vooreen paar dagen teruggekeerd,
is hem aangezegd, dat hij wegens dat ver
zuim het vaderland opnieuw 3 maanden
moet dienen!
Als ik weer tot mijzelven kom, is de zon
reeds laag gedaald’t is bijna avond ge
worden, niet lang meer, en het zal nacht
zjjn aangenaam vooruitzicht om alleen
den nacht in de woestijn door te brengen
met de mogelijkheid om door een troep
zwarten ontdekt en ter eer van Allah om
hals gebracht te worden. Maar slechts
langzamerhand krijg ik die gedachten mijn
hoofd doet mij ontzettend pijn en op mijne
beenen gevoel ik den last van verscheiden
centenaars waar ben ik, wat is er met
mij gebeurd O ja, ik viel van het paard
hoe kwam dat toch Ik richt mij wat
op en kijk om mij heennaast mij, neen
half op mij ligt Tom stil, als dood.
„Tom
Een zacht hinneken volgt, eene matte
beweging met den kop. Hy doet eene
krampachtige poging om op te staan en
probeert de beide voorpooten onder het
lichaam te krijgen, daarop ik heb juist
tijd om mij met een’ ruk van zijn gewicht
te bevrijden, valt hij met een dof gesteun
weer neer.
„Gewonddenk ik bij mijzelven, „arme
TomIk ga overeind zitten en bevoel
mijn hoofd, een bebloede buil, anders niets.
Ik rek mijne stijve ledematen uit en kom
tot de overtuiging, dat ik schot noch steek
wonde heb. Een druppel whisky uit een
fleschje in den broodzak verkwikt mij wat
en ik sta ten slotte op om de wonde van
Tom te onderzoeken.
Er is maar één oogenblik noodig om te
zien, wat er is geschied, en hevig ontroerd,
bijna weenend wend ik mij af; Tom, mijn
arme, trouwe Tom heeft geen achterpooten
meerhij was, zooals zoovele onzer last
en rjjdieren, het offer geworden van de
barbaarsche gewoonte der Soedaneezen om
de peezen der op hen aanrennende of vluch
tende dieren met één slag van hunne
vlijmscherpe zwaarden door te slaan en ze
met hunne ruiters of bepakking neer te
doen storten de bloedige gebroken been
deren grjjnsden mij aan de zwarte hond,
welks ontzield lichaam daar weinige schre
den van mij af in ’t zand ligt, heeft bij
ons voorwaarts rukken, toen hij gewond
op den grond lag, zijne laatste krachten
aangewend om zjjn gloeienden haat tegen
de ongeloovigen door een schandelijke daad
van wreedheid te toonen.
Daar ligt nu mijn arme vriend voor mij,
stil duldend, zonder klacht zijn lijden
dragend, en, erger nog, reddeloos verloren.
Slechts één liefdedienst kan ik hem nog
bewijzen, slechts één, den laatsten, hem
uit zijn lijden te helpen. En dat zal da
delijk gebeuren. Ik kniel naast hem neer
terwijl ik nog eens met mijn linkerhand,
over zijn kop strijk, dien hij naar oude
gewoonte op mijne knie beproeft te leggen,
en dan zijn oog bedek, opdat hy de be
weging niet zal zien trek ik met de
rechter mijne revolver. Nu, op dat oogen
blik ik beken het en schaam mij er
nog over bekruipt mij een gevoel van
bezorgdheid over de mogehjke gevolgen
van mijn schot, de vrees, dat ik door den
knal misschien rondzwervende Soedaneezen
zal lokken.
Dus eene heel gewone lafhartigheid
Foei, ik had er mjjzelven niet toe in staat
gehoudenHoe egoïstisch kan men toch
zijn, als ’t om het beetje eigen leven gaat.
En daar ligt Tom nog altijd voor mij in
zijn hulpeloozen toestand, zijne smart. Mijn
strijd duurde eenige minuten, en dan:
Het moet zijn, wat de gevolgen ook
mogen wezen! Niemand zal kunnen zeg
gen, dat ik jou hier zoo laf hartig heb ver
laten. Vaarwel, getrouw dier, je hadt een
beter lot verdiend
Ik breid myn’ zakdoek over zijn’ kop
uit, ik kan de stomme, klagende taal van
zijn oog niet verdragendaarom druk ik
den mond van het wapen tegen zijn slaap,
trek vlug tweemaal achter elkander af
het is gebeurd, mijn arme Tom is uit zijn
lijden.
Ik kruip met moeite de helling der kloof
op om rond te kunnen kjjken o vreugde
op eenige mylen afstands vertoonen zich
in de laatste stralen der avondzon boven
de mimosa’s de gedaanten van eenige be
reden personen, patrouilles, die zoeken naar
dooden en gewonden. Eenige schoten zjjn
voldoende om hunne opmerkzaamheid op
mij te vestigen, en eenige oogenblikken
daarna ben ik veilig in de legerplaats.
„En Tom vraagt de overste mjj den
volgenden dag in het lazareth, waarheen
de dokter mij verbannen heeft.
Ik vertel.
„Arme Tom! Nu, in elk geval stierf hij
in den dienst, en dat is misschien van zijn
standpunt gezien ook eervoller en aange
namer dan een jammerlyk leven te leiden
als karrepaard om later op den ouden dag
aan een ruwen koetsier of slachtersknecht
beddingen, welke de watermassa’s, die in
den tijd der tropische regens van de bergen
stroomden, op ontelbare plaatsen hebben
gevormd, beddingen, deels met steile wan
den en met steenblokken van alle grootte
als bezaaid, deels half met drijfzand aan
gevuld, waarin de man tot aan de knieën
inzinkt, dat de raderen der affuiten en
amunitie-wagens tot aan de assen doet ver
zinken.
Zoo gaan we slechts langzaam vooruit,
en zeer dikwyls moeten we halt houden.
Nu eens moet men helpen om een stuk
geschut of eene kar uit het zand los te
maken, dan om een kameel of muildier op
de been te helpen en zijn last weer op
nieuw te schikkenvervolgens moeten er
eenige dozijnen struiken worden omge
kapt om een eenigszins begaan baren weg te
krygen of zelfs om eene al te diepe, al te
steile rivier-bedding door middel van stee
nen, takken en zand geschikt te maken
voor passage.
Op den middag bereiken wij eene be
trekkelijk open plek, waar de generaal be
sluit een langeren tyd rust te houden, ’t Is
ook tijd, want mensch en dier zijn geheel
uitgeputde gloeiende zon van Soedan
heeft daartoe niet het minst bijgedragen.
Bevel tot „koken wordt gegeven, d. w. z
die uitdrukking is hier slechts een euphe-
mismus, want scheepsbeschuit en het „ge
zochte* dat beteekent hiergevreesde,
gehate cornedbeef vereischt niet veel
kookkunst.
Toch, wij eten en rusten en dat is na
eene inspanning van zes uren aangenaam
genoeg. Ook Tom krijgt zijn rantsoen gerst
haver wordt hier te lande niet verstrekt
die ik met het laatste water, hetwelk
ik bezit, bevochtig; het is niet zeker, of
we heden nog water zullen vinden, en onze
transportkarren bevatten slechts een halven
liter per man en per dag, dus is zuinig
heid te recomandeeren, en de paarden
moeten maar zien, hoe ze hunnen dorst
lesschen.
Om drie uur zullen we verder gaan, heet
het, maar de troepen van den Mahdi willen
ons die rust niet gunnen; juist, als ik mijn
pijp wil aansteken, maken onze schild
wachten alarm; twee afdeelingen van den
vijand ter sterkte van eenige duizenden
komen van de bergen op ons aan, kennelyk
met het doel om ons van twee kanten aan
te vallen.
Snel worden de noodige bevelen gegeven
in vijf minuten zijn we gereed om den
vijand te ontvangen. Ik krijg bevel om
met eenige dozjjnen manschappen eene
laagte te bewaken, welke het den vyand
gemakkelijk zou maken om eene kleine
afdeeling onbemerkt op ons af te zenden.
Dus: „Voorwaarts, Tom! Je hebt reeds
een dozijn gevechten meegemaakt en bent
er altyd goed afgekomen, ’t zal dezen keer
ook wel goed gaan!“
Hij schudt de manen, knabbelt met de
tanden op het gebit en gaat in dansende
pas met opgeheven kop en opgestoken
ooren zoo trotsch en moedig voorwaarts,
als gold het den intocht in eene verover
de stad.
Eenige minuten zijn voldoende om ons
op de aangewezen plaats te brengen, en
nog enkele minuten later hooren we scho
ten knallen en het merg- en beendoor-
dringende krijgsgehuil der Soedaneezen
de lucht vervullen. Van onze standplaats
zien we nietsalleen aan het telkens toe
nemende snelvuur en de sneller en sneller
op elkander volgende salvo’s der onzen
kunnen we opmaken dat het geldt een’
hardnekkigen aanval af te slaan. Tien,
vijftien, twintig minuten verloopen, onze
opgewondenheid en ons ongeduld worden elk
oogenblik grooterdaar komt door de
struiken aan ’t einde der kloof een troep
zwarte naakte kerels gedrongen en werpt
zich met opgeheven lans op ons.
Ik commandeer vuur. Schot op schot
volgt in het snelste tempo, de eene vijand
na den andere valt, maar telkens komen
er nieuwe, en eindelyk zijn we handgemeen
bajonet en sabel tegen lans en zwaard.
Gelukkig is het aantal aanvallers niet
groot en het gelukt ons, nadat de helft
van hen hunnen moed met hun leven heb
ben betaald, de anderen terug te dringen;
maar ook wij hebben verliezen te betreu
ren zes mijner manschappen zjjn dood,
verscheiden gewond, en allen door honger,
dorst en inspanning afgemat.
Ik beveel nog eene laatste charge op de
vluchtelingenop ’t zelfde oogenblik dat
ik Tom de sporen geef, maakt hjj een
sprong en valt met mjj neer is hjj ge
troffen door een kogel, of heeft men hem
gestoken Ik weet het niet, ik herinner
mij alleen, dat ik op den grond val en in
den val met het hoofd tegen een rotsblok
sla; dan verlies ik het bewustzjjn.
Tom staat voor mij, mijn vriend, mijn
beste, ik zou haast zeggen mijn eenigste
vriend, ofschoon hjj niet spreken kan.
Maar als hij mij met zijne groote, verstan
dige oogen aankijkt, of zijn Tangen kop met
de weeke lippen over mijn mouw wrijft,
dan weten we, dat we elkander begrijpen,
dat we vrienden zijn.
Tom was het eigendom geweest van een
mijner collega’s, maar toen deze was ge
vallen, er is immers op onze gezegende
aarde, in weerwil van alle beschaving en
philantropie, nog geene inrichting, waar
paarden, die broodeloos zijn geworden of
zonder schuld op de maatschappelijke lad
der zijn gedaald, eene verpleging volgens
hunnen stand genieten en pensioen of ver
goeding krijgen ze heelemaal niet was
Tom bij de intendance gekomen en ver
oordeeld om karren te trekken en brood
en vleesch voor de compagnie te halen, aan
het hoofd waarvan hij zoo dikwijls moedig
te velde was getrokken.
Gedurende de periode van zijn roem had
ik hem leeren kennen en hem dikwijls na
een vermoeienden marsch een stukje brood
of een klompje suiker gegeven. Deze be
wijzen van toegenegenheid had hij niet
vergeten, want toen ik, na lange afwezig
heid uit de garnizoensplaats, hem op ze
keren dag plotseling voor de kar zag en
hem bij zijn naam noemde, ging er eene
rilling als Van smart over zijn lichaam, en
een half onderdrukt, weemoedig gehinnik
had mij gezegd, dat hy mij herkende en
zich de schoone dagen van weleer herin
nerde.
Daar ik toen juist een paard noodig had,
was ik dadeljjk besloten om Tom uit zijne
slavernij te verlossen en hem zjjne vroe
gere maatschappelijke positie terug te geven.
Dit plan uit te poeren, was niet moeilijk
geweest; Toms fijne ledematen waren niet
geschikt voor het vleesch- en broodtrans-
port, en de chef der intendance was dan
ook blij hem kwijt te raken. Zoo had Tom
na weinige dagen de strengen van het ge
reide verwisseld met het zadel en zoo
waren wij vrienden gewordendat hij met
zijn paardenverstand had beredeneerd, aan
wien hij deze lotsverwisseling te danken
had, geloof ik stelligvoor my is er geen
twijfel aan of hij heeft het gevoeld.
Twee veldtochten hadden we samen mee
gemaakt; de Nijl op tot Dongola en van
Soeakim naar het binnenland had hy mij
gedragen, altyd veilig, altijd getrouw. Ja,
eens had zijne snelheid my zelfs het leven
gered, toen ik, door Arabieren van alle
kanten omringd, alle hoop reeds had op
gegeven. Geen wonder alzoo, dat we aan
elkander hingen.
Dus, Tom staat voor mij, gezadeld en
gereed om my duizenden mijlen, zij het
desnoods naar Khartoem, te dragen. Wij
staan aan den morgen van gewichtige ge
beurtenissen heden zullen wij van Soea
kim oprukken om de wilde krijgers van
den Mahdi in hunne schuilhoeken op te
zoeken. Een signaal schettert. Tom steekt
de ooren op. Nu volgt een commando
„klaar voor ’t opstijgen opgestegen
marsch
En voorwaarts gaat het in den stillen
morgen de woestijn in, die er hier eigen
lijk volstrekt niet als eene woestijn uitziet,
tenminste niet, zooals men zich dat ge-
woonlyk voorstelt. De woestyn is juist niet
voor ’t grootste deel de dorre zandvlakte
zonder plantengroei, zooals wij ons die in
onze verbeelding voorstellenalleen in
sommige deelen, en daar ook nog maar by
strooken, bestaat de bodem uit eene meer
of minder dikke laag los zand of vaker
nog uit eene harde kiezelmassa of naakt
gesteente.
Vooral de woestyn van Oost-Soedan is
niet van alle plantengroei ontbloot, en van
Soeakim verder het binnenland in is mylen
ver alles begroeid. Wel is het eene eigen
aardige vegetatie, die we opmerken. Van
verre ziet de landstreek er uit als een on
doordringbaar woud, op den achtergrond
begrensd door bruinachtige bergketens, die
helder tegen den blauwen hemel afsteken.
Als we echter dit woud inrijden, blijkt
al het groen uit ver uitelkander staande
mimosastruiken te bestaan, die nu eens in
den vorm van boomen meer dan mans
hoogte opschieten, dan weer volkomen als
heesters tal van stammetjes vormen of zich
langs den grond uitstrekkend een waar
bosch vormen, dat door zijne lange scherpe
stekels het voorwaarts gaan uiterst moeie-
lyk maakt.
Hinderljjker echter nog zjjn ons de diepe
1
V*
Bolswardsche Courant,
n
1