NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OLS WARD BIS ■WOTSERABBBB Uit de Raadszaal. 1 Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. No. 5. ZONDAG 17 JANUARI. VOOR de opening der H ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. DONDERDAG 14 Januari 1897. toch zoo Fr. Ct. - maar een oogenblik. u neef. was weer uit het paradijs droomen in het vlakke land der ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. De Voorzitter stelt na vergadering voor, allereerst aan de orde te stellen punt 1 van de agenda. Beeediging van de benoemde leden van den gemeenteraad. De 8 gekozen raadsleden scharen zich daarop in het midden der zaal voor den Voorzitter en worden op de gebruikelijke wijze beëedigd. Daarna wenscht de Voorzitter hen geluk met hunne benoeming en verzoekt hun de voor hen bestemde plaatsen in te nemen. Deze heeren teekenen daarop de presentielijst. Thans zjjn alle 13 leden tegenwoordig. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Ingekomen stukken a. Een resolutie van Ged. Staten, hou* dende goedkeuring van den aankoop van een perceel grond ten behoeve van de Gas fabriek. b. Missives van de heeren R. de Boer Dz., P. de Jong, P. Alb. Jelgersma en Mej. M. E. VosBokma dat zij aannemen de be noeming resp, als Voogd v. h. Algem. Ar» menhuis, bestuurslid der lid Een paar minuten later zat neef Mar cel tegenover zijn nichtje in een allerliefst prieeltje voor in den tuin. Hjj zat zoo rechtop als een soldaat, die z’n laadstok ingeslokt heeft, en hij deed z’n best zoo lieftallig te kjjken, als hem maar mogelijk was. Zij vormden wel een groote tegenstel ling, de vroolijke, jonge Aline, met haar schitterende, blauwe oogen, en de oude of ficier, die zoo stram zat en zoo origineel keek, dat Aline het eindelijk wel uitscha teren meest. Wat scheelt je vandaag toch, neef? Je maken. Maar geef mij eerst je handje. Juist zoo. Je dient handschoenen te gaan dragen, anders worden ze nog heelemaal bruin. Ja, zie je, en hij streelde de kleine witte hand en zag het meisje, dat wat ernstiger geworden was, verliefd in de oogen zie je, daar zijn gevallen, dat een man en een meisje zooveel van elkan der houden, dat zij wel altijd bij elkaar zouden willen zijn. Kunt ge je dat voor stellen Zeker, dat laat zich wel denken. Kijk men leeft gescheiden en men voelt zich toch altijd tot elkander getrokken. Zelfs al pruil je eens. je meent het toch eigenlijk maar half. Ik weet niet, of ik mjj wel duidelijk genoeg uitdruk... Toch wel, b.este neef, toch wel. En heb je wel eens over de liefde na gedacht een zoo kon smaken, had hjj zich niet line was in weerwil van hare achttien jaren nog een van die aardige we- zentjes, die andere ach tienjarige meis- 1» jes niet zonder de noodige inbeel ding „bakvischjes“ noemen. Opgegroeid op het eenzame landgoed van hare moeder, enkel in verkeer met haar en eene oude gouvernante, was zij nog kinderlijk en frisch evenals het land te midden waarvan zij opgegroeid was. Die groene heuvels, die heldere beken, die ruime frissche heide, die aardige dorp jes in den omtrek het een en het ander scheen zich te weerspiegelen in Aline’s voorkomen. En wie keek naar haar om Niemand ter wereld daar in die „eenzaamheid*. Nu ja, een enkele: de zoon van den school meester, die was de eenige dichter op uren afstands. Maar hjj kwam alleen op Beu- kenoord als ’t vacantie was. Met hem had Aline als kind gespeeld, samen hadden ze de koeien naar de wei gedreven, samen forellen in de beek en vlinders op het veld gevangen. En was haai; gouvernante, het brave mensch, niet honderde malen doodsbenauwd geweest, als ze met hun beidjes op klimpartijtjes uit waren en ze weer met vuile schoenen, ge scheurde kleederen, met blauwe oogen of bonte armen dreigden thuis te komen Maar aan dien tjjd van vrooljjke onbe zorgdheid kwam een einde Richard moest naar de stad en op het gymnasium en een jaar of wat later naar de academie. In de vacanties, ja, dan zagen ze elkaar weer. Maar het was niet meer het oude. Richard was nu „een heer* en Aline droeg een japonnetje haast heelemaal tot den grond toe. Dat sprak elkaar nu aan met „u“ en er kon niet meer samen geklommen worden en al trok Aline, als ze alleen was, haar schoenen nog wel eens uit en haar kou sen er bij als ze een beekje wou doorwa den, al scheurde ze nog wel eens haar ja ponnetje stel je voor, dat Richard daar bij was! En des al niettemin om nu nog lange wandelingen te gaan maken onder het de deugd in de hand werkende geleide van hare eerzame gouvernante, daar had zjj toch ook bitter weinig trek in en daarom ging zij er nu maar alleen op uit. Zij klau terde alleen, ging alleen tochtjes in het bosch doen, vischte alleen en ving alleen haar kapellen, zocht hazelnoten en bosch- bessen moederziel alleen en besteedde den tijd, zooals het haar in haar hoofd je op kwam. Kon zij het helpen, dat Richard haar nu en dan tegenkwam? Gebeurde het al, dan boog men voor elkander, maakte een onverschillig praatje over wind en weer en bij een kruispunt van den weg ging ieder zjjns weegs. Maar toch laten we het in vredes naam maar zeggen hadden ze dan alle bei een stap of wat gedaan, dan bleven ze weer staan, keken om en waren ijselijk verschrikt, als hunne oogen elkander ont moetten. In den laatsten tijd was de verhouding pijnlijk geworden. Beiden kleurden tot over de ooren, als zij elkander ontmoetten, zochten elkander op en vluchtten als zij elkander vonden waren „woedend* op elkander en dachten steeds aan elkander. Zij waren beiden even verliefd, maar Richard, een bedeesd man, zou zich zelfs op de pjjnbank geen woord van liefde heb ben laten ontvallen en Aline kon zich van hare gevoelens in het geheel geen reken schap geven. Ja, zij liet zelfs hier en daar uit, dat Richard zoo veranderd was en dat zjj hem niet meer mocht lijden. Aline’s moeder, mevrouw Van Waller- stein, was de weduwe van een in den oor log gevallen officier, die van haar beschei den pensioen moest leven en zich derhalve, zoowel als uit droefheid over den dood van haar man, dien zij nog steeds beween de, op haar moederlijk erfdeel, het kleine landgoed Beukenoord, teruggetrokken had. Nu Aline op dien leeftijd begon te komen, waarop men er aan gaat denken zijne doch ter „geplaatst* te zien, hield zij zich meer dan ooit met de toekomst van haar doch ter bezig. Zij had haar wel is waar eene zorgvuldige opvoeding gegeven, maar zij verheelde zich niet, dat noch de bekwaam heden van Aline, noch haar karakter be rekend waren op den strijd des levens. Een man voor baar kon zy hier in de eenzaamheid niet vinden. Daarvoor moest gaen in de stad zijn, diende visites te ont vangen en de hare rust gewone, fijnge voelige vrouw leed reeds enkel bij de ge dachte, dat zij ter wille van haar kind in de toekomst een heel andere levenswijze zou moeten volgen. Het was haar derhalve volstrekt niet onaangenaam, dat op het alleronverwachtst haar neef, de gepensioneerde ritmeester Van Flock, op een goeden dag aanzoek deed om Aline’s hand. Meneer Van Flock, een welgesteld oud- vrijer, kwam van tijd tot tijd op bezoek op Beukenoord, en indien hij beweerde Aline’s sympathie gewonnen te hebben, was daar werkelijk wel iets voor te zeggen. Mevrouw Van Wallerstein had genoeg bewijzen, dat Aline neef wel genegen was en als de ondeugende Aline zijn houding nabootste en door de kamer marcheerende op parodieerenden toon zong Ik heet Marcel van Flock, ’k Ga een beetje als een stok, Tralala, tralala, tralala dan schreef mama dit eenig en alleen op rekening van jeugdigen overmoed. Inderdaad was Aline, zoo dikwijls meneer Van Flock op Beukenoord was, steeds in diens nabijheid. Zij had zooveel te vragen en neef Mar cel werd nooit ongeduldig, zooals mama en de gouvernante. Hjj gaf altijd antwoord, zelfs al vroeg Aline de zonderlingste din gen waarom het gras nu toch wel groen en de hemel blauw is en waarom niet an dersom. Neef Marcel had er ook goed slag van om regenwormen op te graven en meer van die kundigheden, die Aline uit stekend te pas kwamen als zij ging vis- schen. Neef Marcel liet zich naar alle heu vels meetroonen en was uitstekend te ge bruiken by het plukken van hazelnoten, die wat hoog hingen voor Aline. Ook was hij niet bang voor scheuren in zjjn mooien zomerpantalon, als het er op aankwam bes sen te plukken, waar nichtje met best bij kon. Kort en goed, neef Marcel was een ide aal, en het kon Aline aan haar hart gaan, dat niet alle menschen op de wereld ge leken op haar goeien neef. En evenwel nochtans daar kwam bij mevrouw Van Wallerstein toch wel eenige twijfel op, of Aline geneigd zou zijn met neef Marcel in het huwelijksbootje te stap pen, want het was een bezwaar en het bleef een bezwaar, dat ZEd. zooveel ouder was. Hoe bedoel je dat, beste nicht, zooveel ouder Ik meen, waarde neef, dat jjj tegen de vyftig loopt, en Aline pas achttien is. Maar nicht, hoe heb ik het nu met je Ik ben pas negen en veertig en dus een man in het best van z’n tijd. Daar heb je misschien geen ongelijk in. Maar de vraag is, hoe denkt Aline op dit punt. Aline? Maak je daar niet bezorgd over. Hoor eens nichtje, in de wereldsche din gen ben je om zoo te zeggen, meer dan bijziende, zoo niet blind. Hjj ging opstaan en liep naar den spie gel. Ik wil me niets wjjs maken, maar ik meen, dat ik nog wel eenigen indruk kan maken op een vrouwenhart. Stram ben ik, nu ja een heel klein beetje. Maar overigens ik kan voor een dertiger passeeren. Zou ik Aline vandaag nog kunnen zien? Zeker wel, waarom niet. Heb je ooit, „zooveel ouder!* Hoe kom je er by bent onbetaalbaar van middag. Hoe dat Aline (uiterst verbaasd.) U doet zoo komiek? Komiek? Ik ben integendeel zeer ern stig. Ernstig, en waarom dat? Ik sprak zooeven met je mama, over je. wel hoe denk je nu eigenlijk over trouwen Daar heb ik nog nooit over gedacht, neef. Maar u moest me nu eens uitleggen, waarom de lui toch eigenlijk wel trouwen. Ik zal probeeren je de zaak duidelijk te Eenige minuten later zat de heer Van Flock behagelyk lachende tegenover zijn nicht, verslag doende van het gevecht, waaruit hij zooeven triomphanteljjk te voorschijn gekomen was. Drommels, nichtje, ik stond daar voor een heet vuur, maar het zoete loon brandt my nog op de lippen. Al is men negen en veertig jaar, men wordt weer jong als men - zoo gezoend wordt. Mevrouw Wallerstein lachte hartelyk. ’t Verwondert me toch een beetje dat Aline zoo gauw toe... Of het je verwondert of niet, ik heb je toestemming. Zeker, maar Aline moet naar haar hart te werk gaan. Dat spreekt. Zoo dacht mjjn goede man er in zijn leven ook over. Waar of het kind toch blijft Och, dat begrijp ik best. Een beetje ver legen. De eerste kus... Hé, ik voel hem nog... Wat had ze een kleur... Weg was ze opeens, ik haar na. Maar het kind is zoo drommels vlug. Neef Marcel vlijde zich genoegelyk ach terover in zyn stoel. Eensklaps vloog hjj op. Hij meende Aline uit het park te voorschijn te zien komen. Hy zat namelijk op het terras voor het buis, onder het ge not van een kopje thee. Hjj was dan ook onmiddellijk opgesprongen en de trap af gegaan zoo vlug als zyn stijve beenen het hem toelieten, Aline tegemoet. Aline groette hem al van verre, maar niet zoo hartelyk ais hjj verwacht had. Zy zag er wat opgewonden uit, hare lieve wangetjes hadden kleurtjes van belang en een zachte glans straalde er uit hare oogen. Hare borst ging heftig op en neer en om hare lippen zweefde een zacht glimlachje een dichter zou gezegd hebbenHare lip pen droomden van kussen. Neef Marcel, die met het plan gekomen was om zyne bruid in de armen te slui ten, voelde zich den moed ontzinken en stelde zich tevreden met haar den arm te presenteeren. Toen, om zijne batterijen op nieuw te openen, zeide hy Je bent lang uitgebleven. Ja, neef en dat is jou schuld. Hij zag haar gelukkig lachend aan en gaf een drukje tegen haar arm. Dus alles in orde? vroeg hij met een veel beteekenen den glimlach. Ja beste neef, ik heb gedaan, zooals u my geraden hebt. Ik heb het hem gezegd. Hem? Wie wat? Wat is dat? Wel Richard. Neef Marcel kreeg een gevoel, of hem tien struikroovers tegelijk om zijn beurs of zyn leven vroegen. Ri Richard. Ja. Toen u me zoo de liefde uitlegde, toen begreep ik opeens, dat ik van hem hield. En u had gelijk dat ik moest spre ken, dat voelde ik wel. Mijn besluit was dadelijk genomen. Wij maken eiken dag op denzelfden tyd eene wandeling maar we hebben nog nooit een woord over liefde gesproken. Maar nu moest ik het hem zeggen. Ik deed, zooals u my geraden hebt. Maar neef, beste neef, wat scheelt u Niets, niets. Hij keerde zich om en wisch- te zich een traan uit het oog. De man had een week hart en had al zijne zinnen zoo op het meisje gezet. Is ’ie jong, die Richard van je zei hij na een pauze. Jawel, vier-en-twintig. Zoo, dat komt goed by jou leeftijd. Wat is er? vroeg mevrouw Van Wal lerstein, die op hen toegeloopen was. O, niets, niets, antwoordde neef. Aline is verloofd. Nu ja, dat weet ik, Weet u dat ma? Neef Marcel trok zyn nicht aan de japon en zei tot AlineIk heb mama zoo’n beet je op de hoogte gebracht. Weet u, nicht, met Richard... Alles is in orde, mama, wij kunnen da delijk trouwen. Richard is tot leeraar aan het gymnasium te Groningen benoemd. En dat alles buiten mij om. ’t Is toch... Je weet nichtje, dat ik je toestemming had en dus de zaak in orde mocht brengen. Ik heb ook niets op dien Richard tegen. Ik geef mijne toestemming. Maar Aliue, bedank neef voor zijne goede zorgen. Hy verdient het. En als voor een uur voelde neef Marcel weer twee zachte armen om zijn hals en een kus op zyn mond. Maar nu lachte hij niet, maar hy had een traan in het oog. Weer was het hem of hjj droomde. Twee kussen van dezelfde lippen en verschillend Over de liefde? Neen, neef, daarover nooit... Zij wischte zich een traan uit het oog. Het is merkwaardig. Ik heb een heele collectie liefdeshistories gelezen en het loopt altijd uit op trouwen. Je hebt gelijk neef maar och, aan trouwen heb ik nu nog heelemaal niet gedacht. Nog nooit? Nog nooit. Je dient toch eerst iemand lief te hebben. En zelfs al had je iemand lief, dan zou je dat nog zoo niet zeggen, dunkt me. Neef Marcel ging meer rechtop zitten en richtte zjjn oog op Aline’s gelaat. Zjj sloeg haar oogen neer en kleurde. Toen kreeg de oud-officier het te kwaad en schreeuwde op commando-toon Dat moet men zeggen Aline verschrikte en neef Marcel streel de oogenblikkelijk, als ter geruststelling, weer het kleine, blanke handje. Nu was ’t het oogenblik om van wal te steken. Maar hjj wist niets te zeggen hjj kon het rechte woord niet vinden. Zijn hart klopte meer, dan toen hjj voor tien jaar een vijandelijke colonne op zich aan zag rukken. Hij voelde de zweetdroppels parelen op zijn voorhoofd en hjj streek zich met de hand door zjjn (denkbeeldige) haren. Waarom hielp zjj hem ook niet een handje Zoo’n ondeugd. En zij keek im mers zoo ernstig. Daar ging wat in baar om, dat was duidelijk. Opeens vroeg ze: Wat moet men zeg gen Hij ergerde zich bepaald aan die vraag en drukte hare hand steviger. Och men behoeft het ook niet te zeg gen. Maar men moet het toch laten mer ken. Wis enpardon! Men moet het hem zeggen en dan trouwt men. Dus het meisje zelve moet spreken? Wel waarom niet? Een dient de eerste te zijn, zou ik denken.. Op eens was het neef Marcel of hij droomde. Twee armen werden er om zijn hals geslagen, bruine lokken vielen over zijne wangen en twee zachte lippen druk ten een malschen kus op de zjjne. Zoo iets had hjj nog nooit beleefd. Dat kus kunnen voorstellen. Maar het duurde Toen hoorde hjjDank Neef Marcel zjjner werkelijkheid. Bolswardsche Courant 2

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1