NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD 3OLSWA.RD EN WONSERADEEE s- j Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. K No. 9. 17 ZONDAG 31 JANUARI. g Uit den mond der kinderen. ^xxxxxxxxx ^xxxxxx tcx SI VOOR niet I ABONNEMENTSPRIJS 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. 1 O, wederzienKlinkt ’t woord u niet Als ’t blijde leeuwerikkenlied Dit woord heeft vleugels, om in droeve [dagen Ons naar der bergen top omhoog te dragen, Waarop nog de avondzonne straalt, stierf af, Maar vriendschap’s wonderkruid ontkiemde er op haar graf. Dit bloempje moet, zoo schoon, maar teer en fijn. Geplant in wederkeer’ge achting zijn. Zoo nu kon ze rusten. De morgen schemering brak ree'ds aan, maar zij be groette den nieuwen dag met een rustig hart. Zij dacht er aan, hoe goed dat „myn lieve, brave mama!“ geklonken had en met die woorden in ’t hart sliep zij in. Den volgenden dag kwam Alfred haar antwoord halen. „Hier is het, beste vriend," zeide zij en las het hem voor. Zij kon niet beletten, dat haar stem in den beginne eenigszins trilde, maar spoedig herstelde zij zich en bij de laatste woorden kon zy hem zelfs ernstig aanzien. Hij zag zeer bleek en zocht naar woorden. „Neen, zeg niets," verzocht zy hem op zachten toon. „Wie heeft nooit ondervonden, dat slechte gedachten trekvogels zijn, aan wie we den doortocht door onzen geest niet kunnen weigeren Wy kunnen alleen maar belëtten, dat zy zich daarin een nest bouwen en er zich voor goed vestigen. Lees dit gedicht aan je vrouw voor en breng haar mjjn afscheids groet over, want ik ga voor eenige weken op reis." „Voor altyd?" vroeg hij treurig? het maar ronduit." „Neen, ik kom terug En nu was zij alleen. Zij wist, dat hg was heengegaan met toorn in ’t hart, omdat haar rustige kalmte hem gekreukt had. Maar het moest zoo wezen. Hij mocht niet vermoeden, wat zy had moeten stryden, om hem den weg tot zijn geluk te laten wee? vinden. Ida keek nog eens om, en toen zij zag, dat Marie de afgebroken rozen netjes in een bloemenmandje schikte, zeide zij spottend „Aha, je bent trotsch, je wilt niet voor je zelf houden, wat een ander wegwierp." „Zeker niet, vooral niet, wanneer die andere later spijt zal hebben van wat in overmoed gebeurd is," antwoordde Marie en zag Ida ernstig aan. „Ze is een kind!" zeide zij ook heden tot zichzelf, maar die woorden zouden treurig en eenigszins bitter geklonken hebben, als zij ze hardop gezegd had. Ida had zich bij een groepje gasten ge voegd, terwyl Alfred en Marie aan een debat deelnamen over een gedicht, dat kort ge leden in druk verschenen was. Het handelde over het wederzien van twee menschen, die elkander in hun jeugd hadden lief gehad en elkaar, toen zij beiden getrouwd waren, na lange jaren zouden wederzien. Maar terwijl zij op de reis, die hen tot elkander brengen zal, zich dit weerzien in de schoon ste kleuren afschilderen brengt het wer kelijke weerzien hun niets dan ontgooche ling... Hij ziet met ontstelden blik de sporen van de hand des tijds in haar eens zoo lachend en frisch gelaat en zij schrikt van zijn peper-en-zoutkleurig haar en gouden bril en beiden zuchten„Wat was het toch heerlyk, toen wij ons nog op dit weder zien verheugden Het realisme dezer voorstelling werd van veel zijden hevig aangevallen, terwijl an deren het daarentegen zeer prezen als de eenige ware voorstelling van zulk een oogen- blik. Alfred wendde zich tot Marie. „Ik stel mij ’t einde toch anders voor," zeide hij, „mag ik het u geven, als ik mijn denk beelden op ’t papier heb gebracht „Zeker, graag," antwoordde zij vriendelijk, „ook ik zou willen, dat het gedicht niet met zulk een dissonnant sloot. „Die twee gelieven waren dwazenliet plotseling Ida’s heldere stem zich hooren. „Waarom lieten ze zich niet veel eerder van hun respectieve echtgenooten scheiden, om met elkander te trouwen Het bevallige vrouwtje moest hartelijk lachen om den storm, die zich bij deze woorden verhief. „Loop heen met al uw moreele verontwaardigingriep zij uit. „Alsof negen-tienden der menschen niet gelukkiger zouden zijn als de echtscheiding gemakkelijker was „Zoudt gij dan tot een scheiding kunnen besluiten?" vroeg een der gasten. „Als ik zou zien, dat mijn man mij niet lief had, zeker, en dan zou het mij niet eens zwaar vallen! Wat kan een valsche diamant mij schelen dien kiezelsteen werp ik ver van mij. En gij Marie wendde zij zich plotseling tot deze. „Ik zou daar zoo gemakkelijk niet toe kunnen overgaan," sprak Marie ernstig. „Eerst zou ik mijn best doen, of ik mijn geluk niet zou kunnen heroveren." „Heroveren? Dat sluit strijden in neen, daar zou ik te laf voor zijn," lachtte Ida, „ik heb een hekel aan alle rumoer en on rust". Men vond de kleine vrouw weer amusant en origineel. Marie verwachtte met een spanning en onrust, die zijzelf niet verklaren kon, het door Alfred beloofde slot van ’t gedicht. Op den avond van den volgenden dag had zij het in handen. Alfred had aan de door hem vervaardigde slotcoupletten het verzoek toegevoegd om, als de verzen haar bevielen, haar kritiek in de woorden „Eind goed, al goedsamen te vatten en onder ’t gedicht te zetten. Dat zou hem een goed voorteeken zijn En nu zat Marie alleen in haar kamer en las, alsof ze nooit aan ’t einde van de twaalf regels kwam. Zij las en herlas de woorden, en haar oogen straalden, terwijl haar hart hevig klopte van ontroering. Deze verheerlijking van het wederzien vervulde haar met een gevoel van geluk, zooals ze sedert de dagen barer jeugd niet gekend had. Zij verkeerde als in een droom. Zou zij nog aan liefde mogen gelooven Zou zij ’t eens gedroomde geluk in werkelijkheid smaken want haar huwelijksleven was, evenals een Novemberdag, niet geheel don ker, maar ook niet vroolijk en helder ge weest. Waarom zou ze niet, na de woorden, die Ida gisteren avond gesproken had Zij was een kindMen zou haar een nieuw speelgoed geven, en zy zou rustig voort leven, terwyl zy... Wn ’t bont gewoel eener balzaal had- dL den zy elkander eens verloren. Een vroolijke dansmuziek klonk hun in de ooren, toen zij elkander voor ’t laatst met booze, vijandige blikken aanzagen, maar de muziek vermocht niet de bittere woorden onver staanbaar te maken, die hen voor altijd scheidden. Jaloezie en heftigheid aan den eenen, gekrenkte trots en hoofdig stilzwij gen aan den anderen kant, drongen zich tusschen twee jonge harten in, die elkan der met den warmen gloed van jonge liefde beminden. In ’t gewoel eener wachtkamer, bij ’t schel gefluit der locomotief, vonden zij elkander na lange jaren terug en al had ook niemand anders het vernomen, zij had wel gehoord, met welk een teederen klank in zijn stem hij haar naam noemde, toen zij daar zoo plotseling tegenover hem stond. Hun gelukkige jeugd werd weder levend in haar, en evenals voor vijftien jaren liet zij hem stil begaan. Toen zy bij elkander in de coupé zaten, kwam zij geheel tot zichzelf. Hij haalde diep adem. „Eindelijk, me vrouw, hoe lang heb ik op dit weerzien moeten wachten!" „Des te dankbaarder zullen wij het thans genieten," zeide zij. „Vertel my eens. hoe is het u gegaan?" „O, ik ik heb eindelijk een vrouw genomen." „En ge zijt recht gelukkig met haar, dat kan ik u wel aanzien, en bovendien heb ik dit van buiten af reeds gehoord." Hij lachte: „Dat lijkt weer precies op u! Altijd eerst anderen en dan het eigen ik. Ja, mijn vrouwtje is een goed, lief kind." Nu was het baar beurt om te lachen: „Nog steeds dezelfde tiran, die in ons, vrouwen, altyd kinderen ziet." Hij was ernstig geworden. „Hoe goed doet uw lachen mij! Men denkt weer jong te zijn, als men ’t hoort. „We zijn ’t evenwel niet meer," antwoordde zij met een weemoedigen glim lach. „Vijftien jaren en nog wat liggen tusschen toen en nu. Ik kom juist van ’t graf van mijn man, die twee jaar geleden gestorven is. Vóór de winter alle bloemen vernielt, wilde ik het eigenhandig nog eens versieren. En nu ga ik terug naar mijn kind, mijn tienjarige Anna, met wie ik sedert acht weken in D. woon." „Dus in dezelfde stad als wij en ik wist er niets van!" „Ge zoudt het toch wel te weten zijn gekomen, want ik zou stellig mijn best hebben gedaan, om met uw vrouwtje in kennis te komen. Oude vrienden moeten de vriendschap aanhouden, en ik hoop, dat uw vrouw en ik goede vriendinnen zullen worden." Ze sprak zoo kalm en rustig, dat de op gewondenheid, die zich van hem meester had gemaakt, toen hij de eens zoo vurig beminde vrouw zoo onverwacht wederzag, plaats maakte voor een warme vreugde, waaraan ook zij zich argeloos overgaf. Zij zagen elkander in de oogen, hoorden den klank der eens zoo dierbare stem meer verlangden zij niet. Ja toch, nog één ding. Zij konden niet nalaten, de gouden herin neringen uit hun jeugd wakker te roepen en al hun dwaze, jonge streken en ku ren spoelden als een Meiregen het stof des levens van hun ziel en maakten hen voor een uur zoo volkomen gelukkig, als ze het toen ter tijd nauwelijks geweest waren. Van hun liefde evenwel repte geen van beiden een enkel woord, maar door al hun praten en lachen heen klonk dikwyls een onuitgesproken: „Weet ge nog wel?" en door den hartelijken toon heen, waarop ze samen spraken, ruischte zachtkens de on uitgesproken bekentenis: „Ja, ik weet het!" En dat was toch niet verkeerd? Zij zag er tenminste niets slechts in. Haar hart klopte even rustig als altijd, toen zij zich ’s avonds over het ledikantje van haar sla pend dochtertje heenboog; alleen was ze vroolijker en blijmoediger gestemd, nu ze wist, dat ze niet geheel zonder vrienden in de vreemde stad was. Hem evenwel hadden de met haar doorgebrachte uren zoo verfrischt, dat hij het zijn vrouwte grootmoedig vergaf, toen hij haar bij zijn thuiskomst slapend en niet, zooals hij ge hoopt had, wakend vond. Ze zou mis schien ook wel wat vreemd hebben opge keken, als hy haar zooals hij van plan was, begroet had met de woorden: Wil ik je eens wat vertellen, Ida? Ik heb Marie weergezien." Ze keek toch al vreemd genoeg op, toen zij voor ’t eerst het voorwerp van de jeug dige liefde van haar man zag. Zij had niet gedacht, dat zij er nog zoo goed zou uitzien. Marie maakte evenwel vooral zulk een aangenamen indruk op haar, door de hartelijkheid, waarmede zij haar tegemoet trad, en zoo toonde Ida zich geheel en al het lieve, goede kind, zooals haar man haar beschreven had. Marie van haar kant kon de oogen niet afwenden van Ida’s lief ge zichtje, met de bewegelijke neusvleugels en de groote, donkere oogen. „Wat is ze mooi!" dacht ze zonder den minsten zweem van jaloezie, en luisterde glimlachend naar Ida’s vroolijk gebabbel. Zij werden goede vriendinnen, zooals Marie al voorspeld had, misschien juist doordien ze zulk een scher pe tegenstelling vormden. Ida, een leven dige vroolijke vrouw van de wereld, die alle mogelijke genietingen najaagde, Marie meer ernstig en degelijk. Haar zin voor ’t lezen der werken van groote den kers en dichters had de vriend harer jeugd indertijd bij haar opgewekt, en aan hem had zij het te danken, dat zij nu „begrij pen" kon, wat groote mannen meenden. Hoe straalden zijn oogen, toen zij hem dit zeide, en hoe werd hij weer geheel en al de oude, toen een gesprek over litteratuur de twee menschen, die geestverwantschap met elkander hadden, uren lang aan de zelfde plek geboeid hield. Zijn vrouwtje trad naderbij. „Maar, Alfred, hoe kunt ge nu Marie met zulke droge, saaie gesprekken vervelen sprak zij op verwijtenden toon. „Je vergist je, Ida, ik spreek dolgraag over zulke onderwerpen," zeide Marie. Ida sloeg de handen in elkaar van ver bazing. „Hoe is ’t mogelijk!" riep zij uit. „Dat kan ik me niet begrijpen. Denk eens, laatst wilde Alfred mij een stuk voorlezen uit Dante’s hel, en toen ben ik behoorlijk onder ’t lezen ingedommeld." „Maar, Idaergerde Alfred zich over de bekentenis van zijn vrouwtje. „’t Is heusch waar, lekkertjes ingedom meld lachte zy vroolijk. „Mijnheer van Boden, aan wien ik het vertelde, was van oordeel, dat dit een rechtvaardige straf was voor mijn man, die van de hel ging lezen, terwijl zijn jong vrouwtje naast hem zat." „Mijnheer van Boden moest kinderen, zooals jij, niet met zoetigheden paaien." Uit Ida’s donkere oogen straalde een toornige gloed. „Zijn zoetigheden smaken beter dan jou pillen!" riep zij, en liep heen, om meteen anderen groep van ’t gezelschap te lachen en te praten. Marie keek ernstig voor zich. „Komaan", zeide Alfred op eenigszins gemelijken toon, „zeg het maar ronduit, dat ge mijn gedrag af keurt." „Ge hadt ongelijk," sprak Marie zacht en bedroefd, en verliet dien avond met een bezwaard hart het huis harer vrienden, waarboven zij een dreigende wolk zag zweven. Zij vreesde, dat Ida boos zou zijn op Alfred wegens de scherpe terechtwijzing in tegen woordigheid van een derde, en dat het luchthartige vrouwtje Alfred op den duur niet zou kunnen boeien. Maar als er een kibbelpartij tusschen de beide echtgenooten had plaats gegrepen, moest het al een zeer onbeteekenende geweest zijn, want eenige dagen later had Ida, schitterend en levens lustig als altijd, weer gasten genoodigd en Marie was onder dezen. Alfred zocht een gelegenheid om Marie alleen te spreken. „Hebt ge mij myn onhandigheid verge ven?" vroeg hy. „Dat is mijn zaak niet, maar die van uw vrouwtje, beste vriend, met wie ge u zeker al lang verzoend hebt," antwoordde zy op tuchtigen toon. Hij zweeg en nam een roode roos uit een der bloemvazen: „Die zal goed by uw zwarte japon staan." Zij bedankte hem vriendelijk, maar hield de roos in haar hand. „Alfred!" klonk het plotseling, en Ida stond voor hen. „Kies eens een mooie roos voor mij uit," sprak zij, zich tusschen hem en Marie plaatsend. Hij voldeed aan haar verzoek, maar toen Ida de roos in haar krullende haren wilde steken, brak de steel. Zij wierp de bloem achteloos op den grond „Die deugt niet, een andere asjeblieft!" Dok de tweede brak af tusschen Ida’s vin gers, evenals een derde en vierde. „’t Is jammer, ik schijn geen geluk met je rozen te hebben," sprak zij op spot- achtigen toon, terwijl Alfred haar verwon derd aanzag. „Probeer het eens met mijn roos," ver zocht Marie haar. Ida bedankte haar vluchtig en stak deze bloem zonder ongelukken in ’t haar. „Willen we niet naar de zaal teruggaan vroeg zij. Alfred ging met donkere blikken vooraan Als ’t duister reeds op aarde daalt. En als mijn ziel bedroefd, vermoeid, Bij ’t schoone weerzien overvloeit Van vreugde en dank en al haar smart [voelt vluchten Haar ongeweende tranen, al haar zuchten, Dan kan ze alleen maar hulde biên Aan ’t zoet, verkwikkend wederzien. Marie las die woorden weer met een blijden glimlach en nam de pen ter hand om „Eind goed, al goeddaaronder te schrijven en zoo het lot van drie menschen te bepalen. Daar werd haastig de deur opengerukt en snikkend vloog Anna in haar moeders armen. „O, mama, lieve, beste mamariep zy telkens weder en sloeg haar armen om den hals harer moeder, die zij hartstochtelijk kuste. Reeds bij de eerste woorden van de kleine was de pen Marie uit de hand ge vallen. Ze zag zeer bleek, toen zij haar kind kuste. „Wat scheelt er aan, kindlief?" Het duurde geruimen tijd, eer Marie het kleine meisje in zoover tot bedaren had gekregen, dat zij vertellen kon, wat er ge beurd was. Het dienstmeisje had haar ver teld, dat men de waschvrouw, die eiken Maandag ’t strijkgoed kwam halen, naar ’t politiebureau gebracht had, omdat zij van diefstal beschuldigd werd, en hoe het dochtertje van de waschvrouw zoo bedroefd weende, omdat haar moeder gestolen had. Dit had de gevoelige Anna diep getroffen. „En o, mama, toen bedacht ik, hoe geluk kig ik ben, dat ik zoo’n lieve, brave mama heb en och, met dat arme Grietje heb ik zoo’n diep medelijden!" Marie hield haar lieveling in haar armen, toen ze geheel tot kalmte was gekomen toen bracht ze haar zelf naar bed en bleef bij ’t ledikantje zitten, tot Anna rustig sliep. Daarna keerde zij naar haar kamer terug. Het was nog geen uur geleden, dat ze de kamer verlaten had, maar ’t kwam haar voor, alsof alles veranderd was. Waar was haar geluksdroom gebleven? Bij den uit roep van haar kind waren haar de oogen opengegaan en hare zonde grijnsde haar uit dat „Eind" tegen, dat zij met vaste hand had neergeschreven. Groote God, wat had het weinig gescheeld, of ook haar kind had haar schuldelooze moeder verloren, evenals ’t arme Grietje. Had zij ook geen diefstal willen plegen, tenminste in haar hart voor zich begeerd, wat een ander toebehoorde Groote tranen vielen neer op het blad papier. Nu moest zy den zwaren strijd om de achting voor zichzelf uitstrijden. Eindelijk trok zij, weemoedigglimlachend, Alfred’s gedicht naar zich toe en schreef met vaste hand ’t volgende daaronder En by het wederzien, bij ’t vreugde vol ontmoeten, Mocht elk weer de oude kern in nieuw omhulsel groeten. De tijd verandert veel. Der liefde bloem Bolswardsche Courant.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1