NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOLSWARD WOMSMftAÖSBl 8 No. 12. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. Voor het Kantongerecht. VRIJDAG 5 FEBRUARI. DONDERDAG 11 FEBRUARI. INGEZONDEN. Onderwijs en Overheidszorg. Ie n r •i VOOR i ABONNEMENTSPRIJS 80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. over „leerplicht". De wet schrijft voor het volgende: Zaterdagavond hoorden we in eene ver gadering nog al hoog opgeven van de over heidszorg voor het onderwijs. We meenden, dat de overheid zich veel te weinig bemoeide met dit gewichtig onder werp, zich in vele gevallen maar wat afmaakte van de uitvoering van het grondwettelijke voorschrift „dat er van overheidswege overal voldoende lager onderwijs wordt gegeven/ We wisten dat ons onderwijs vooral ten platte lande zoo veel te wenschen over laat, als men zich op het einde der 19e eeuw in het altijd zoo bij uitstek vooruitstrevendef?) Nederland ter nauwernood zou durven den ken. We gewaagden hiervan met een enkel woord. Thans willen we eens eenige cijfers noemen, om duidelijk aan te toonen, dat de brandende liefde voor volksontwikkeling en onderwijs, voor school en onderwijzers, die zoo vaak te luchten zijn gehangen als eens mooie speechen moesten worden afgestoken, nog al heel, heel veel te wenschen overlaat. We halen deze cijfers uit een artikel op het einde van 1894 waren er 155 scholen, waarin het hoofd alleen stond voor méér dan veertig kinderen. (In Friesland waren er 30 zulke scholen). En het getal leerlingen steeg dan niet meer eventjes boven de 40. Neen, „er waren 53 scholen met tusschen de 40 en 50 leerlingen, 28 met 50 a 60, 25 met 60 a 70, 16 met 70 a 80, 12 met 80 a 90, 8 met 90 a 100 en 13 scholen met meer dan 100 leerlingen, die door één enkel persoon moesten onderwezen worden." Wij willen in gemoede vragen, wat er moet terecht komen van het onderwijs, als éen man aan 40-kinderen van verschillende vorderingen, van den 5- tot den 12- a 13-jarigen leeftijd, on derricht moet geven Maar een bespotting der schoone leuze onderwijs en opvoeding is het, één man te plaatsen voor 50, 60, 70, ja 100 en meer kinderen van de meest uiteenloopende ontwikkeling. En een schande is het voor ons volk, voor geheel ons volk, voor de geregeerden zoowel als voor de regeerders, dat het jaarlijks een 40 millioen wegwerpt aan het soldaatjespe- len en 25 millioen besteedt om zich door het alcoholisme te gronde te richtenmaar geen geld genoeg heeft om behoorlijk zijn kinderen te laten onderwijzen, afgezien nog altijd van de 60 a 70 duizend kinderen tusschen 6 en 12 jaar, die bij gebrek aan leerplicht heelemaal geen onderwijs ontvangen. Bovenstaande getallen golden alleen die scho len, waaraan maar één onder wijzer werkt. Maar ook in de andere wordt meermalen de wet niet toegepastmen vindt scholen waaraan 1, 2 of 3 onderwijzers missen, tijdelijk of bij voortdu ring. In de memorie van antwoord op het af- deelingsverslag der Tweede Kamer, worden cij fers meegedeeld, verkregen door ambtelijk on derzoek. Deze leeren, dat op 1 Juli ’95 op de open bare scholen ontbraken 439 onderw., waarvan 100 gewone vacatures en 137 gevallen, waarin zien geen of geen geschikte sollicitanten hebben aan gegeven. De overige 202 komen feitelijk neer op onwil om de wet toé te passen. „Over alle scholen verdeeld", zegt dr. Bruin- sma, „zou het ontbreken van dit aantal onder wijzers nog niet zoo heel erg zijn, doch als men bedenkt, dat zij zoo goed als allen op het platte land ontbreken en dan juist in de armste en ellendigste streken, dan vertegenwoordigt het gemis van zóóveel onderwijzers een geestelijke verarming, die ontzettend is." En een der redenen van dit euvel leert ons bladz. 216 van het laatst verschenen school verslag kennen, waar wij lezen„Over het algemeen laten de gemeentebesturen zich aan de beteu geling van het schoolverzuim te weinig gelegen liggen. Op enkele zeer gunstige uitzonderingen kan worden geroemd, doch er zijn ook gemeente besturen bij wie, blijkens de bij de regeering ontvangen ambtsberichten, de toeleg niet te miskennen is om inplaats van het schoolbezoek aan te moedigen, dit tegen te gaan met het doel zich de kosten van meer onderwijzend personeel te besparen". -~ Let wel, niet zoo hier en daar, maar „over het algemeen", zegt de regeering, gaan de gemeentebesturen het schoolbezoek tegen. Zoo blijkt b.v. dat van 1 Mei 1894 tot 1 Februari 1896, dus gedurende 21 maanden, en terzelfdertijd van 1 Juni 1895 tot 10 December 1895, dus 6 maanden, aan een en dezelfde school te Hengelo in Gelderland vacatures bestonden, wier niet vervulling aan bovengenoemden „toe leg" van het gemeentebestuur moet worden toegeschreven. En niet alleen de gemeentebesturen, ook de Ged. Staten, met name die van Friesland, schieten te kort. In 1891 wees de schoolopziener in het district Heerenveen de Gedeputeerde Staten er op, dat het wettelijk aantal onder wijzers op onderscheidene scholen niet aanwezig was. De heeren antwoordden, dat vele gemeenten in linantieelen nood verkeerden, maar dat zij Gedeputeerden aan de Regeering voorstellen hadden gedaan, om aan die gemeenten buiten gewone Rijkssubsidies toe te kennen. In 1892 kregen die gemeenten nu anderhalve ton de volgende jaren 2 ton buitengewone toelage van het Rijk, maar van het aanstellen van het bij de wet voorgeschreven aantal onderwijzers kwam niets. En alzoo is het gebleven tot op dezen dag. „Waar nu het Rijksschooltoezicht en Gedepu teerde Staten", zegt de heer Bruinsma, „zich bij de niet-uitvoering van de wet neerleggen, daar is het te begrijpen dat de gemeentebesturen zich voor die uitvoering niet warm zullen maken. Als die uitvoering geld moet kosten, zal het initiatief er toe niet licht van de gemeentebe sturen uitgaan." En, wij voegen dit er ten slotte nog aan toe, de toestand verergert in onze provincie nog voortdurend, inplaats van dat de overheden zouden trachten tot de uitvoering der wet te komen. Zoo vermeerderde het aantal leerlingen op de openbare scholen in Friesland van 39,328 in 1894 tot 39,494 in 1895 dus met 166, maar verminderde het aantal onderwijzers aan die scholen tegelijkertijd met 8. De heer Bruinsma besluit zijn artikel aldus; „Het zijn vooral de plattelandsgemeenten waar die droevige toestanden voorkomen. Juist daar, waar men verwijderd is van de groote middel punten van verkeer, waar de bevolking door allerlei omstandigheden het minst ontwikkeld is, waar de overgroote meerderheid der kinderen nooit iets meer zal leeren dan hetgeen de dorps school hun bij brengt, daar in die achterhoeken der beschaving, die men moet opzoeken, om de fakkel der verlichting er vooral helder te doen branden, juist daar is het onderwijs der jeugd aan het kleinste aantal personen toevertrouwd, terwijl bovendien, die personen daar op het platteland, zoowel de hoofden der scholen als de onderwijzers, slechter bezoldigd worden dan in de groote steden, en zij in allerlei andere op zichten onder ongunstiger omstandigheden ar beiden." E. Eisch f2 boete of 2 dagen hechtenis. D. B. te Joure wilde op den Nieuw jaarsdag met ieder zijn krachten meten, en daagde ieder tot vechten uit. Het bleek de politie, dat al deze moed en kracht niet w.as gekomen door het gebruik van koud water, althans zij maakte procesverbaal op wegens dronkenschap, en immers men mag door het gebruik van koud water al sterk worden, dronken wordt men er toch in geen geval van. De heil- en zegenwensch werd hier een proces, waarvoor nu f 5 boete of 3 dagen hechtenis wordt geëischt. K. W. te Bolsward werd 2 Jan. ’s avonds omstreeks 11 uur in „kennelijken staat11 aangetroffen door den agent K. Adema. Beklaagde zegt, dien avond niet dronken geweest te zijn, hij was naar een schutjaspartij geweest, en had nog wel een prijs gewonnen. Daarna was hij nog even bij Russchen een borreltje gaan koopen, en die zou kunnen getuigen, dat ik volkomen normaal was. Deze zeide nog, „wat heb je daar mooi spek," en ik heb geen politie gezien, en wist dus zelfs niet wie mij proces maakte. Adema getuigt echter dat beklaagde de Markt passeerde, en veel drukte maakte. Twee heeren verzochten zelfs hem even te geleiden om geen last van hem te hebben. Adema heeft hem toen aangesproken, en de „kennelijke staat" geconstateerd. Beklaagde is recidive, van het laatste von nis werd lecture gegeven en de eisch luidt nu3 dagen hechtenis. H. P. teHijdaard werd 7 Jan. door de politie aangetroflën in zulk een mate van dronken schap, dat de agent het daaraan toeschreef dat hij zijn naam niet kon opgeven. Eisch f 3 boete of 2 dagen. In de vorige zitting werd de zaak van B. B. T. te Hemelum verdaagd omdat een der getuigen wegens ziekte verhinderd was te komen. Deze getuige C. v. d. Wal is nu verschenen en verklaart gezien te hebben, dat beklaagde met een sneeuwbal heeft ge worpen en daarmede Muizelaar op den rug raakte. De Heer Ambtenaar wijst op de ongun stige bekendheid van beklaagde en eischt f 5 boete of 3 dagen. vv e naien aeze cijrers uit een artikel van Dr. V. Bruinsma in de „Vragen des Tijds." Tegen G. M. de B. is door den politie agent Gros den 2 Januari proces-verbaal op gemaakt wegens het buiten noodzaak als apothekers bediende gereed maken en afle veren van geneesmiddelen, in eene apotheek, welke zonder het vereischte wet telijke toe zicht was. De Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht de Heer Dr. Ali Cohen te Groningen, had aan den Heer Burgemeester van Bolsward den 31 December kennis ge geven, dat bedoelde apotheek na 21 Decem ber zonder toezicht was, waarom deze diende gesloten te worden. Uit de stukken blijkt, dat de heer J. Rui ter van 21 September—21 December, dus gedurende drie maanden het toezicht op zich genomen had, alsook dat beklaagde zich een vorig jaar aan dezelfde overtreding heeft schuldig gemaakt. Beklaagde is zelf verschenen om zich te verdedigen en zegt niet geweten te hebben, dat het toezicht van den Heer Ruiter den 21 December was opgehouden. Tot 11 Janu ari bleef genoemde Heer in Bolsward, waarom zij niet anders dacht of bij bleef tot zijn vertrek met het toezicht belast. Zij erkent de recepten te hebben klaar gemaakt en af geleverd, doch deed dit niet met het idee om de wet te overtreden. Zij schrok dan ook niet weinig toen Gros haar proces-verbaal kwam aanzeggen. Waarom haar vooraf niet ge waarschuwd? Verder merkt zij op, dat tot nog toe ver zuimd is om de medicijnen, welke verleden jaar in beslag werden genomen haar inge volge de uitspraak terug te doen bezorgen. De Heer Kantonrechter vraagt, of beklaag de niet wist, dat de Heer Ruiter plan had den 21 December Bolsward te verlaten en zij geen maatregelen genomen heeft om in diens plaats een ander te vinden, die zich met het toezicht wilde belasten. Beklaagde antwoordt ontkennend. Zij ver keerde in de meening, dat de Heer Ruiter tot zijn vertrek toezicht hield. Wel is haar later verteld, dat de Heer Ruiter heeft aan geraden om zijn opvolger den Heer Zijlstra om hulp te vragen, maar persoonlijk wist zij van al deze bijzonderheden niets, vóórdat Gros haar bekeurde. Bovendien heeft hare Moeder den Heer Inspecteur den 19 Decem ber schriftelijk om advies gevraagd, hoe te moeten handelen, waarop eerst 2 Januari antwoord is gekomen. Zij verzoekt daarom de zaak te verdagen en den Heer Cohen ook als getuige op te roepen. Gros heeft beklaagde niet gewaarschuwd, omdat zij voldoende met de wet bekend is. Als 2e getuige verscheen de Heer T. v. d. Weij, die de in beslag genomen medicijnen had voorgeschreven en opgeeft uit welke be- standdeelen deze bestonden. De Heer Kantonrechter wijst beklaagde er op, dat bij herhaalde overtreding, de straf steeds zwaarder wordt. De Heer Ambtenaar kan zich niet begrij pen, dat beklaagde onkundig van alles was en zelfs niets wist van de correspondentie van hare Moeder met den Heer Inspecteur. Beklaagde houdt vol in dezen niet met opzet gehandeld te hebben en is voor God en haar geweten verantwoord. De Heer Ambtenaar wijst op het ernstige van de overtreding, welke binnen 1 jaar voor de tweede maal geconstateerd is, raadt be klaagde ernstig aan, zich in ’t vervolg aan de wet te houden en eischt eene boete van f 100,of 10 dagen, met last tot vernieti ging der in beslag genomen medicijnen. Sj. A. de J. te Bolsward, reed 12 Jan. met paard en wagen door de stad den agent Dijkstra achterop, die geen bel hoorde, en omdat er is voorgeschreven, dat wanneer er sneeuw ligt, de paarden van een luidklin- kende bel moeten zijn voorzien, werd hij aangehouden, te meer daar hij dezen be klaagde reeds den vorigen dag had gewaar schuwd. Het bleek echter dat het paard wel een belletje onder den hals had, doch dit klonk niet. Tevens werd procesverbaal op gemaakt wegens het rijden sneller dan in matigen draf. Beklaagde zegt dat zijn paard van een bel was voorzien, en hij heeft die meegebracht en laat die eens flink hooren. Tevens heeft hij twee getuigen meegebracht, die de bel wel hebben gehoord. De eerste getuige is Titus Mulder. Deze verklaarde de bel wel in de verte gehoord te hebben, maar toen Dijkstra het paard vastgreep werd het dier, evenals de meeste menschen als zij in handen der politie ver vallen, bang. Het trok den kop tegen de borst en daar zat de bel toen tusschen. Omtrent het wegrijden, nadat hij bekeurd was, verklaart deze getuige, dat beklaagde het paard wel wat haastig aanzette, maar dat paard is wat vurig. De tweede getuige Bern, de Haan ver klaart in gelijken zin. Ook hij heeft de bel wel hooren klinken maar toen het paard werd aangehouden, had het den kop voor over en toen kon de schel niet klinken. Wat het wegrijden betrelt, verklaart deze getuige dat beklaagde wel wat kwaad was en het paard flink aanzette, maar met zoo’n zware melkbak moet dat ook wel. De agent Dijkstra houdt vol dat hij de bel niet gehoord heeft. Ook een heer verklaarde bijna omver te zijn gereden, die had dus ook geen bel gehoord. En wat het snelle rijden betreft, dit is bij beklaagde een dagelijksch verschijnsel. Altijd jaagt hij uit alle macht, dikwijls is daar reeds over geklaagd, en hij beeft zich zelfs uitgelatenkleine kinderen mijd ik een beetje, doch grooten moeten maar op zich zelven passen. De eisch is 2 geldboeten van f 10 of 3 dagen voor iedere boete. Ant. v. d. M. te Bolsward begon het nieuwe jaar met opgewekten zin, ja wat al te vroolijk was bij gestemd. Op den laten Jan. werd hij door den agent Dijkstra aan getroffen in kennelijken staat, en omdat hij te veel drukte maakte en vrij lastig was, werd hij van zijne hem zoo dierbare vrijheid beroofd. Het tegenspartelen hielp niet, hij kwam in ’t hem welbekende hokje. Daar bij bekend staat als zeer lastig, en het hem aï eens meer is overkomen, dat hij wat over zjjn bier was, werd 3 dagen hech tenis tegen hem geëischt. J. S. en 8. H. visschers te Harlingen vischten 31 Dec. met den zegen in de Oude Gaaster vaart en werden door den rijks- veldwachter Brouwer van Workum bekeurd. Eisch f 10 boete of 2 dagen voor beiden. J. W. A. te Molkwerum jaagde 19 Dec. op een stuk land, waarvoor hij geen vergun ning van den eigenaar of huurder had, en werd deswege door den veldwachter Visser van Bakhuizen bekeurd. Beklaagde verklaart met een grooten om haal van woorden dat hij in dien polder, waar haast alle landen behooren aan Baron v. d. Feltz, vergunning had. Nu had hij, zonder weten, ook gejaagd op een stukje land, dat niet aan dien eigenaar behoorde. Geheel zonder weten en zonder opzet was hij daar door op het jachtgebied gekomen van een anderen jager, die er de politie op attent had gemaakt. Eisch f 5 boete of 2 dagen. P. P. de B te Cornwerd schoot 9 Jan. een vogel op den zeedijk, en werd door twee marechaussees bekeurd. Beklaagde zegt, dat hij op den zeedijk het geweer in 3 stukken had, dat hij dien vogel op het ijs in zee had geschoten, en schieten is op zee geoorloofd. De marechaussees Vinken en Gerlofs ver klaren evenwel dat hij op den zeedijk stond toen hij schoot en dat hij op hun nadering haastig het geweer uit elkander nam. Eisch f 4 boete of 4 dagen, met verbeurd verklaring van het in beslag genomen ge weer. 8. O. en V. W. te Bolsward zijn op Zon dag 3 Jan. bekeurd doordat zij op het Marktplein speelden met centen. De eerste is alleen verschenen en beweert niet met centen gespeeld te hebben, om de eenvoudige reden dat hij geen centen had. „Hij had wel 12 neuten doch speulde niet om centen/ De Bruin heeft echter goed gezien dat zij beurtelings een cent opgooiden, niet eens, maar herhaalde malen. Het spelen met geld is op de openbare straat verboden, en omdat de menschen bij het Marktplein steeds des Zondags veel last van de jongens hebben, en deze op verzoek daar niet weggaan met hun luidruchtig spel, heeft hij proces opgemaakt. Eisch voor elk f 2 boete of 2 dagen. J. H.; J. de Gr.; K. R. en D. de V., allen te Bolsward zijn dienzelfden Zondag middag daar ook bekeurd. Zij speelden op de stoep en in de vensterbank van den meu belmaker Fischer met geld en werden door de Bruin bekeurd. De eerste beklaagde is alleen verschenen, en verklaart er wel bij gezien te hebben, doch niet te hebben medegedaan. De Bruin heeft het evenwel gezien, en weet nog wel, dat hij juist een groote lief hebber is van centjespelen. Eisch f 2 of 2 dagen voor elk der beklaag den. J. v. d. F. te Bolsward werd 6 Jauuari bekeurd omdat hij met een handwagen op de kleine steenen reed. Beklaagde zegt, dat hij voor 2 karren, die op den weg stonden, moest uitwijken, en dat hij daarom meteen wiel op de kleine steentjes kwam. De agent, die hem verbood, kreeg ten antwoord„Maak maar proces," waaraan toen ook gevolg werd gegeven, temeer omdat beklaagde zich wel dikwijls aan deze overtreding schuldig maakt. Wij spreken natuurlijk niet over „leerplicht", hoewel die bij de zorg van overheidswege voor voldoend ouderwijs een der eerste voor waarden zou moeten zijn. Maar wij merken op, dat het getal leerlingen voor een bepaald aantal onder wijzers niet zoo heel veel verschilt onder de wet van 1857 en onder die van 1889, de wet waaronder wij thans leven. Wij zijn wat die voorschriften aanbelangt, sedeit 1878 dan ook belangrijk achteruitgegaan, ondanks alle betui gingen van liefde en ingenomenheid. Het ergste is evenwel, dat de wet, hoe matig haareischen ook mogen zijn, niet wordt nageleefd. De heer Bruinsma, die zijn gegevens putte uit offici eel e bescheiden, deelt van dit niet naleven der wet o.m. het volgende mee. De wet zegt, dat als de school maar één on derwijzer heeft, dus waar het „hoofd" alleen werkt, het maximum der leerlingen 40 is. Welnu, Bolswardsche Courant. ii e 3 Aantal ouderwijzers aan een school verbonden 1 2 3 4 5 6 7 8 a 9 i 1878 30 70 120 170 200 224 240 264 1889 40 90 144 199 254 309 364 419 Maximum getal leerlin gen volgens de wet van 1884 40 85 129 174 219 264 309 354 1857 70 100 200 250 300 350 400 450 ft

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1