NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OISWARD EN W«tB8BASm s No. 13. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. HAAK WWW Kantongerecht te Solsward. 1 I Cf VOOR ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. alle teekenin; zoeken. Hans! $xkxxxxxxx;:xxxxxxxx$ ZONDAG 14 FEBRUARI. x ^xxx^kxxx kx^xxxxxx kx Hans Leffier begon met groote stappen het vertrek op en neer te gaan. Alles, wat naar geluid zweemde, hinderde hem. Hij was een groote, forsehe Duitscher, met breed hoofd en breede schouders, nog niet oud genoeg om tengevolge zjjner jaren be langwekkend te zjjnhij had niet veel artistieks in zijn uiterlijk, met zijne bruin achtige, met grjjs doorspikkelde haren, be halve den weemoedigen blik zijner gevoel volle, ja dichterlijke oogen, waarin als het ware eene smeekbede te lezen stond aan eene vreeselijke macht eene bede aan het lot, om zijne hand niet zoo zwaar te doen drukken op het arme hart van een gwak menschenkind. Zitting van 5 Februari 1897. Veroordeeld 1. S. P. B. te Koudum wegens openbare dronkenschap tot eene geldboete van tien gulden of drie dagen sub. hechtenis. 2. J. B. gedomicileerd te Joure wegens hetzelfde tot eene geldboete van een gulden of een dag sub. hechtenis. 3. T. J. S. onder Hemelum alsboven. 4. P. Z. gedomicilieerd te Sneek wegens hetzelfde tot eene geldboete van twee gulden of twee dagen sub. hechtenis. 5. J. K. te Bols ward wegens hetzelfde, gepleegd bij tweede herhaling binnen een jaar, nadat de laatste veroordeeling wegens eerste herhaling onherroepelijk is geworden tot eene hechtenisstraf van vijf dagen. 6. J. F. de V. te Wommels wegens het in de provincie Friesland in een vaarwater, in onderhoud en beheer bij die provincie, als gezagvoerder van een stoomboot, in strijd met de aan de verleende vergunning ver bonden voorwaarden, met die stoomboot ge bruik maken van eene vaart, voorkomende op den door Gedeputeerde Staten opgemaak- ten staat van vaarten, waarvan het bevaren zonder hunne vergunning verboden is, tot eene geldboete van vijftien gulden of zeven dagen sub. hechtenis, 7. J. W. te Bolsward wegens het in de gemeente Bolsward op den openbaren weg met sneeuwballen werpen, gepleegd met oor deel des onderscheids door een kind, nadat het den leeftijd van tien en voordat het dien van zestien jaren heeft bereikt tot eene geld boete van vijftig cents of een dag sub. hechtenis. 8. 1 M. A. J. 2 H. A. te Arum wegens het tezamen en in vereeniging een vuur aanleggen op zoo korten afstand van gebou wen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan, gepleegd met oordeel des onderscheids door kinderen, nadat zij den leeftijd van tien en voordat zij dien van zestien jaren hebben bereikt ieder tot eene geldboete van drie gulden of twee dagen sub. hechtenis voor ieder hunner. Alleen gebleven, nam hij zijne vorige plaats weer in. Zij zouden dus komen, mor gen, enhaar wegnemen. Hjj schudde woest het hoofd zonder zich eens om te keeren, in de richting van de alkoof. Wat kwam het er op aan Hij was daar nog niet weer binnengegaan sinds gisteren. Het portret was hem gebleven, ook het verleden, vol kunst en vol liefde. Hjj zou van nu af aan leven met het portret, en zjjne verbeelding dwingen hem weer het liefelijk vrouwtje voor de oogen te tooveren, wier schoonheid Gleisman even zeer had bewonderd als hjj. Schoonheid was eeuwig, liefde was eeuwig. Maar voor het eerst kwam er, terwjjl hij staarde, een mist voor zijne oogen, en hij zag niets. De deur ging open en de kunstkooper trad binnen. Herr Richardts was een goedhartig man, en het verhaal van de dikke weduwe, met veel omhaal verteld, had hem geroerd. Hjj was dadelijk gekomen, overtuigd een goede daad te verrichten en in dat bewustzijn kracht vindende voor eene mogelijke slechte daad. Hij was niet zoo gezet als Frau Klump- ke, maar toch vrjj corpulent, getooid met een reusachtigen horlogeketting, terwjjl over zijn geheele voorkomen een waas van behageljjken voorspoed lag verspreid. „Ja, ja," zeide hij haastig. „Gjj hebt uwe vrouw verloren. Dit is heel treurig wer kelijk heel treurig. Maar, geloof mjj, waarde heer, de eerste weken zijn de ergste. Ik kan u moed inspreken uit persoonlijke er varing. Gij zult zien, dat de tjjd een goede trooster is." Hjj wierp een onderzoekenden blik door het vertrek het geleek niet veel op een atelier „Het is zeven jaar geleden, dat mijne vrouw stierf, en eerst miste ik haar vree- seljjk. Maar men komt er over heen.“ „Dat is verschillend," zeide Leffier. „Ongetwijfeld. Maar toch wij gaan im mers allen denzelfden weg op. Wilt ge mij veroorloven uw werk eens te bekijken Hij nam de lamp op. „O, hemel, wat brandt deze lamp slecht," zeide hjj. Plotseling bemerkte Leffier, dat dit in derdaad het geval was en dat zij niet ge reinigd was en walmde. De schilder jjenkooper begon zorgvuldig igen aan de muren te onder- Leffier sloeg hem gade. Slechts ééne gedachte vervulde thans geheel het hoofd van den kunstenaar. Een armen-be- grafenis Een armen-begrafenis 1 Een ar men-begrafenis En zy, die tot het laatste 'ans Leffier stond voor het portret zijner vrouw, een werk nog van Gleisman. Zij was een der be- koorlijkste meisjes uit München geweest, waar Gleisman haar vijf-en-twin- tig jaar geleden had geschilderd voor zijnen vriend en mede-student, Hans Leffier. Den geheelen langen winterdag had Hans Leffier daar bijna zonder ophouden gestaan. Het vuur was uren geleden reeds uitge gaan een vriendelijke buurman van bene den had in de kamer te vergeefs naar voedsel en brandstof rondgezien. Nu, in den avondstond, zag de kamer er, met hare kale, gele wanden nog killer en somberder uit. Maar Hans Leffier had er geen oogen voor. Van tijd tot tijd keerde hij zich om en wendde terloops den blik naar zijn atelier, bjj de groene gordijnen aan het verste eind der kamer. Achter die versle ten gordijnen, in de alkoof lag zjj lag het. Want zijne vrouw was gisteren gestor ven, bij zonsondergang heengegaan met het vale licht van den Decembermiddag. Hij had gestaard naar de wolken, die in grijs grauwe stapels kwamen aanrollen achter de tor.entjes der „kirche" en daar achter hem, in het donker beschaduwde ledikant, lag de bleeke gestalte van haar, die hij had liefgehad. In zijn lang leven vol ontbering waren twee dingen geweest, waarin hij belang stelde in de eerste plaats Lotje, zijn goede engel, en na Lotje het kleuren- en stralenspel der zon over de grillige torens en daken der stad. Hij was nooit moede geworden er van dat sombere dakkamer- raam uit naar te staren en de wolken, die eeuwig van gedaante verwisselden, te schil deren. De zon was dezen morgen weer, als gewoonlijk verrezen. En, om van dingen te spreken, waarin hij belang stelde, des avonds had zij altjjd, het mocht haar zoo veel moeite kosten als het wilde, gezorgd voor zijn glas warm bier maar hare ziekte had hem van dit genot beroofd. Eergiste ren had hij het nog gemist. Ja, en toch had hij bij vele teleurstellingen ook veel gevonden, wat hem vergoeding schonk, al pakten zich aan den hemel van zijn kun stenaarsleven de wolken ook al dichter en dichter samen. Hij was aquarelschilder. Toen hij dertig jaar geleden voor het eerst zijn goudlokkig kindvrouwtje kuste, was hij vol hoop en illusiën voor de toekomst. Dit was zeker niets buitengewoons. Van dat alles was niets geworden. Doch ook daarin was zeker niets buitengewoons, Hjj had veel talent en werkte met sta len ijver en volharding, maar hij was geen genie. Reeds in het begin zijner loopbaan noemden de menschen hem ouderwetsch. Misschien was hij wel zoo geschapen. Hij schilderde met veel talent, maar nog meer uitvoerigheid, landschappen, niet groo- ter dan eene bladzijde uit eene zakporte- feuille, fijn bewerkt, maar al te veel ge detailleerd. Wat hij miste, vond men, was „breedte van opvatting." Hij ging niet mee met de „nieuwere richting". Kunstcritici gingen hem zwijgend voorbij, of stipten hem even aan, dat zjjn werk, als altijd, hoogst prijzenswaardig was en blijken gaf van een ijverig streven. En hij verlustigde zich maar in de nie tige zonsondergangen, die hij voortbracht. „Dit uitzicht is het schoonste in geheel München", placht hij te zeggen, met een vroolijk knikje tegen Lotje, als zij een wakend oog hield op zijn pruttelenden avonddrank. Lotje was eene uitstekende kunstenaarsvrouw geweest, die zorgde, dat haar man dagelijks het zjjne kreeg hoe zij dat aanlegde, was vaak onbegrijpelijk. Jaar in jaar uit had zjj geleerd meer won deren te doen met een stuiver, en ieder jaar waren er minder stuivers in kas. En niettegenstaande dit alles hadden zij el kander tot het einde toe liefgehad. Drie van de witte muren waren bedekt met zijne landschapjeshet portret hing geheel alleen tusscben de ramen aan den vierden wand. Hij ging er weer voor staan. Daar stond hij weer, de reusachtige ge stalte, trillend van aandoening. Het portret was eene pastelteekening, in haast uitgevoerd, bijna als eene aardigheid, op een schoonen Augustusmiddag, toen hjj en zijn vrouwtje gezeten waren met bekers tintelenden Rijnwijn voor zich goed her innerde hij zich dat allesZijn bekoorlijk blozend „kindvrouwtje" en Gleisman, zijn vriend, zijn held, zoo vol leven en geest drift, zoo feeder van hart de groote Gleisman, die twee jaar later op zeven-en- twintigjarigen leeftijd was gestorven, en een vijftig schilderijen, een onsterfeljjken naam en zijne zaken in volslagen wanorde had achtergelaten. Ja, zij hadden elkaar liefgehad met de genegenheid van Duitsche vrienden. Zon der een zweem van bitterheid herinnerde Leffier zich, nu zijn avond koud en grijs was aangebroken, dat de gunstelingen der góden vroeg sterven. Al de herinneringen van dien korten kunstenaarsdroom en van dien plotselingen doodelijken triomf ston den hem levendig voor oogen. Hans Lef fier mocht dan niemand zijn, maar Hans Leffier, dat wist de geheele kunst-wereld, was de vriend geweest van Heinrich Gleis man. Al deze jaren lang was dit pastel de grootste schat gebleven, dien hjj bezat, de eenige reliek van dat glorierijk«verleden. Het was of hij nooit eenig werk van hem zelf daar naast kon zienhet portret hing eenzaam in zijne zwarte lijst tegen den muur. En heden werd het bestraald door nog heiliger, liefelijker licht. Want ver bond het niet met een onverbreekbaren band de twee menschen, die hjj had lief gehad, in eene groote liefde van zijn nu verwoest leven. Hij kon zich niet losruk ken van de plaats, waar hij stond. Het portret was hetzelfde doel als gisteren, en toch zoo geheel anders. Hjj bukte zich naar voren en kuste de jonge, roode lip pen, en zijne gedachten zwierven ook weg naar den schilder, die was heengegaan. Hij lette er niet op, dat er aan de deur getikt werd, maar daarop scheen geen acht geslagen te worden, want de buurvrouw van beneden trad ongevraagd binnen. Zjj was een gezette vrouw met vroolijk gelaat, de weduwe van een bierbrouwer, en zag er juist uit als duizend andere dikke, be- hagelijke matrones eene van die onster- felijke zielen, zooals de natuur er bij hon derden te voorschijn roept. Zij trachtte thans met alle macht er ter neergeslagen uit te zien. Zij had een pijn lijken plicht te volbrengen en na een wei nig deelnemend gekeuvel als inleiding, kweet zjj zich van die taak op inderdaad pijnlijke wjjze. „Maar de begrafenis, Mjjnheer Leffier!" riep Frau Klumpke eindelijk uit. „De be grafenis, weet ge, want het helpt niet of wjj al om de zaak heen draaien, de dooden begraven de dooden niet, voor zoover ik weet. Binnen vier-en-twintig uur moet het gedaan zijn, arme man, of gjj zoudt in al lerlei vreeselijke moeilijkheden komen met de heeren van de politie. Ach, het doet mjj leed tot in het diepst van mijn ziel, maar het moet gebeuren, ziet ge." „Ik weet het," zeide de schilder, zonder zich te verroeren. „Geef mjj nu maar het geld, dan zal ik u alle moeite besparen. Arm lief schepsel tje Ik zou het voor haar altijd met liefde doen. Zij verwende u, mjjnheer Leffier, vergeef mij, dat ik het zoo zeg, en ik be klaag u met hart en ziel." „Hoeveel zal het kosten?" vroeg de een zame man bijna werktuigeljjk. Dadeljjk liet Frau Klumpke alle senti mentaliteit varen, hare harde roode handen vouwende over haar groen baaien rok om de „zaken" op gepaste wijze te behandelen. „Ziet ge, dat hangt er van af, hoe het gedaan wordt", zeide zjj kalm. „Twee paar den of één voor den lijkwagen, bijvoorbeeld, hoewel ik voor mjj er zeker van ben, dat één paard voldoende is om ons te bren gen, waar niemand haast maakt heen te gaan. En dan het fluweelen Ijjkkleed of het gewone, en de vederbossen, weet ge, en"... „Eén is genoeg," peinsde de schilder hardop. Toen keerde hjj zich plotseling om. „Er is geen geld," zeide hij, „dat weet ge. Geen stuiver in haar zak. Dat hebt ge mij gisteren zelf gezegd." „Dat is maar al te waar," antwoordde Frau Klumpke bedaard, „maar ik dacht dat gjj sinds gisteren wel voor wat geld zoudt gezorgd hebben. „Lieve hemel, hoe is het mogeljjk Den geheelen dag rond te beuzelen in deze kamer, zonder iets uit Er was eene lange pauze. Men kon het horloge van den kunstkooper duidelijk met forschen slag hooren tikken in zjj n vestzak. „Neem het," zeide de schilder eindeljjk. Maar het was niet meer Hans Leffier die sprak. Friesche Crt. toe zoo haar stand wist op te houdenDe gedachte drong zich al smartelijker en on weerstaanbaarder bij hem op, terwjjl Herr Richardts rondwandelde, steeds knikkende, hoofdschuddende of onverstaanbaar mom pelend. Leffier kende deze gebaren en dit vreeseljjk onheilspellend stilzwijgen. Groote GodZou hij dan niet voor één stuk in die groote verzameling stilstaan, in eene houding, die toonde, dat hjj besloten was te koopen. Hij was alle muren langs geweest, voor hjj bij de ruimte kwam tusschen de ramen. Daar stond hij plotseling met een uitroep van verrassing stil, en liet bijna zjjne lamp vallen. En toen stond hij eenigen tijd stil, nauwkeurig onderzoekend, terwjjl Leffler’s hart klopte met woeste slagen, als van verwachting voor iets vreesljjks, dat komen moest. Eindelijk keerde de koopman zich om en wendde zich naar de tafel, met de lamp nog altjjd in de hand. „Een echte Gleisman" merkte hij op, „of ik moet mij zeer vergissen. Geen genre stuk van den eersten rang, o neen, maar toch een niet onaardig voorbeeld van de eigenaardige, vlugge manier van werken van den kunstenaar. Natuurlijk, ik loop altjjd nog gevaar, dat ik eene kopie in plaats van een echten Gleisman in handen KrijgHij aarzelde en sloeg de oogen op naar Lefflers gelaat. „Wat bedoelt ge barstte Leffier ver ontwaardigd uit. „In de kunstwereld is mijne vriendschap met Gleisman algemeen bekend". Het zij zoo, ziet ge, Herr Herr Lef fier, het doet mjj leed u te moeten zeggen, dat ik niet geloof iets te kunnen aanvan gen met die knappe schilderijtjes van u. Ze zijn in hun genre bewonderenswaardig, zeer uitvoerig, zeer..." de schilder maakte een ongeduldige handbeweging „maar ze zjjn niet dat wat ik noodig heb. Maar hoe het ook zjj, ik zou u gaarne van dienst zjjn. Verondersteld eens, dat gjj verder geen bestemming hebt voor deze pastel teekening van Gleisman, misschien zou ik dan..." Hij zweeg plotseling. Iets in Hans Lef flers gelaat greep hem aan en maakte, dat de woorden hem in de keel bleven steken. te voeren en het geld moet er zijn binnen vier-en-twintig uuranders zal de politie de reden wetenZjj wierp verontwaar digde blikken op den grooten, besluite- loozen man. Zjj had hem gaarne een oor veeg gegeven, als zij niet wist dat hij haar niet zou belet hebben. „Zijn er hier dan geen schilderijen van u?“ barstte zij uit, al hoofdknikkend het vertrek rondziende. Ze hangen hier bij do zijnen. Mij dunkt, dat gjj daarvan wel eeni ge zoudt kunnen verkoopen?" Hij antwoordde niet, maar zijne bescherm ster ratelde verder. „En voor het geval dat geen der bekende kunstkoopers ze zou willen hebben," zjj hield op; Leffier knikte. „Wel, waarom zoudt je ’t dan niet met een ander probee- ren Daar hebt ge bijvoorbeeld Richardts, in de Tauben-steeg om den hoek. Hjj heeft zich pas hier gevestigd. Men zegt, dat hjj een goed beoordeelaar is. Ga eens naar hem." Nog altijd antwoordde de kunstenaar niet, maar bleef wezenloos voor zich uit staren. „Leffier, arme kerel, begrijpt ge mij dan niet Morgen op zijn allerlaatst, moet het gebeuren. En als gij het niet doet, dan zul len de machthebbenden het voor u doen. Ha! Nu vat gij het eindeljjk, niet waar? Neen, neen, wij moeten het lieve vrouwtje een armen begrafenis besparen, zij, die altijd zoo fatsoenlijk was, al was ze ook zoo arm Man, ge zijt tot niets nutmijne lieve over leden echtgenoot was zooveel waard als een dozijn van uws gelijken. Lieve hemel, mijn hart bloedt voor u. Ik zal zelf gaan, want het is hoog tijd, en zien of ik Ri chardts hier van avond niet kan brengen. Het is pas negen uur, en hjj is een neef van de banketbakkersvrouw, dat is een van mijn kransjes." De schilder greep een van FrauKlump- ke’s roode handen. „Gij zijt een goede vrouw," zeide hij, „ga, ga dadelijkzeg hem, dat ik geld noodig heb" zijn stem begaf hem „zeg hem" een diepe blos van schaamte kleurde zjjn breed gelaat „waarvoor ik het noodig heb." Bolswardsche Courant !)9

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1