NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOL SWARD EN DE KRUISBEKKEN. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. No. 15. g ZONDAG 21 FEBRUARI. j VOOR t gelegdhet ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 17 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. l l Schets van C. Falkenhoest. Naar het Duitsch door N. N. Altmann moest naar den grond zien, om het in de sneeuw gemaakte voetpad te kunnen volgen en daar zag hy het door slaand bewijs van de juistheid zijner ge voelens. Dicht bij het voetpad, onder eene struik, lag op de heldere sneeuw een klein, dood vogeltje: een arme mees. Altmann nam het diertje in de hand. „Van koude of van honger omgekomen riep hij uit. „Juist zoo als ik het haar honderd maal heb gezegd. Jammer dat mijne Kathe niet hier is.” Was het niet de vorige lente geweest, toen de vogels bij het bouwen hunner nest jes luid zongen en kwinkeleerden, dat ook in het hart zyner dochter de liefde was ontwaakt voor den jongen doctor Werner, die sedert korten tijd tijdelijk tot leeraar aan de haudelsschool van het stadje was aangesteld De moeder, die het geheim had ontdekt, werd, daar ook zij zeer ingenomen was met den jongen man, de vertrouwde van het jonge paar. Albert Altmann had op den dokter zelven ook niets aan te mer ken, maar als voorzichtig huisvader deed hij onderzoek naar hem, en toen hij ver nam, dat de man wel ijverig en braaf, maar zijn inkomen nog zeer klein en bij den overvloed van geleerde heeren het uitzicht op verhooging zeer gering was, verklaarde Altmann zijne dochter „Van die zaak komt niets. Gij zijt reeds twintig jaren en hoe lang zoudt ge dan nog willen wachten?” De dochter weende, de moeder zocht haar man te overtuigen, dat het jonge paar best zou kunnen rondkomen, als zij kostleerlin gen namen en doctor Werner meer pri vaatlessen zou geven, maar dat was den kanselarijraad veel te onzeker. „Ik heb ge werkt en gespaard,” was gewoonlijk zijn antwoord, „om mijne laatste levensdagen rustig te kunnen doorbrengen, maar het pensioen is klein en ik heb dus mijn geld noodig en kan Kathe niets meegeven. Trouwt zij nu haren doctor, dan kan ik de jonge huishouding onderhouden. Ik ken datnu zingen en juichen zij als vogeltjes in de lente, maar als de donkere dagen komen, laten zij de vleugels hangen en zitten treu rig in het besneeuwde bosch. Drie men- schen kan ik nog onderhouden, maar wat moet ik oude man beginnen, als vijf, zes, zeven monden om eten roepen. En Kathe, ons eenig kind, is het goed gewoon En Albert Altmann bleef bij zijne mee- ning, terwijl hij zich nog het meest er over ergerde, dat Kathe geen enkelen vriende- lijken blik over had voor Frits Dalburg, den zoon van den rijken molenaar, ofschoon het zulk een knappe jongen was. „Zij zal zich wel bedenken en dien geleerde wel vergeten en dan zal ik haar gelukkig ma ken,” hoopte Albert Altmann, toen zijn oog op den prachtigen molen viel, terwyl het vooruitzicht op zulk een degelijk geluk ook de grootste aanleiding was geweest, tot het schryven van den brief aan dr. Wer ner, waarin dezen op beslisten toon alle hoop ontnomen en hem te verstaan werd gegeven, dat zyne bezoeken niet meer ge- wenscht waren. BergopDe kanselarijraad stapte in de sneeuw, maar bergklimmen is gezond. Boven was de nevel verdwenen; de zonnestralen fonkelden in duizende diamantkristallen op boom en struik, op rots en steen. Altmann, boven op den berg gekomen, bleef staan om het prachtige natuurtafereel te bewon deren. Daar hoorde hy boven zijn hoofd lokkend en vleiend„Göp, göp 1“ Als antwoord klonk: „gip, gip!” en daartusschen klonk plagend: „zoek, zoek!”, terwijl daarna een vogeltje lieflijk en innig een langen triller sloeg. Met verbazing zag Altmann naar den pjjnboom, die in zijne nabijheid stond. De majestueuze boom baadde in het zon licht. De punten der naalden schitterden alsof ze met echte paarlen waren bezet en daartusschen op de donkergroene, meer be schut liggende takken huppelden en spron gen als levende juweelen, robijnroode vo geltjes Nog eenige oogenblikken dwarrel den allen door elkaar, toen vloog de geheele zwerm naar beneden in het dal en verdween voor de oogen van Altmann. Het waren kruisvogels of kruisbekken, zooals ze ook wel worden genoemd. Alt mann had ze hier nog niet gezien, daar ze meest in Siberië en in een deel van Japan worden aangetroffen en onder de Duitsche vogels als het ware zigeuners zijn, die plot seling verschijnen, maar ook even spoedig weder verdwijnen. „Göp, göp, göp!” klonk het weer vleiend boven zijn hoofd, en „gipgip 1“ luidde ook nu weer het antwoord. Twee der vogels waren op den boom gebleven. Waarom waren zij niet met de anderen weggevlo gen? Altmann vertrouwde nauwelijks zijne oogen, toen hij zag, dat zij op een der tak ken een nest hadden gebouwd. En dat in den winterEn hoe verstandig de vogels waren Boven het nest bevond zich een tak, waardoor het als door een dak, tegen de sneeuw werd beschut. En het wijfje, dat zat te broeden, werd door'het manne tje gevoed, terwijl zy innig en vroolijk hun „göp, göp gip, gip lieten hooren. „Dwaze vogels!” bromde Altmann, die bijna zijn geheele leven op het bureau in de hoofdstad had doorgebracht en volstrekt geen vogelkenner was. „Dwaze vogelsDen laatsten November nog zitten te broeden. Zij en hun geheel gebroed zullen van hon ger en koude omkomen, dat is zeker!” Neerslachtig verliet hij den berg en sloeg den weg in naar het naburige stadje. Het was in het begin van December. Albert Altmann behoefde niet meer buiten rond te dwalen, want moeder en dochter hadden zich naar zijn wensch gevoegd. Hij was de vader, de heer des huizes zyn wil zou geschieden Nu, hij had dan zijn zinDoctor Wer ner liet zich niet meer zien, maar met de vroolijkheid en behagelijkheid in huis was het gedaan. Altmann bemerkte wel, dat de beide vrouwen zich geweld aande den om vroolijk te schijnen, maar zagen de helder blauwe oogen van Kathe niet opvallend rood en was zy zelve niet zeer bleek „Het zal wel gaan Zoo langzamerhand dacht Altmann en meer dan vroeger ging hij lange, wandelingen maken, ja zelfs met onaangenaam weer bezocht hij den berg kam om te zien of de kruisvogels en hun gebroed reeds verhongerd of van koude waren omgekomen. Geen sprake vanZij broedden en zongen. Twaalf graden vorst „Reamur” heden „Nu willen wy eens zien”, zeide Altmann in ziclizelven en hy wandelde naar den pijnboom. Onderweg moest hij zich gedurig neus en ooren wrijvenzulke bergtochten bij zulke koude was hij niet gewoon. Maar de vorst hinderde het jonge paar boven op den boom niet. Het mannetje haalde uit een grooten pijnappel het zaad, voederde daarmede zijn wijfje en weer klonk het „göp, göp „gip, gip „Verduivelde vogels!” bromde Altmann. „Zij willen mij zeker nog nieuwe levens wijsheid leeren Maar niet lang bleef hij op zyn kouden, guren observatiepostden kende aan zyne warme kamer, ging hy spoedig weder berg af. „Altmann, zijt ge dol!” riep zijn huis dokter hem tegen, dien hij bij den ingang van het stadje ontmoette. „Bij deze vorst! Uwe ooren zien als krijt zoo wit; zy zyn toch niet bevroren Ga niet dadelijk in de warme kamer. Wrijf eerst, in een niet ver warmd vertrek, uwe ooren flink met sneeuw en behandel even voorzichtig uwen neus ook deze heeft een verdacht bleeke kleur, en kan, als gij mijn raad niet volgt, na het ontdooien wel voor altyd blauwrood bly- ven Deze woorden ergerden Altman, want ofschoon hij de matigste man van de wereld was, prijkte zijne neus toch gewoonlijk met een verdacht rood. „Die verduivelde kruisbekken Om hun nentwil zou Altmann zyn neus en ooren niet meer op het spel zetten. Wel ging hy, by de steeds aanhoudende vorst, niet meer naar den pijnboom, maar in huis kon hij ook niet blijven, want het scheen wel, alsof de vroolykheid voor altijd daaruit verban nen was. Maar in de „Post”, aan de tafel der stam gasten, vernam hy, even voor kerstmis, goed nieuws. De directeur van de handels- school vertelde namelijk, dat doctor Wer ner zyn ontslag had gevraagd en oudejaars avond de stad zou verlaten. „Dringende redenen moeten het wel zijn, die hem dien spoed doen maken,” meende de directeur. „Ik had hem graag hier gehouden, want het is een buitengewoon begaafd man, die bepaald eene schoone toekomst voor zich heeft. Daar hy echter door een vriend zal worden vervangen, laten wy hem, hoewel met leedwezen, gaan.” Het was Albert Altmann alsof bij deze mededeeling de oogen van al de eerwaar dige stamgasten hem verwytend* aanzagen, maar toch bleef zijn geweten rustig. „Des te beter”, dacht hy, zooveel te eerder zal zy hem vergeten.” „Nog nooit is er iemand aan een gebro ken hart gestorven bromde Altmann in zijn grijzen baard, toen zijne vrouw hem den volgenden morgen vertelde, dat zy, daar Kathe niet wel was, om den dokter had gezonden. De dokter kwam, schreef het gebruik van staal en andere versterkende middelen voor, ried aan veel beweging in de frissche lucht te nemen en voorafsteeds opgeruimd en vroolyk te zyn. Maar de vroolykheid wilde niet komen, ofschoon de sterren aan den hemel het aanbreken van den „heili gen nacht” verkondigden en de lichten aan den kerstboom zoo helder straalden. Dat was een kerstavond, zoo treurig, als Altmann nog met had beleefd, Moeder en dochter wilden vroolyk zyn, maar zy kon den zich niet van harte verheugen, ofschoon de kanselaryraad haast al te veel voor ge schenken had uitgegeven en er van de fa milie Dalburg zulke heerlijke Weihnacht- stollen waren gekomen. En dan de eerste feestdag De Dal burgs hadden voor dien dag Kathe en haar ouders genoodigd, maar moeder en dochter namen de uitnoodiging niet aan. „Dat kunt gy nu van Kathe niet ver langen!” viel zyne vrouw hem in de rede, toen hij poogde haar van besluit te doen veranderen. „Ga maar heenZij hadden zich tot dusver naar zijnen wensch gevoegd, nu moest hij den haren inwilligen en hy bleef te huis. Het gebruik van staal hielp zijne doch ter niet. Zij kon niet goed eten, kon niet gaan wandelen, kon niet vroolyk zyn en bleef bleek. „Deze eigenzinnigheid,” bromde Altmann, van wien zij die toch heeft! Myn aard heeft zij bepaald niet. Nu, bleek is nog niet ziek!” met deze gedachte zocht hy zich zelven te troosten. De avond van den eersten vervelenden kerstdag was aangebroken. Altmann nam een geïllustreerd familieblad ter hand, waarin meermalen artikelen voorkwamen, die hem boeiden. Hij doorbladerde de afle vering. Wat was dat? Werkelijk„Ge broken harten, populair-geneeskundige stu die,” zoo luidde een der titels. Dat was nu iets voor hem, zeker werd daarin het sprook je van „gebroken harten” weerlegd en daar om wilde hij het tot zijne geruststelling maar eens lezen. Maar hoe verder hij las, des te donker der werd zyn gelaat. De schry ver verkon digde, dat opgewondenheid, zorgen, kom mer en verdriet en hopelooze liefde de ge zondheid kunnen ondermynen en zelfs den dood veroorzaken. „Dat men kan sterven aan een gebroken hart is geen verzinsel,” stond daar duidelijk te lezen. De letters dansten Altmann voor de oogen en het duurde lang, voor hy weer bedaard kon nadenken. „Onzin,” zeide hij bij zichzelven. „Dat is door een of ander sluwen persoon ge schreven, die zelf op een rijke erfdochter speculeert en zeker dit blad onder kruis band aan de beklagenswaardige ouders heeft gezonden. OnzinMaar wy zijn niet zoo dom!” lachte Altmann. „Heeft niet doctor Werner dit blad aanbevolen en hier in huis gebracht? Zeker heeft een vriend deze stof voor hem moeten behandelen, of misschien heeft hij zelf en zoo kwam die zwarte drukinkt iu mijn huis Dooi weerIn het dal waren wegen en voetpaden als doorweekt, maar op de hoog- - ten bleef het droog. De kanselaryraad on dernam weer zyne wandelingen, om maar weg te komen uit het treurbuis, zooals hy thans zyne woning noemde. Natuurlijk ging hij ook naar den boom op den bergkam. „Beroerde kruisbekken!” Zij, zoowel als hunne jongen, leefden nog en de ouders brachten aan vier, boven het nest uitste kende, snavels het noodige voedsel. Hen had de winter niet gehinderdzij sloegen zich er door en zongen vroolyk by vorst en sneeuw. „Ja, mijnheer Altmann, „kruisbek won dervogel,” zoo noemde eens een dichter dit vroolyk diertje, en het is ook haast niet te gelooven als men het niet met eigen oogen ziet, hoe het vogeltje midden in den winter zit te broeden en zyne jongen groot brengt. Hoe groot moet in dit kleine vo gelnest niet de liefde en levensmoed zyn, dat de strengste vorst het niet kan dooden Ook in het menschenhart heeft God de ware reine liefde gelegd, maar de menschen dooden haar bij het jagen naar uiterlyken glans. En toch, hoe gelukkig zouden ook zy met weinig kunnen zyn, als zy meer op innerlijke, dan op üiterlyke schatten wilden zienTrouwe liefde en opgewekte levenslust zyn voor een jong paar, dat samen de stormen van het leven wil trot- seeren, vastere grondslagen voor hun geluk, dan een groot inkomen of veie bezittingen. God zelf geeft ons in Zyne heerlijke natuur hiervan het voorbeeld!” Bij deze woorden werd eene hand zwaar op den schouder van den kanselaryraad was de geestelijke, die zoo had I ie, vader, zieriep eene vroolijke meisjesstem, „het is een J., het is een J. BqF De heer Albert Altmann,gepen sioneerd kanselarijraad, die juist in het avondblad met spanning het verslag van den Rijksdag las, draaide zich onge duldig om en zag naar den vloer. „Het is een F.“, zeide hij kort en wilde verder lezen, maar zijn blond dochtertje nam de lamp van de tafel en lichtte daar mee op den grond, waar de schil van een appel was neergeworpen. „Overtuig u toch vader!” smeekte zij. Het is werkelijk een J. „Laat mij met rustluidde het antwoord, „en plaats de lamp weder op de tafel.” De dochter gehoorzaamde, maar zag daar bij diep bedroefd naar hare moeder, die ook bij de tafel zat en eveneens een appel schilde. Mevrouw Klara Altmann schudde het hoofd, gaf hare dochter de nieuwe schil en zeide: „Werp nog eens weer, Kathe En Kathe wierp op goed geluk de lange, spiraalvormige schil over het hoofd, zooals jonge, trouwlustige meisjes doen, als zij graag de eerste letters willen weten van den naam van haar toekomstige echtge noot. „W.! Een W.!“ klonk het verheugd van de lippen van moeder en dochter. „Gij zijt anders niet bygeloovig, Klara! en nu doet gij al even kinderachtig als zoo vele anderen!” spotte de kanselarijraad ge ërgerd, terwijl hij er op beslisten toon bij voegde „En al had zij de woorden Jozef Werner ook voluit daar neergegooid, dan zou het haar nog niet helpen van die zaak komt niets Kathe trok zich terug in een hoek van de kamer, verborg het gelaat in den zak doek en weende zacht. Dit geluid sneed de moeder door het hart, en terwijl zij op stond zeide zij even beslist als haar man „Laat ons eens ernstig spreken, Albert. Gy zijt onrechtvaardig tegen Kathe en Jozef!” „Zoo! En dat zegt ge mij in tegenwoor digheid van mijn kind?” stoof de kanse laryraad op. „Honderd maal heb ik je dui delijk gemaakt, waarom ik mijne toestem ming niet kan en niet mag geven. Maar nu is het genoeg! Ik zal eens en voor altijd aan de geschiedenis een einde maken Na deze bedreiging stond hy op en ging naar zijne kamer. Middernacht was reeds voorbij, toen de kanselarijraad een korten, maar gewichti- gen brief in het net overschreef, en den volgenden morgen zeven uur werd die brief door zyn huisknecht bezorgd by den ge adresseerde, den heer dr. Jozef Werner, leeraar aan de handelsschool, terwijl geen uur later de copie er van zich reeds be vond in handen van mevrouw Altmann. De uitwerking hiervan was vreeselijk. Het scheen den kanselaryraad, als had hy een bom in zijn eigen huis geworpen. Wreed, ruw, onbeschaafd, gierig, hard vochtig, zonder hart, dat alles zou hij, de zorgzaamste aller vaders, zijn en dat zei hem zijn eigen vrouw. Nu, hy was heden op dergelyke „scènes” voorbereid hij zweeg daarom, nam jas, hoed en stok en verliet het huis. Naar buiten! Voor dien dag had Albert Altmann zijn strijdplan klaar. Daar hy ge pensioneerd, dus niet door bureau-uren ge bonden was en toch den dag klein moest zien te krijgen, besloot hij in een naburig stadje, aan de andere zyde der bergen te gaan eten, daar een paar kennissen op te zoeken, om dan des avonds weder naar huis terug te keeren. Hy had na ryp be raad gehandeld en behoefde dus geen be rouw te hebben. Het was een prachtige winterdag. Berg en dal waren door een witten mantel van sneeuw bedekt en daar het des nachts had gerijpt, waren de boomen als met suiker bestrooidde nog laag staande zon brak reeds door den nevel en haar roodachtig licht blonk in de ijskristallen. Albert Alt mann ging door het tooverachtig besneeuw de woud en dacht: „De winter heeft toch ook zyne bekoorlijkheden„Maar,” zoo dacht hij verder, „hy is streng en hard vochtig en kan slechts hem bekoren, die zich er tegen beschutten kan. Zoo gaat het ook in het leven. Zomer en winter wisselen elkaar afop dagen van geluk volgen weken en jaren van strijd en leed, maar dat willen die jonge, verliefde men- §chen niet gelooven.” Bolswardsche Courant r l •n r> i 3 3 1 1 3 1 r 3 1 5 I» G

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1