JONGEHEEREN
■Rnl ci- “J 3 101 h
DOiö zt,LLEK 11
ft
I
1
li
8
BROEKEN, ex -
I
No. 53. Verschijnt Danderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897.
aponnen en Blo
EKEN EN DAMESI
L.m *i l jxie11 i...
JULI.
1
2Kinderma.ritel^:tC3OC:)<“:w:^:x::M:^
M
BINNENLAND.
uitend solide ARTIKEL®
fi
ij LAPPEN. ZWAB
onder eene partij ong
Een nachtelijk avontuur.
te doen hebt.
u
de partij op den 2den Pinkster-
hjj
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
-- 2^>CDCD=CD=CDO<iD=CD<C
bulderde hij,
J
ƒ295.30,
-288.51,
ƒ6.79.
op het terrein,
3]
beambten aan het portier met de vraag of
ik alleen reisde, en of ik niet een heer bij
mij had gehad met een zwarten knevel en
baard.
Doch ik was te ontsteld om hen te woord
te staan en ik geloof dat tot den huidigen
dag mijn oude dominé nog niet ontdekt is.
een beetje aan te
u ’t probeeren of
- u
licht van de lamp vlak op hem viel en gaf
mij de schaar. Ik begon te knippen.
„Houd mijn kin vast/ zei hij. kunt
het onmogelijk doen als u zoo beeft/
Ik knipte. Terwijl ik bezig was, gaf hij
aanhoudende bevelen.
„Netjes alles wegknippen, zoo dicht
mogelijk bij mijn gezicht. Straks moet u
mij scheren/
„Dat zal gevaarlijk voor u worden/
waagde ik hierop te antwoorden.
„Gekheid” zeide hij, „als ’t zoover is zult
wel kalm wezen. Is de knevel er af?”
„Ja/
„Nu mijn baard/
„Neen”, zeide ik.
„Ja”, donderde hij.
Hij zal mij met zijn doorborende oogen
aan en ik gehoorzaamde. De baard ver
dween evenals de snor, het hoofdhaar even
als de baard.
Toen het knippen was afgeloopen, haalde
hjj uit zijn valies allerlei scheerbenoodig-
heden, schonk wat water uit een fleschje,
liet de zeep schuimen en gebood mij hem
te scheren. Ik gehoorzaamde hem zonder
een woord tegen te spreken. Gelukkig voor
’s mans leven, had ik een paar malen bij
mijn broer dezelfde bewerking verrichthij
had mij geleerd hoe een scheermes te ge
bruiken en een complimentje gemaakt over
mjjn handigheid. Deze kwam mij nu te
pas.
Eindelijk had ik mjjn taak volbracht en
begon hij zorgvuldig alle haarvlokken op
te rapen en uit het raam te werpen. Toen
er niets meer lag, trok hij het raampje open
en gebood mij de lamp uit te draaien.
Ik gehoorzaamde en dook toen, over al
mijn leden bevende, weg in mijn hoekje.
„Nog een ding moet u voor mij doen,”
zei hjj.
„O hemel, nog iets!” zuchtte ik. „Ikge
loof niet dat ik het lang meer uithoud/
„Dat zal wel gaan/ hernam hjj.” „Wat
ik nu van u verlang is niet moeilijk.
Draai uw hoofd om en kijk uit het raampje.
Zie niet om, onder geen voorwendsel, eer
ik u permissie geef of uw laatste uur is ge
slagen.”
Ik deed wat mij geboden was.
Ik tuurde in een pikdonkeren nacht.
Alles draaide mjj in het hoofd, mjjn tong
kleefde mij aan het verhemelte, mjjn hart
bonsde zonder ophouden. De trein reed
pijlsnel voort, schokkend en stampend. Ik
hoorde mijn reisgenoot voortdurend zich
bewegen Was hij een krankzinnige Juist,
dat zou het zijnSloop hij thans stilletjes
achter mij aan, om mjj met dat scherpe,
blinkende scheermes te vermoorden? Zou
de trein nimmer stilhouden
Eindelijk, den Hemel zjj dank, voelde ik
dat de locomotief zpn vaart vertraagde.
Op hetzelfde oogenblink klonk de stem van
zjjn reisgenoot:
„U kent nu gerust omkjjken. Nog vijf
minuten geduld en u is van mjj af.”
Ik keek nieuwsgierig rond. Wat ik zag
ontlokte mjj een uitroep van verbazing.
De verandering van mijn reisgenoot was
volkomen. Een oude dominé, in den langen
jas, met het lage opstaande kraagje en den
keurigen boord, den slappen hoed op het
hoofd, zat tegenover mjj. Het korte haar
was zilvergrjjs, het ovale gelaat glad ge
schoren.
De trein reed het station binnen.
Onmiddelljjk maakte de dominé het por
tier open, stapte de coupé uit en zei met
luide stem, terwijl hjj den hoed voor mjj
afnam
„God zegene u
Toen verdween hjj uit mjjn gezicht.
Een. QQgenhUk later kwamen twee politie*
Lemmer, 30 Juni. Scheen de vorige
week de ansjovisvischerij afgeloopen te zijn,
daar onze visschers geen kans meer zagen,
meer van deze vischjes in hunne netten te
krijgen, op berichten uit andere havens zeilde
Maandagmorgen opnieuw tweederde van
onze visschersvloot tot deze visscherij uit
en wel met het gunstig gevolg, dat hier
heden avond nog ruim 350000 stuks ansjo
vis werden aangebracht, terwijl morgen de
rest onzer vloot met nog 100,000 stuks wordt
verwacht. De laatste marktprijs was f 9,50
de 1000.
Ooststellingwerf, 1 Juli. Naar de
bij kers algemeen verklaren, hebben de bijen
het op de klei uitstekend gemaakt. Het
zwermen heeft onder gunstige omstandig
heden plaats gehad en de korven zijn goed
bevolkt. Door het gunstige weder hebben
de nijvere diertjes reeds veel honig vergaard
en wanneer zij dus ook straks op de boek
weit en de heide nog behoorlijk kunnen
winnen, dan zal er dit jaar voor de ijmkers
geen klagen zijn. Onder die omstandigheden
zal het „blijken/ dat wat door slechte jaren
langzamerhand in verval was geraakt, weer
in aanzien zal rijzen.
Hepk. Adv. bl.
Hindeloopen. Bij het hevig on weder
van Dinsdagavond waren tal van visschers
van hier in hun bootjes op zee om gedu
rende den nacht ansjovis door sleepen te
vangen, zoo als ze dat thans meer doen.
Algemeene angst maakte zich van vrouwen
en kinderen meester. Gelukkig kwamen alle
visschers na een moeielijke reis en sommigen
zelfs half verblind, behouden binnen.
Sneek, 1 Juli. Bij den inspecteur der
posterijen te Zwolle is van de liberale kies-
vereenigingen Sneek en Rauwerderhem een
klacht ingekomen omtrent een. telaterond-
zending van verkieziogsbiljetten, door den
brievengaarder v. d. M. te Scharnegoutum.
Woensdagavond 23 Juni nl. werden te
Sneek op de post gebracht een klein dui
zend aanbevelingen voor den candidaat
Van Gilse. Donderdag d.a.v. moesten alle
kiezers in de omstreken van Sch. in het
bezit van ’t biljet zijn, en thans blijkt ’t,
dat genoemde brievengaarder eerst ’s Vrij-
dagsmorgens bewuste biljetten heeft ver
zonden. Friso.
Franeker, 1 Juli. In de heden avond
gehouden gecombineerde vergadering der
twee hier bestaande kaatsvereenigingen „Jan
Bogtstra en „de Eendracht” is tot voorzit
ter van het hoofdbestuur van den onlangs
opgerichten Kaatsbond gekozen de heer W.
Westra en tot secretaris de heer J. Wou
ters, beiden als zoodanig bij „Jan Bogtstra”
in functie. De vijf andere leden van het
hoofdbestuur worden door andere aange
sloten vereenigingen aangewezen.
Nu Pingjum zich ook heeft aangesloten
is het aantal vereenigingen tot 17 geklom
men.
Daarna werd, maar alleen voor de leden
van „Jan Bogtstra”, door den heer D. v. d.
Stal als penningmeester rekening enz. ge
daan van
dag alhier gespeeld.
De ontvangsten bedragen
uitgaven
Batig saldo
Ruim 1500 kaartjes waren
enkel aan vreemdelingen verkocht, hieron
der niet begrepen afgevaardigden en leden
van erkende kaatsvereenigingen.
Bij de prijsuitdeeling was dit getal onge
veer 200.
Drachten, 1 Juli. Door een ingezetene
uit Oostermeer is een aanklacht ingediend
tegen een Duitscher alhier, wegens het,
zonder zijn voorkennis plaatsen van zijn
naam ter aanbeveling van Mr. Troelstra,
dien hij niet wenschte gekozen te zien.
In Augustus van het vorigejaar werd
de jeugdige klerk R. B. ten kantore van
den ontvanger der registratie te Assen ont
slagen, daar hij verdacht werd zich gelden
te hebben toegeëigend. Nu echter de rijks-
klerk v. N. onder de bekende omstandig
heden veroordeeld is, is de zaak ten gunste
van B. gewijzigd en hebben de ontvanger
en de inspecteur openljjk bekend gemaakt,
dat zij B. thans daaraan onschuldig houden,
ea hem in eer ea goeden na»m herstellen»
J
L er iemand mee...”
die zich verbeelden dat iedere man naar
haar kijkt, öf om ze te bewonderen, of met
iets slechts in den zin. Ik liet met een
vroolijk gezicht mijn medereiziger voorbij
gaan en bedankte glimlachend den con-
decteur. Een seconde later reed de trein
weg.
We waren nauwelijks het station uit of
de onbekende ontdeed zich van zijn bouf
fante, die hij netjes opvouwde en in zjjn
valies borg. Toen trok hij zijn jas uit. Ik
zag nu dat hij een vrjj knappe man was,
van omstreeks achten-veertig jaar. Hij had
een zware, zwarte knevel en een puntbaard.
Toen ik hem aanzag, merkte ik dat hij mij
juist aankeek.
„Hoe is ’t, begin je waarlijk zenuwachtig
te worden, Marytje zei ik tegen mezelf.
„Mag een man niet naar een jonge dame
kijken, als hij daar pleizier in heeft? Er is
een oud spreekwoord, dat een kat wel naar
den koning mag kijken. Ik zal er mjj niet
aan storen.”
Ik stak dus mijn leeslamp aan, wel wetend
dat ik nooit zou kunnen slapen onder den
bhk van die donkere oogen.
Juist zat ik naar mijn zin en wilde mijn
boek gaan opensnijden, toen mijn mede
reiziger vroeg
„Zou ’t u hinderen als ik’t raampje open
deed
„Volstrekt niet,” antwoordde ik, waarna
ik mij over mijn boek boog om hem te
kennen te geven, dat ik geen^plan had om
te praten.
De trein reed nu verschrikkelijk snel en
ik vond het open raampje wel wat tochtig.
Ik hief het hoofd op om hem te verzoeken
het liever weer dicht te doen, toen ik iets
zag dat mij een voorsmaak gaf van den
angst, die mij te wachten stond. De man
in den hoek tegenover mij had zijn zwart
valies geopend en een groote schaar en een
scheermes voor den dag gehaald. Toen ik
opkeek had hij het scheermes geopend en
begon hij het te slijpen op een leeren riem,
dien hij aan een knopje had vastgemaakt.
Onze oogen ontmoeten elkander, een helsche
glimlach vertoonde zich om zijn lippen.
Ik voelde dat er iets bijzonders gebeuren
zou, legde mijn boek naast mij en zat, de
handen krampachtig op mijn schoot ineen-
geknepen, stil voor mij te kijken. Mijn hart
bonsde. Het licht van mijn lamp viel vlak
op mijn gezichtik stond op en draaide
de lamp uit.
„Mag ik u verzoeken die lamp weer aan
te steken,” zei de onbekende. „Terstond, als
’t u belieft, we hebbeu onzen tijd noodig
„Ik begrijp niet wat u bedoelt”, was mjjn
antwoord.
„Goed, luister dan,” zeide de man. Ik
weet dat u bang is en dit verwondert mjj
niet. In uw plaats zou ik het ook zijn. U
zit alleen in een spoorwegcoupé met een
man, die u, als hij ’t in zijn hoofd kreeg,
den nek zou kunnen omdraaien en uw Ijjk
op den weg gooien, zonder dat er een haan
naar kraaide. Neen, neen Van ’t veilig-
heidssignaal bljjft u af. Daar houd ik een
oogje op. En laat me u maar direct ver
tellen, dat ik voor het genoegen van uw
gezelschap dit rjjtuig gekozen heb. Ik zag
u den trein instappen en wist, dat u van
af Chester waarschjjnlijk alleen zitten zou.
Van Chester naar Holyhead is een stevig
eind. De trein is nu goed aan den gang
en stopt nog in geen twee uur. U ziet
dusu is aan mijn genade overgeleverd. Uw
eenige kans van het leven er af te brengen
is, dat u precies doet wat ik zeg. En nu,
wees zoo goed direct dat lampje aan te
steken.”
De stem van den vreemdeling klonk zeer
gebiedend; hij was inmiddels tegenover mij
gaan zitten,
„Steek dat lampje aan!” commandeerde
hjj.
Ik gehoorzaamde.
Toen ik het had aangestoken, nam hjj
het uit mijn bevende handen aan, hing het
midden in het spoorrijtuig en zei
„Ziezoo, dat is een beetje vroolijker. Luis
ter nu goed. U ziet, ik kniel voor u op den
grond. Kijk mij in het aangezicht. Kuntu
mij goed zien?”
„Ja,” antwoordde ik.
„Ik heb een flink bos haar, he?“
„Ja,” antwoordde ik weer.
„Ziet u deze schaar?”
A*
„En dat scheermes?”
„Ja.”
„Geen onschuldige dingen, he Men kan
er iemand mee...” Hij maakte een veelbe-
met de hand.”
er vrij wat kwaad mee
doen,” stamelde ik.
„Zeker, dat kan men en dat zal men,
tenzij een zekere jonge dame precies doet
wat haar gezegd wordt. Trek uw hand
schoenen uit.”
Ik aarzelde.
„Uw handschoenen uit!”
Kom dicht bij mij en begin.
„Met wat
„Houd u maar niet van den domme. U
begrjjpt zeer goed wat u
Knip mijn snor af.”
Ik deinsde achteruit, stamelend
„Hoe moet ik dat doen Dat kan ik niet!
„Dan zal ik het u leeren.
„Hoe dan?” vroeg ik.
„Door het scheermes
zetten. Hoe is ’t? Wil
niet? Neem de schaar in de hand.
Hij ging op de knieën liggen, zoodat het
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per J JVÜUETS 2 1
Franco per post 95 Cents.
erleden najaar schreefm ijn grootvader,
die in Dublin woont, of ik hem een
dag of wat gezelschap kwam houden.
Mijn moeder had het liever nietzij
wou volstrekt dat ik thuis bleef. Ik
geloof heusch, dat moeders soms een voor
gevoel hebben van hetgeen haar kinderen
boven het hoofd hangt, want er was niet
een reden waarom ze tegen een zoo een
voudige reis opzien zou. Ik had veel gereisd
en meer dan eens met succes me door
tegenspoeden heen geslagentoen dus
moeder bezwaar maakte tegen mijn sporen,
alleen, van Londen naar Dublin, Holyhean,
lachte ik haar hartelijk uit.
„Maar je reist dan toch overdag, Mary,
als je alleen gaat?” vroeg ze.
„Gekheid antwoordde ik. „Overdag zoo
lang in den trein te zitten, vooral als ik
den weg ken, vind ik doodvervelend.
Bovendien is ’t enkel tijdverlies, ’s nachts
reist en slaapt men tegelijk. Toe, moeder
tje, zanik daar m alsjeblieft niet over! Ik
stap morgenavond aan het station Euston,
in Londen, in den nachttrein, en zit over
morgen met grootpapa aan ’t ontbijt.”
Moeder maakte geen verdere tegenwer
pingen, maar ik hoorde haar telkens zuchten
en wist dat ze bij zichzelf zeide, dat Mary
altijd koppig was en nooit naar reden wilde
luisteren.
Mijn koffertje werd gepakt, en ik zorgde
intijds aan het station te zijn om den nacht
trein op te vangen.
„Je neemt natuurlijk een damescoupé?”
Een damescoupé? Ik wist niet wat
ik hoorde! „Denkt u dat ik zoo ouderwetsch
ben, papa Dank u hartelijk neen, ik weet
precies waar ik me, van Euston tot Holy
head aan Morpheus’ hoede zal overgeven.”
Al sprekend ging ik mijn vader voor
naar een coupé, waar twee oude heeren
zich reeds geïnstalleerd hadden in de minst
tochtige hoekjes. Ik gaf niet om tocht
en nam plaats tegenover den ouden heer,
bij het opstaande portier. Mijn vader kocht
een paar avondedities voor me. Ik had zelf
voor eene nieuwen roman gezorgd en voor
een leeslampje, dat ik tegen den wand
schroeven kon. Twee of drie seconden later
had ik afscheid genomen en 'de groote
expres stoomde statig het station uit.
Ik mag dat gevoel wel van in een snel
trein door de ruimte te snijden. Allereerst
keek ik mijn couranten eens in. Neen, niets
interessantsToen bekeek ik mijn reisgenoot
tegenover mijeen dikke man, met een
rood gezicht. Hij wikkelde zich behaaglijk
in zjjn reisdeken en was, eer we Willesden
voorbij stoven, in den dut.
Mjjn andere reiscompagnon was niet veel
beter. Hij scheen verkouden, snoot onop
houdelijk met veel bombarie, den neus,
hoestte enz. op een zeer leelijke manier en
keek met arendsblikken rond of het tochten
kon. Niet alleen had hij aan zjjn kant het
raampje in den ventilator dicht gemaakt,
ook onze ventilator van den snurkenden
meneer en mij scheen hem te hinderen.
Maar die nam ik mij voor, zou hij niet
gesloten krijgenmet mijn leven zou ik ’t
verdedigen.
De sneltrein stoof zonder ophouden door,
met stampend geluid, waarin voor mjj iets
kalmeerends was, zoodat ik mijn niet be
langwekkende reisgenooten vergat en on
gemerkt aanlandde in het rijk der droomen.
Opeens schrikte ik wakker door een sterk
remmen van den trein, terwijl we een groot
station binnenreden, dat ik als dat van
Chester herkende. Crewe hadden we dus
gehad terwjjl ik sliep. Mijn medereizigers
waren wakker en druk in de weer. De een
borg zijn couranten, de ander rolde zijn
reisdeken opzij zouden dus uitstappen.
„Als u meegaat tot Holyhead,” zei mijn
overbuurman, „hebt u hier tjjdomeenkop
thee te drinkende trein houdt tien mi
nuten stil.”
Ik bedankte hem en besloot zjjn wenk
op te volgen.
Ik dronk een kopje thee, liet een broodje
in een papier wikkelen en keerde naar mjjn
coupé terug. Ik zag in een hoek een groote
reisdeken en een zwart valies, en dacht na,
wie ik wel tot gezelschap zou krijgen. Op
dit oogenblik verscheen de conducteur om
mijn kaartje. Hij zei dat wjj niet stopten
voor Holyhead en vroeg of ik nog iets
wenschte.
Ik bedankte hem, ik had niets noodig.
„Dan zal ik zorgen dat u alleen blijft,
miss, en de coupé afsluiten, ’t Is nog al
vol van avond.
Ik lachte en wees op de reisdeken enz.
in den anderen hoek, aeggende
jJJaar zit al iemand/
J5
a
I
K
NengewoiifcRTENTIEBLAD
I
e Courant,
I
f 1