NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD OESWABÖ EN WWSSBAOEa s i IS No. 57. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. n ifl Uit de Raadszaal. $3cxxxxxxxxlxxxxxxxx$ g ZONDAG 18 JULI. u VOOR "9 j ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. 6 b>m Brandend heet stijgt den knaap het bloed naar het hoofd, terwijl het hem daarop zoo koud langs den rug loopt, dat hij hui vert. In zijne vingers voelt hij een eigen aardige prikkeling, als willoos wordt hij naar den, in de zonnestralen blinkenden hefboom getrokken. Afwisselend klinkt het binnen in hem „Zal ik „Zal ik niet?" Als men het eens zag Och watNie mand kan hem immers zien, de andere arbeiders staan allen voor hem, met den rug naar hem toegewend. Maar zijn plaats durft hij niet verlaten. Buigt hij zich ech ter ver genoeg over de voor hem staande balustrade, dan kan hij met uitgestrekten arm juist het handvat bereiken. Maar later, als het ongeluk gebeurd is, zou men hem dan niet kunnen bewjjzen dat bij den hefboom heeft uitgehaald en zoo de schuld van het gebeurde is? Nu, hij behoefde immers slechts een oogenblik de kruk an ders te stellen, een paar seconden waren voldoende. Daarna kan hij, in de alge- meene verwarring, gemakkelijk het rader werk weer doen stilstaan. Dan zou het maehinewerk door een toeval in beweging zijn geraakt, door onvoorzichtigheid van den opzichter zei ven, wat ging het hem aan Zal het echter wezen, dan moet het snel gebeuren. Nog één seconde bljjft Blonner onbewegelijk staan, dan buigt hij zich langzaam over de balustrade verder, steeds verder, totdat zijn lichaam bijna horizontaal er over hangt. Zijn ijskoude hand tast naar den hefboom en grijpt hem. Daarna wendt hij het gelaat naar boven en zijne oogen zoeken den vijand. Juist gaat deze over een schijf liggen -nu Blonner volop gelegenheid aan zijne ge dachten den vrijen loop te laten. En hij denkt er over, hoe hij den opzichter, dien schurk van een Martens, het best te pak ken zal krijgen. Wat behoefde de kerel zoo aardig te wezen tegenover het fabrieks meisje? Tot oppasser was hij aangesteld, niet om een meisje het hof te maken 1 Als hij, Blonner, maar wist wat hij zou doen, ’t was hem hetzelfde, zoo de opzichter maar onschadelijk werd gemaakt. Als men dezen eens zwart maakte bij de directie? Maar dat zal niets geven de schijnheilige knaap staat veel te goed aangeschreven en geniet een te groot vertrouwen. Hem persoonlijk aanvallen durft Blonner niet, want daar de opzichter een echte Hunnengestalte heeft, kan de uitslag van een vechtpartij tusschen hen beiden niet twijfelachtig zijn. Om het evenweg zal hij uit de fabriek, op welke wijze dan ook. Terwjjl de arbeider zijne wraakgedachten zoo den vrijen loop laat, klopt hem iemand op den schouder, hij draait zich om en voor hem staat degene, die zijne gedachten bezig hield. Het is een man van een groote, forsche gestalte, het door blonde lokken omgeven gelaat mag anders ge woonlijk door een goedaardige uitdrukking worden gekenmerkt, op dit oogenblik ech ter zien de grijze oogen streng néér op den tengeren man voor hem. „De sorteerster Lize heeft zich over je beklaagd," zeide hij. „Zoo antwoordde Blonner, bevend van onderdrukte woede. „Laat het meisje dus met rust zij wil niets van. je weten. Komt mij nogmaals iets dergelijks ter oore, dan zijt gij ontsla gen, denk er aan Met deze woorden wendde hjj zich van Blonner af en ging verder. Had hij den blik, vol woede en haat, gezien, hem door den ander nagezonden, dan zou hij misschien niet zoo kalm zijn heengegaan. Deze blik zeide, dat de blonde opzichter waarschijn lijk binnen korten tijd niet meer tot de levenden zou behooren. Niemand zou, na dezen blik te hebben opgemerkt, nog iets voor het leven van Martens hebben willen geven. Alsof hij zich in den besten luim be vindt, fluit Blonner zacht voor zich zelven, terwijl hij nu en dan een der zware pak ken lompen in den stamper werpt. Met de oogen echter volgt hij zijn vijand, ziet hoe deze zich tot de andere arbeiders wendt, hun bevelen geeft en van den een tot den ander gaat, zijn blik blijft op den op zichter rusten, als deze zich bezig houdt met de machinerieën, als hij hier een schroef vaster zet, ginder een hefboom, bij wijze van proef, anders steltzijne oogen blijven Martens volgen, als deze ten laatste een ladder neemt en plaatst tegen een beneden de zoldering aangebrachte as of cylinder, waardoor de beweegkracht der stoomma chine wordt overgebracht, en daarna de ladder bestijgt om het in wanorde geraak te raderwerk te onderzoeken, dat daar boven verward dooreen loopt. Daar bevindt zich de spil, waarom, door de werking der stoommachine, alles in de fabriek draait en van hier uit gaan honderden van rie men kruis en kras dooreen naar de afzon derlijke machines, om deze de beweegkracht toe te voeren. Te midden van al deze riemen en cylinders hangt de opzichter en klopt met een hamer op een der schijven, die niet werken wil. Op deze plaats is nu natuurlijk alles in rustwee ook den armen Martens, als déze riemen en assen onver wacht beginnen te draaien, door de eerste de beste ijzeren punt, bij de eerste bewe ging der riemen moet hij worden gegrepen en tegen den zolder geslingerd de schijven en cylinders moeten hem meesleuren en verpletteren. Dat denkt ook Blonner, en als hij zoo zijn fantasie laat werken en het gruwzame beeld in zijn gedachten verder uitwerkt, dan blinkt en schittert eensklaps iets voor zijne oogen. Zijn blik volgt de lichtstralen en hij ziet een paar meters van zich verwijderd een handvat van blank, gepolijst metaal, waarin de door het val licht binnenvallende zonnestralen helder worden weerkaatst. Het is een heel ge woon ijzeren handvat, maar als men er stevig aan trekt, beginnen de schijven en cylinders daar boven te draaien en de man, die daartusschen nog steeds klopt en hamert, is een doode, nog voor men drie zal kunnen tellen door dit handvat wordt het geheele raderwerk in beweging ge bracht. „Dan was alles gedaan," denkt Blonner, „voor eens en voor altijd en men had geen last meer van den klaplooper en meisjesvervolger. En Lize zou ook wel anders denken, als „hij er niet meer was. 0, die grille» zou bij baar da» wel af- leereu.’ Naar het Duitsch door H. Vergadering op Vrijdag 16 Juli 1897. Tegenwoordig waren 12 leden, de heer P. J. de Boer was afwezig met kennisgeving. De notulen der vorige vergadering werden gelezen en goedgekeurd. Ingekomen stukken. a. Een resolutie van God. Staten, hou dende goedkeuring van de wijziging der begrooting en van de staten van af- en over schrijving op die begrooting. b. Eene beschikking van den Commis saris der Koningin, waarbij aan den Burge meester een verlof wordt toegestaan van 23 Juli tot 15 Aug. Aangenomen voor kennisgeving. c. Een adres van Mej. F. Dofjes, ver zoekende met ingang van 1 Sept, eervol ontslag als assistente bij het onderwijs in de handwerken. Ter visie, om in een volgende vergadering te behandelen. PUNTEN VAN BEHANDELING. 1. Behandeling van het adres van den heer P. J. Tichelaar c.s., om vernieuwing en verbreeding van het brugje naar de Glei- bakkerij, met advies van Burgem. en Wethouders. Burgem. en Weth. adviseeren op dit adres afwijzend te beschikken, aangezien de nood zakelijkheid van de vernieuwing van bedoeld bruggetje bij een ingesteld onderzoek niet is gebleken, en ware dit al het geval dan nog zou het Dagel. Bestuur niet genegen zijn tot een belangrijke verbreeding van dat bruggetje, daar zulks met belangrijke kosten zou gepaard gaan. Zonder hoofdelijke stemming afgewezen. 2. Behandeling van het voorstel van Burgem. en Wethouders tot het verbouwen en inrichten van het aangekochte gebouw tot Ziekenhuis. Dit voorstel werd met algemeene stemmen goedgekeurd, en het D. B. gemachtigd dit werk te doen uitvoeren. 3. Behandeling van de adressen van Werklieden-Vereenigingen tot het plaatsen van muntgasmeters, met advies van Burgem. en Wethouders, de gascommissie gehoord. Burgemeester en Weths. adviseeren, even als de Gascommissie, gunstig op deze adres sen te beschikken, en onder de nader te behandelen voorwaarden, te dezer stede het gas verkrijgbaar te stellen door den munt gasmeter, daar dan de werkman ook in de gelegenheid wordt gesteld, het gas te ge bruiken voor verlichting of andere doelein den. Daar de aanschaffing van leiding en toestellen voor hem een nog al bezwarende uitgaaf is, worden deze tegen matige rente en vergoeding in bruikleen gegevenwaar voor een crediet wordt aangevraagd van f 1000, te vinden bij geldleening. De gascommissie heeft bij haar advies eene becijfering gemaakt, waarvan de con clusie is, dat naar den kostenden prijs, met inbegrip van vergoeding voor het gebruik der toestellen de prijs van het gas moet worden bepaald op 8 cent per stère. De heer Schievink vraagt of het de be doeling is, het voorstel met de voorwaarden tegelijk te behandelen? De Voorzitter antwoordt dat vooraf de zaak in het algemeen kan worden besproken, maar dan dienen de voorwaarden te worden vastgesteld, om daarna het voorstel in de 2 afzonderlijke rubrieken te behandelen. De heer Schievink wenscht dan bij de be handeling der voorwaarden over een punt wel even het woord. De heer Lunter wenscht vooraf wel even een paar vragen te stellen. Ik kan, zegt hij, in het algemeen mij zeer goed vereenigen met het idee, dat men den werkman enden kleinen burgerman, die dit niet zoo goed past zich zelf een gasleiding aan te schaffen, wenscht tegemoet te komen, Ik wensch evenwel te vragen wat eigenlijk den kosten den prijs is van het gas. De Gascommissie spreekt daarvan in hare berekening wel, doch noemt de som niet. Verder wilde ik wel weten hoe hoog de gascommissie de toevoerbuizen berekent. In het advies der Commissie lees ik: „Naar bovenomschreven berekening zouden de ver bruikers over den muntmeter steeds in voor- deeliger conditie blijven dan de gewone gas verbruikers, totdat zij 425 stères per jaar verbruiken. Eerst dan betalen zij meer dan gewone verbruikers, doch iemand met meer dan een jaarlijksch verbruik van 425 stères kan zich zeker ook wel de kosten veroorloven aan het verschaffen der gastoestellen bij ge woon verbruik verbonden." Dit wil mij niet bevallen. Ik ben zelf nog al een beduidend gasverbruiker, maar dat au Een schrille kreet klinkt door de zaal. Boven het gewone gedruisch der machi nes hoort men een buitengewoon kraken en knakken, alsof duizende houten staafjes opeens werden afgebroken, kreten van schrik laten zich hooren, arbeiders loopen heen en weer, electrische bellen weerklin ken daarna wordt alles stil. In de andere zaal wordt de stoommachine buiten werking gebracht, steunend beweegt deze zich nog een paar maal in het rond, dan blijft zij staan en met haar staat in een oogwenk het geheele werk stil. Op het zelfde oogenblik, waarin zjjn oor den kreet vernam, is Martens van de ladder gespron gen en naar de plaats gesneld, vanwaar de kreët kwam. De plaats is ledig. Verbaasd ziet hij de in het rond staande arbeiders aan. Daar ziet een van hen aan de ba lustrade een stukje doek hangenmet een welsprekenden blik maakt hij den opzich ter hierop opmerkzaam, die het herkent als een stuk van de jas van Blonner. Bleek van ontzetting onderzoekt men de machine, geen twijfel meer, Blonner is in den stam per gestort. „Arme man, hier is geen redding mo gelijk," mompelt een der arbeiders. Ondertusschen is de directeur van de fabriek komen toesnellen, om te onderzoe ken hoe het vreeseljjke kon gebeuren. „Een ongelukkig toeval!" wordt hem geantwoord! „Neen, geen ongelukkig toevalroept eensklaps Martens met doodsbleek gelaat. Tot zjjne verbazing had hjj bemerkt dat het raderwerk boven aan de zoldering, waar hij een oogenblik vroeger nog bezig was, lustig door elkander draait. Deze verba zing ging in ontzetting over, toen zijn blik op den bovenbedoelden hefboom viel dezelve was uitgehaald. Een huivering gaat den opzichter door de leden, het be wustzijn van het gevaar, dat hem heeft be dreigd, doet hem bjjna van schrik ver stijven. Hjj denkt aan de hem ongeveer een uur geleden door Lize medegedeelde bedrei gingen van Blonner en de toedracht der zaak wordt hem duidelijk. Blonner wilde het raderwerk in beweging brengen, boog zich te ver voorover, gleed uit, en eerst onder het vallen werd door de zwaarte van zijn lichaam de hefboom verplaatst. Was Martens ook maar één seconde langer op de ladder gebleven, dan had hjj het vreeseljjke lot van zjjn vjjand gedeeld. De directeur, wien hjj zijne opmerkingen mededeelt, draagt hem op, den stamper no. 5 zoolang buiten werking te stellen tot een gerechteljjk onderzoek heeft plaats gehad, doch de overige machineriën weer in beweging te doen brengen. Dadelijk daarop ratelen en stampen weder de verschillende machines, de arbeiders hebben weer hunne plaatsen ingenomen en gaan voort met den arbeid, werktuigeljjk schjjnbaar onverschillig alsof er niets is gebeurd. Fran. Crt, 'et rustuur in de groote papierfabriek van Grünstedt Co. was ten einde. Met langgerekte, holklinkende tonen gaf de stoompijp van de ma chinekamer aan de rondom wonende ar beiders het teeken om het werk te her vatten. Van alle zijden stroomden de lie den naar de groote poortopening der fa briek, eenige lachend en schertsend, andere met slependen tred, verdrietig en somber vóór zich ziende. De portier stond bij den ingang om de binnentredenden te contro- leeren. Toen voor de tweede maal het signaal der stoompijp weerklonk, sloot hij de poort, die vóór zeven uur des avonds niet weder werd geopend tot zoo lang gaf het voor allen, die binnen waren gesloten, een zwaren, moeitevollen arbeid, zonder rustuur, zonder ontspanning. Met de overigen had ook een paar, dat bepaald niet bij elkaar paste, het plein voor de fabriek betreden een aardig, blond meisje, van ongeveer zeventien jaar, ar moedig doch zindelijk gekleed, het haar met zekeren chic opgemaakt. Naast haar liep, druk tot haar sprekend, een jonge man; die er min of meer verwilderd uitzag en wiens gelaat, ofschoon juist niet leelijk, door een opvallend arglistige en valsche uitdrukking toch bepaald een onaangena- men indruk maakte. „Dus, kan het met ons beiden niets wor den, Lize?" „Neen, Blonner, dat heb ik je gisteren en eergisteren en telkens gezegd als je er bij mij op hebt aangedrongen. Laat mij dus eindelijk met vrede!" „Nu, en waarom wil je niet? Je moet toch een reden hebben!" „Ik heb er geen zin in „Dat is geen reden. Samen zouden wij het zoo goed kunnen stellen ik heb mijn vast loon, jij verdient insgelijks wat, zoo- dat wjj in het geheel geen zorgen behoe ven te hebben. Of heb je soms iets op mij aan te merken „Nu dan, daar je het volstrekt wil weten, ja, zeer veel. Geen uur zou ik bij je wil len zijn, laat staan dan mijn geheele leven. Er wordt zoo veel van je verteld, de ar beiders mijden jein het kort, je bevalt mij niet ik ben bang voor je." „Zoo dus ik beval je nietantwoord de Blonner met loerenden blik, „’t Is waar, ik ben gewoonlijk niet zoo in de puntjes als de nieuwe opzichter Martens, die in den laatsten tijd zooveel werk van je maakt. Maar ik zal het hem nog eens betaald zetten, dien kruiper. Ik zeg je, laat den schurk loopen, of er gebeurt een ongeluk Lise haalde spottend de schouders op. „Als hjj mij in handen valt, worg ik hem „Jij hem lachte Lise, de tengere ge stalte van Blonner met de oogen metend. „Laat mij je een goeden raad geven kom hem niet te na, want hij zou je de beenderen zoo door elkander schudden, dat je moeite zoudt hebben ze weer bjj elkaar te vinden. Met deze woorden keerde zij hem den rug toe en verdween in een der zalen van de fabriek. Blonner zond haar een woedenden blik na, toen trad ook hij een zaal binnen, waar boven de deur te lezen stond: „Zaal der lompenstampers." De groote trommels, waarin de lompen voor de papier-fabricatie tot draden wor den vaneen gescheurd, dragen den naam van Hollanders of lompenstampers. Van deze stampers waren, in de daar voor bestemde zaal der fabriek van de firma Grünstedt Co., er zes naast en achter elkaar geplaatst. Aan een er van is Blonner bezig, van tijd tot tijd in de machine eene bepaalde hoeveelheid lompen te werpen, welke dan door deze worden verwerkt. Het materi aal ligt reeds saam gebonden in tamelijk groote pakken, die door een rolwagen zijn aangebracht. Blonner neemt het eene pak na het ander en laat het met vaste tus- schenpoozen naar beneden glijden langs een hellend vlak van cement, aan welks einde de machine het pakket in zich op neemt. Door het jarenlange gebruik was de hellende vlakte zoo glad geworden, dat zjj blonk als marmer. Opdat de werkman, bjj een mogeljjk uitglijden, zelf niet naar beneden stort, staat hij achter een jjzeren balustrade, welke de hellende vlakte om geeft. De geestdoodende> eentonige arbeid geeft ’tttNMb Bolswardsche Courant I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1