NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD BOLSWAftö EN WONSEJRAOEEL s I I No. 81. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. r; I BINNENLAND. I w TWEE RIDDERORDEN. VOOB SU» antwoordde deze, het heeft 5 de ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. daarin zit zijt ge ge- ^XXXXXXXXX^XXXXXXXX' ZONDAG 10 OCTOBER. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. nam het meisje vroeg Lucie iBL medailleen uwe vrouw mag ertrotseh op zjjn, zij heeft haar eerlijk verdiend." Toen twee dagen later de uitreiking der reddingsmedaille aan mevrouw Von Krell- wïtz in de dagbladen werd vermeld, was mevrouw Von Stein de eerste, die haar geluk wenschte. „Werkelijk van harte?" eenigszins spottend. „Zeker, lieve vriendin, het moet iets buitengewoons zijn geweest, daar Hare Doorluchtigheid de vorstin hoe kon ik ook denken, dat Zijne Doorluchtigheid, de vorst..." „De zaak zoo „chic" zou behandelen, niet waar, mijn waarde mevrouw Von Stein?" viel Lucie haar ironisch in .de rede. Workum, 8 Oct. Gistermorgen 7 uur bracht de ongeveer 70 jarige H. R., arbei der bij den melkboer P. H. een koe naar het land. Doordat de koe bij zijn kalf weg moest, wilde het beest terug en begon daar door vreemde sprongen te maken, waardoor de oude man viel en zoodoende de koe los liet, die hem in de zijde trapte. De onge lukkige werd bewusteloos opgenomen en de ontboden geneesheer verklaarde dat de man 3 ribben gebroken had. Naar wij vernemen is de toestand nu vrij bevredigend. Sneek, 5 Oct. Bij een dokter vervoegde zich hier kort geleden een boertje, naar we vernemen uit een land, waar geen land meer achter is. Op de vraag van den geneesheer, of hij den vorigen keer poeiers of pillen heeft gehad, ontvangt dezen een ontkennend antwoord. „Maar je hebt toch een recept ontvangen", vervolgt de dokter. O, zoo’n pampiertje, dokter? ja, dat hef ’k in mien vestjezak, want heit zeit: „da’s een best middel teugen mien pine in de ziede. Fr. Zuidwesthoek, 6 Oct. Voor een groot deel onzer landbouwers ziet het hier dezen herfst treurig uit, daar de handel in vee zeer gedrukt is en er bijgevolg lage prijzen worden besteed. Toch moeten velen om de plaatsruimte verkoopen, daar dit voor jaar wegens de heerschende ziekte zoo goed als niets is verkocht. Voor het aangefokte jongvee worden in den regel oudere koeien van de hand gedaan. Anderen weer moeten om geldelijke redenen verkoopen. Alleen naar vette varkens is zeer veel vraag hooge prijzen worden er besteed. Scharl, 7 Oct. Pas had een 8-jarig meisje alhier gisteren morgen hare woning verlaten, om naar school (te Warns) te gaan, of ze kwam hevig schreiend terug. Het bleek, dat de kleine gelukkig niet ernstig getroffen was door een matten hagel, afkomstig van een schot door een beginnend jager op een paar lijsters gelost. Voorzich tigheid zij dezen Nimrod aanbevolen! Ooststellingwerf, 5 Oct. De jagers uit deze gemeente hebben over de vangst tot nog toe niet te klagen. Zaterdag, den eersten dag der jacht op hazen, vielen er vele langooren en de zonen Nimrods waren over de vangst dan ook wel tevreden. Bij sommige dorpen schoten de jagers van 8 tot 18 stuks. Ook patrijzen en korhoenders worden er veel aangetroffen. De laatste azen vooral op de veen boekweit en thans op de pas geoogste velden. Over ’t geheel is Ooststellingwerf met zijne vele bosschen een begeerig plekje voor het wild, maar het wordt door stroopers te veel vervolgd. Ook de lijstervangst is in deze gemeente begon nen. Tot nog toe is echter de vangst van geringe beteekenis. Honderden beugels zijn in de bosschen uitgehangen. Fran. Ct. Oudemirdum, 7 Oct; Voor de eerste bezending lijsters is den vangers alhier na aftrek van alle onkosten, 14 cent per stuk betaald, dus 5 cent meer dan de poeliers geven. De tweede heeft iets minder opge bracht de reden hiervan was, dat een deel bij het ter markt komen bedorven of liever onverkoopbaar bleek, In de beide laatste dagen is hier niet Veel gevangen; het weer was te mooi en de windrichting verkeerd. Stavoren, 8 Oct. Ons stadje viert heden het zilveren ambtsfeest van zijnen Burgemeester. Het doet dit op eene wijze, zóó schitterend en waardig, dat al de vroe gere festiviteiten er bij verbleeken. Uit elke woning wappert de driekleur, versieringen zijn aan vele huizen aangebracht. Een schoon kinderfeest, aangeboden door de familie van den jubilaris, opent den dag; des middags viert de burgerij het feest en ’s avonds sluit een vuurwerk den schoonen dag. Namens de burgerij wordt den Bur gemeester een stoffelijk blijk van waardeer ring en hoogachting aangeboden. De kamerheer Von Krellwitz, een kleine, voor zijn ouderdom van vijf-en-dertig jaren eenigszins afgeleefde man, was blijkbaar zeer opgewonden. Hij moest zijne doorluch tigheid, den regeerenden vorst, begeleiden op diens reis naar een naburig hof en over een paar uren zou de trein vertrekken. Mijnheer Von Krellwitz was een beetje verstrooidbij dergeljjke gewichtige ge legenheden vergat hij soms het gewichtigste en de vrees voor zijn eigen vergeetachtig heid maakte hem steeds zeer opgewonden. „Heb ik al mijne ridderorden wel, Lucie," vroeg hij zijne jonge, schoone vrouw, met zwart haar en een zwaarmoedig flikkerenden oogopslag en wees daarbij op de schitterende sterren op zijn borst. „Een, twee, drie," telde hij. „Vier, vijf, zes," viel Lucie schertsend in en zeide lachend „Hij telt de hoofden van zijne lievelingen en ziet er in plaats zes, zeven." „O, neen, ik heb er pas zes, dat is nog niets, Bismarck heeft er over de 500." „Gij en Bismarckantwoordde Lucie spottend. „Wat wilt ge daarmede zeggen?" vroeg mijnheer Von Krellwitz een weinig ge pikeerd. „Dat gij Bismarck niet zijt," antwoordde Lucie kalmpjes. „Maar ik heb toch ook mijne verdienste voor den staat." „O, zeker! Bijvoorbeeld dit ridderkruis hebt ge gekregen, omdat ge tegenwoordig waart bij de trouwpartij van zijn doorluchtig heid den kroonprins, waar ge voor vader van de bruid hebt gefungeerd." „Ja, ja," zeide de kamerheer, „het was een glorierijke dag. Ik heb toenmaals de doorluchtige hoogheden met eigen hand de gouden pen overhandigd." „Zeer eervolEn daarvoor twee ridder kruisen gekregen en hier dit particuliere kruis, dat ge gekregen hebt, toen ge nog bij tjjds met de doorluchtige doopvont aan- kwaamt. Herinnert gij het u nog, Botho?" „O, zeker, zeker het was vreeselijk In mijne verstrooidheid was ik een station te ver gereden en moest op een locomotief terugkeeren, daar er geen trein reed. Door nat van zweet, verdoofd en pikzwart kwam ik aan het was in één woord ontzettend, maar ik kwam nog juist ter rechter tijd „Ja, lieve man, gij hebt werkelijk uwe verdiensten, dat wil ik niet ontkennen." „Nietwaar, kamerheer te zijn op mjjn leeftijd en dan zes ridderorden, dit betee- kent, dunkt mij, zeer veel." „Zeker, zeker." „Heb ik mjjne Zwitscbersche orde? Gjj schrijvers en meer dergelijk volk." „Zeker, maar er behoortzeer veel verdienste toe, men moet talent bezittendaarenboven bestaat er nog de reddingsmedaille." „Dat is iets voor kaailoopers, balieklui vers en brugwachters." „Voor het redden van menschenlevens!" zeide Lucie opgewonden en hare beide wangen kleurden zich „dat is de verheven- ste onderscheiding, welke ik ken. Geen enkel man mag te trotsch zijn deze orde te verwerven en te dragen ook vorst Bis marck heeft bij zijne ruim 500 hooge en hoogste onderscheidingen juist deze medaille altijd met trots gedragen. Gij weet toch dat vorst Bismarck zijn stalknecht uit het water heeft gered." „Zeker, Lucie,maar zoo iets is toch levens gevaarlijk." „Ja, dat is het zeker, maar juist de verdienste. Zoo, nu i reed. Reis prettig, verhit je niet, ontbijt goed en wanneer ge terugkeert brengt ge waarschijnlijk nummer zeven mee." „Wellicht, wanneer alles goed gaat. Leef gelukkig, mijn kind Botho van Krellwitz kuste zijne echtge- noote en drukte hare hand. De bediende kwam, reikte hem mantel en hoed en voort ging het in zijn elegant rijtuig naar het station. Lucie was alleen, zij ging eenige malen de salon op en neer, sloeg vervolgens een photographie-album open en bezag het eerste portret. Het was dat van een jong officier, die, wat zijn uiterlijk betrof, niets te wenschen overlietde uitdrukking van zijn gelaat was nu juist niet snugger, maar knevel en baard gaven er eene flinke uitdrukking aan. Het stelde Botho von Krellwitz voor in zijne jonge jaren, zóó leerde zij hem kennen hij was rijk, zij arm, de dochter van een armen majoor en eenige jaren geleden was zij zijne vrouw geworden. Zij zuchtte en sloeg het album toe. Daar na zette zij zich aan het klavier en speelde een wals van Chopin. Na eenigen tijd stond zij op en belde haar kamenier. „Paula, geef mij hoed en mantel, ik ga mevrouw Von Stein bezoeken." Paula bracht het gewenschte en korten tijd daarna verliet mevrouw Von Krellwitz hare in de nabijheid van het vorstelijk resi dentieslot liggende, geheel door boomen om geven vriendelijke woning. In gedachten ver diept, wandelde zij vele straten door. Plotse ling trok een luid geschreeuw haar aandacht en zag zij in hare nabijheid een angstwek kend tooneel. Op de straat lag een ongeveer vijf-jarig meisje, dat over een steen gestruikeld was, terwijl in vollen draf een met twee paarden bespannen voertuig naderde. Enkele per sonen zagen met ontzetting het groote ge vaar, waarin het kind verkeerde, doch niemand waagde een poging om de kleine van de plaats te verwijderen. De koetsier van het naderende rijtuig was niet in staat de paarden tot staan te brengen. Daar trad mevrouw Von Krellwitz zonder beraad voor de paarden, deed ze schrikken door het op steken van haar parasol en greep ze krachtig bij de teugels. De dieren steigerden, en van dit oogenblik maakte de moedige vrouw gebruik om zich te bukken, het kind te grjpen en van de gevaarlijke plaats te ver wijderen. Een algemeen gejuich was haar loon voor de edele daad en allen omringden de moedige vrouw, die met eigen levens gevaar een kind had gered. „Hoe heet ge, kleine vroeg mevrouw Von Krellwitz het sidderende kind. „Anna Schielze," antwoordde de kleine weenend. „Wat is uw vader? „Schoenmaker." „En waar woont ge?" „Hier," en het kind duidde op een naburig huis. „Hebt ge pijn?" „Ja," zeide de kleine en toonde haar rechter hand, die hevig bloedde. „Dat is niet gevaarlijk," zeide mevrouw Von Krellwitz geruststellend, doch het kind bleef luid schreien. Mevrouw Von Krellwitz daarop bjj de hand en bracht haar, ver gezeld van hen die het tooneel hadden bjgewoond, in het aangeduide huis. Hier sloot zij de deur achter zich en niemand waagde het haar te volgen. De ouders van het meisje kwamen haar reeds tegemoet, daar een buurvrouw hun het ongeval had meegedeeld en drukten de kleine vol blijdschap in hunne armen. Bescheiden onttrok mevrouw Von Krellwitz zich aan hunne danktbetuigingen en toen zj weder op straat kwam, stonden de men schep nog voor de deur. Allen groetten „Heb ik mijne Zwitscbersche orde? Gjj weet, Lucie, de beide hoofden zjjn zeer vriendschappelijk, het zou dadeljjk opval len..." „Ja, hier hangt de ontbjjtorde. „Ontbjjtorde?" „Nu ja, hebt gjj niet gezegd dat gjj ze bjj een hofjacht hebt bekomen, na een fa meus ontbijt. Serenissimus heeft haar u zelf..." „Ach ja, die goede oude heer, middenin het woud maar Lucie, gij schijnt werkelijk voor dit teeken van hulde en genade weinig eerbied te koesteren," zeide de kamerheer, toen zjjne vrouw nog altijd lachte. Lucie zweeg. „Gij zwjjgt?" En een bloedstroom steeg den gedecoreerden man naar het hoofd. Na een poos zeide zjjne vrouw„Ik neem uwe decoratiën voor hetgeen zjj zjjn: be leefdheden." „Teekenen van hulde en genade, die slechts mannen van verdienste bekomen," protesteerde Von Krellwitz. „Mannen van werkelijke verdienste krij gen andere orden," antwoordde de jonge vrouw op kouden toon. „Maar Lucie, maak mjj niet driftig Daar, het knoopje van mjjn handschoen is er ook nog afgesprongen „Dan zal ik het er weder aannaaien." „Wat meent ge met andere orden?" vroeg Von Krellwitz, terwjjl zjjne echtge- noote den weerspannigen knoop aannaaide. „Nu, Botho, gjj zult toch moeten toe geven dat het ijzeren kruis..." „Ach ja, dat is eene krijgsorde." „Zeker, dat is eene krjjgsorde, die men zich verwerft door met moed en vastbe radenheid tegen den vijand op te treden." „Maar ik ben nog nooit in den oorlog geweest." „Er zijn andere orden in den vredestijd te verkrijgen, welke ieders hoogachting en waardeering verdienen. Daar is bijvoorbeeld de medaille voor kunsten en wetenschap pen." ,,Maar kind, die is voor comedianien, eerbiedig en maakten ruimte voor haar. Die stomme bewonderende groet deed Lucie oneindig goedeen nooit gekend gevoel van geluk doorstroomde hare aderen hare schoone oogen schitterden bij het bewust zijn, een goede daad te hebben verricht. Wat beteekenden al die orden en deco ratiën van haren man, in vergelijking met de stomme, maar veelzeggende hulde van deze vreemde menschen wat in ver gelijking met het juichen van die arbeiders vrouw, die zoo gelukkig haar kind in de armen drukte Met deze gedachten vervuld, vervolgde zij haren weg naar mevrouw Von Stein, wier villa zjj spoedig bereikte. „Maar, lieve mevrouw Von Krellwitz. wat is er toch gebeurd, dat u er zoo verhit uitziet „O, niets. niets te beteekenen. Mevrouw Von Stein stelde zich met dit antwoord echter niet tevreden en drong er op aan, dat haar vriendin de volle waar heid zou zeggen. Deze liet zich eindelijk daartoe overhalen en toen zjj alles had verteld, deed mevrouw Von Stein, inplaats van de moedige vrouw te prijzen, haar bittere verwijten, omdat zij zich zoo on voorzichtig in gevaar had begevenen bovendien kwam het voor een dame van het hof volstrekt niet te pas, wilde paar den tegen te houden en zulke kinderen aan te rakendaarover waren er andere menschen genoeg. Lucie hoorde alles geduldig aan en vroeg ten laatste aan haar vriendin, of niet ieder een verplicht is, zijne hulp te verleenen aan menschen, die in gevaar verkeeren, on verschillig of deze rijk zijn of arm. Mevrouw Von Stein stemde hiermede niet inin dit geval, zeide zij, was het de plicht geweest van een burgerman, een burgerkind te redden. Eenigszins ontstemd, keerde Lucie huis waarts. Zij dacht, dat de geschiedenis spoedig vergeten zou zijn. Zij zou er zelf niet meer aan hebben gedacht, maar het gesprek met mevrouw Von Stein hield telkens hare gedachten bezig. Inderdaad, het geval zou misschien spoedig vergeten zijn geweest, als niet de dagbladreporter de redding van het kind nog denzelfden dag in alle bijzonderheden in zijn blad had medegedeeld. De moedige vrouw was dan ook weldra het voorwerp aller bewondering. Drie dagen later keerde haar echtgenoot terug. Hij bracht zijn zevende orde mede. Mevrouw Von Krellwitz verheugde er zich in, omdat haar man er blij mee was. „Nu begint de tweede rij uwe borst reeds te versieren," zeide zij schertsend. „Wanneer zij maar niet zoo alleen hing," bromde baar man. „Geduld maar, Botho, er volgen meer hoffeesten over eenigen tjjd komt de hertog van X. onzen doorluchten vorst met een bezoek vereeren." „Ja, dat is waar en die schenkt ook altijd zeer fraaie versieringen," antwoordde haar echtgenoot. „Juist versiering," viel Lucie hem in de rede, „dat is het rechte woord, nu hebt ge het toch zelf gezegd." „Maar lieve vrouw, ik kan toch geen nieuwen Fransch-Duitschen oorlog doen ontstaan, of iemand zeggen, dat hij in het water moet springen, om zich door mij te laten redden, of menschen van onder treinen of wagens halen, met kans, er zelf onder te geraken..." Op hetzelfde oogenblik reed een vorstelijke koets voor. „Wie is dat?" Lucie en Botho stonden beiden op. „Hare Doorluchtigheid, mevrouw vorstin," meldde een dienaar. „Vergeef mij, beste Von Krellwitz., wan neer ik u en uw lieve echtgenoot stoor in het eerste uur van samenzijn na uw terug keer," zeide de vorstin, een schoone dame met edele gelaatstrekken, terwjjl zjj beiden vriendeljjk de hand reikten, „maar ik kom uit naam van den vorst, wien ik zooeven het bericht in ons dagblad toonde. Mjjn gemaal was zoo getroffen over het feit dat een dame van het hof den moed heeft ge had vurige paarden tot staan te brengen en een kind met eigen levensgeva ar te red den, dat hjj mjj verzocht, u, lieve mevrouw Von Krellwitz, de reddingsmedail le te over handigen." Bij deze woorden drukte de vorstin de diepbewogen jonge vrouw een étui in de hand. Botho von Krellwitz begreep van het geheele geval niets. „Eene reddingsmedail- le?“ vroeg hjj toonloos. Ja mjjnheer Von Krellwitz, eenereddiags» 6 Bolswardsclie Courant »1 ■t (L (A X-. l IIIIJIIII lui;;:11]

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1