NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD mms# BS wonseraüeel s No. 83. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. I '/'i BINNENLAND. $xxxxxxxxxijxxxxxxxx$ ZONDAG 17 OCTOBER. VOOB «II ff vooral de pastorie zijn feestelijk den ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. W ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. wien zij kun- BrandBrand Zoo klinkt het midden in den nacht. De oude brandspuit ratelt over den dorpsweg. „Waar? Waar? hoort men roepen. „Bjj den dominee!* klinkt het antwoord. Bliksemsnel kleedt men zich nu aan en snelt men naar de plaats^ waar de brand is. jttf 1 R| jl mij. Onrecht zal je niet gebeuren, zoo lang ik er wat aan doen kan.“ De jonge geestelijke had zjjn hand op den schouder van den ongelukkige gelegd en hem vriendelijk, hartelijk toegesproken. „Nu, waarop wacht je nog?“ Toen viel de krachtige gestalte van den idioot op de knieën, hij greep de hand van den dominee en drukte er een kus op. „Dank u, dank uzeide hij en snelde weg, het land in, dat in de avondscheme ring lag. Men schrijft uit den Gelderschen Achterhoek aan de Arnh. Ct. Op politiek gebied mogen wij avanceeren, met vele gewoonten en gebruiken blijven we zoo conservatief mogelijk, al zien we dan ook dat moderne gebruiken, die reeds lang in de groote steden hun intocht hebben gedaan, ook hier burgerrecht verkrijgen. Zoo gaat het ook ten opzichte van onze levensmiddelen. Om ons eens bij het bier te bepalen. Hier wordt evengoed een goed glas Münchner, Pilsener, Dortmunder bier en stout op prijs gesteld als in de plaatsen van herkomst. Groote door paarden voort getrokken wagens komen wekelijks ver schillende plaatsen in onzen Achterhoek om de afnemers te bedienen. Natuurlijk krijgt men ook uit Holland aanvoer van Hol- landsch, Deli en Beiersch bier. De keus blijft dus voor den liefhebber ruim genoeg. Doch nu vertoont zich weder de conser vatieve neiging der bevolking, de gehecht heid aan hetgeen men in de kringen van ouders en verwanten altijd voor zich zag. Men verlangt op zijn tijd ook weleens een glas pannebier, doodenbier en bokbier. Het laatste niet te verwarren met het Duitsche Bockbier. Kan men bij de uitheemsche bieren de soort in den smaak en het gehalte ont dekken, bij de drie laatste bieren is dit niet het geval. Zij zijn allen van één soort, soms zóó dicht van eigen bodem, dat de boer die u op een glas bier onthaalt tege lijk de fabrikant is. Gewoonlijk is dit dan zwaar gerstebier waarbij een glas bier met eenige lepels suiker moet worden aaogemengd om het genietbaar te maken. Al is de smaak der drie laatste bieren afwijkend, hun beteeke- nis is verschillend en hangt geheel af van de gelegenheid, waarbij het gebruikt wordt. Pannebier wordt gebruikt wanneer de bouw van een huis zóóver gevorderd is, dat er voor de dakpannen plaats is. Dit bier doet ook dienst bij het verwel komen van een nieuwen buurman of wan neer men ter eere van een bruidspaar den toegang tot hun nieuwe woning heeft ver sierd. Dit geschiedt meest door dejongelieden, die in de buurt wonen en uit eigen aan stichting. Nu kan het wel eens gebeuren, dat de versiering heel in den smaak valt, doch het pannebier uitblijft, omdat de per soon dien men huldigt liever het geld in zijn zak houdt. De teleurstelling voor de mooimakers is dan groot, maar het gevolg is dat men zoo een „kale menheer en juffer* in den ban doet. Soms wordt het geld voor pannebier onder voorwaarde gegeven, dat er geen bier mag gedronken worden, omdat inplaats van bier ook dikwijls jenever wordt gekocht om de dorstige kelen te lesschen. In zoodanig geval moet men zoete koffie met koek of chocolade gebruiken of mag het worden besteed om een uitstapje te maken, Het pannebier wordt dus niet geheel vrijwillig gegeven. Dit is echter wel het geval met het doodenbier. Dit wordt ver strekt, wanneer de buren de torenklokken moeten luiden om wereldkundig te maken, dat iemand in hun buurt het aardsche met het eeuwige heeft verwisseld. Is de buurt groot, dan zijn er soms 20 a 30 man die daaraan meedoen. Op den dag der begrafenis krijgt men weder hetzelfde onthaal maar dan afgewisseld door wittebrood met koffie en het rooken van een lange Gouwenaar. Soms zijn er onder de buurlui, die geen zin hebben om zich met klokkenluiden af te slooven. In dit geval kan hij om goed vriend te blijven een remplagant kiezen, wien hij schadeloosstelling voor tijdverlies geeft, maar die als extraatje van het dooden bier mee geniet. Het doodenbier raakt echter uit de mode en men neemt tot schrik van de afschaffers jenever met een klontje. De jenever blijft echter weg, wanneer bij de rouwbedrijvenden ernstige toestanden zijn of de dienstdoende predikant het gebruik van spiritualiën ontraadtzoodanig optre den is zeker niet verkeerd. De dronken- manstooneelen die in tegenwoordigheid eener treurende weduwe of van onverzorgde achtergelaten kinderen plaats vinden, maken menige begrafenisplechtigheid tot een weerzinwekkende spotternij. In bescheiden kring wordt het bockbier gebruikt daar dit op tafel komt wanneer een vette koe of gemest varken aan den haak komt. Huisgenooten, slagers, helpers enz, doen zich daaraan te goed. Het is natuurlijk dat in de maand November, ook wel slachtmaand, voor dit doel het meeste bier getapt wordt. En waar men gebruik heeft de kermis te vieren door eens eenige dagen zich aan een flink stuk vleesch te vergasten aan het bockbier mede herinnerd wordt. Dit houde men echter wel in het oog, dat de jenever maar al te veel de plaats van het bier gaat innemen wat zeker een droevig verschijnsel mag genoemd worden onder een bevolking, die zoo gaarne als godsdienstig te boek wil staan. Op een dezer dagen gehouden verga dering van het Utrechtsche studentencorps wees de rector de aanwezigen op ’t feit, dat 3 novitii zich reeds terugtrokken, terwijl er al 4 ziek naar huis waren. De rector was zich niet bewust, beweerde hij, dat er dit jaar meer „ge...„(geplaagd)* werd dan vroegere jaren, maar meende, „dat daar ’t nu blijkt, dat ’t novietengeslacht ach teruitgaat, den leden te moeten verzoeken, kalm en verstandig te werk te gaan.* Een goede raad, die wel wat laat komt. Zekere K. B. uit Durgerdam, bezocht deze week de Edammer kermis en keerde in den nacht terug. In Nieuwendam ge komen, meende hij zeker in zijne woon plaats te zijn. Althans vóór een huis aldaar, ontdeed hij zich van zijne bovenkleeding hing die op aan den knop der buitendeur, en legde zich te slapen. De koude nachtlucht echter bracht hem weer zoo wat bjj, en, even later vond de politie hem op den waterlandschen Zeedijk, in profond negligé! Hij is toen maar naar Durgerdam ge togen, en ’s avonds teruggekeerd om zjjne kleed eren uit Nieuwendam te halen. Men begrijpt echter, dat de bewoners te Nieuwendam vreemd opzagen, toen zij ’s mor gens de kleeren aan hun deur zagen hangen. Bij de behandeling eener strafzaak voor de rechtbank te Roermond, waarbij de beklaagde aan een der getuigen eenige oor vijgen had gegeven, vroeg de voorzitter aan dien getuige, hoe lang dat oorvijgen geven wel had geduurd. Wel tweehonderdvijftig meter was het antwoord. De voorzitter, die zich geen goede voorstelling scheen te kunnen maken van een klap van 250 meter, verzocht om opheldering hiervan, en het bleek toen, dat de man langs een weg, die circa 250 meter lang was, aanhoudend oor- vjjgen had gehad. Feitelijk was dit volgens dien getuige, maar een aanhoudende klap van 250 meter lengte. De Seingever, het orgaan van den bond van Spoor- en Tramwegpersoneel, schrijft Te Emmerik kan men zich voor een, twee of drie maanden abonneeren bij een of anderen tapper of slijter. Ik ken er, die bij ’t kwartaal geabonneerd zijn. Zij mogen dan wel niet zooveel drinken als ze verkie zen, maar betalen nu minder voor de snaps, dan iemand die er zoo nu en dan eens een tje pakt. Een zeer bekende abonné van den drank, die een betrekking vervult waar menschenlevens mee gemoeid kunnen zijn, betaalt in drie maanden, schrik niet lezer, de som van 60 70 mark, dat is 36 42 gulden. In welk een toestand zoo’n man dagelijks verkeert, behoef ik u niet te zeg“ gen, Normaal is hij nooit. zjjn jonge vrouw haar MLIj het vroolijk gejuich, dat zij Eenige maanden zijn voorbijgegaan. Het dorp en vooral de pastorie zijn feestelijk versierd, want vandaag zal de beminde dominee Werner zijn jonge vrouw haar nieuw tehuis binnenleiden. Men hoort in de verte aan komen. Men vraagt elkaar of de nieuwe predikantsvrouw mooi is, of ze vriendelijk zal zijn en de verwachting stijgt steeds hooger. Nu houdt het rijtuig stil. Naast Werner zit een lieve, jonge vrouw, die vriendelijk glimlachend naar alle kan ten knikt. Nu treedt zij met haar man, die haar behoedzaam uit het rijtuig heeft geholpen, het huis binnen. Hij wil haar zijn arm bieden, maar zij wijst dien lachend af en drukt de menschen, die er staan, de handen. Daarbij heeft zij voor ieder een vriendelijk woord. Werner, die Jat aanziet, lacht gelukkig. Hij wist immers, dat zijn vrouwtje op dit oogenblik aller harten had gewonnen. Daar viel zijn oog op den gekken Hen drik, die naar voren was gedrongen en de jonge vrouw steeds aankeek. „Nu, Hendrik,* zeide de predikant la chend, „hoe bevalt je mjjn vrouw?* „Een engel een engel!* mompelde de groote, sterke jonge man, die steeds weer opnieuw beproeft om nog eens een handdruk te ontvangen van de predikants vrouw. endrik, val niet om „Hei, Hendrik, hoe smaakt je eindje sigaar?* Zoo klonk het van alle kanten. Het was de „hoop des vader lands* van een klein Hannoveraansch dorp, die den stompzinnige want dat was hij, die daar langzaam voorbij slenterde zoo bespotte en uitlachte. Hendrik, zooals hij in het geheele dorp werd genoemd, was ongeveer 28 jaar oud. Groot en krachtig was hij, zoodat het wel scheen, alsof de natuur de ontbrekende kracht van zijn geest geheel aan zijn li chaam ten goede had doen komen. Hij was als arbeider zeer gezocht, daar hij geen loon kreegalleen verpleging en ook deze wisten de boeren van het dorp nog zooveel mogelijk te beperken. Slechts één hartstocht kende de onge lukkige het rooken. Zoo wandelde hij ook, een sigarenstompje in den mond dat hij, wie weet waar, had gevonden, en den rook in lange teugen opzuigende, door de spottende en lachende menigte. Plotseling slaakte hjj een kreet. Een der overmoedigsten van de jonge lieden heeft een eikenhouten knuppel tegen zijn beenen geslingerd. Een ontzettende verandering ondergaat het gelaat van den stompzinnige. Zijn zoo pas nog doffe oogen schitterden nu van een onheilspellend vuur, zijn neusgaten verwijdden zich, de aderen op zijn voorhoofd zwollen op. „Wie? Wie? zegt hij tandenknarsend en h(j zoekt onder de menigte. Toen, vlug zich bukkend, raapt hij den dikken knuppel op en zwaait die met vree- selijke blikken om zijn hoofd. Gillend stuift de menigte uiteen. Nu bukt Hendrik zich als een tjjger voor een doodel ijken sprong. Hjj kent ieder zijner kwelgeesten heel nauwkeurig, hoe dwaas hij er ook uitziet, en nu heeft hij er een ontdekt, en deze eene zal het gelag betalen. Met een woesten kreet, die niets men- scheljjks meer heeft, werpt hij zich op zijn offer. Nog een stap.. „Hendrik!* Een hand wordt op schouder van den razenden jongen man gelegd. Bliksemsnel keert deze zich naar den nieuwen tegenstander, maar de knuppel, die hij zoo pas zoo dreigend zwaaide, valt nu op den grond, de gloed in de oogen dooft uit en alleen een krampachtig schokken van de gestalte duidt aan, hoe groote op gewondenheid hem zoo pas beheerschte. „Hendrikherhaalt de zachte stem, „schaam jjj je niet om je als een wild dier te gedragen?* „Dominee!* stamelt de halfwijze. Ernstige vermaningen richt thans de jonge geestelijke tot de knapen. Hij ver wijt hun hun harteloosheid en waarschuwt hen tevens voor de gevolgen, die bij de groote sterkte van Hendrik in zjjn zinne- looze woede wel eens verschrikkelijk zou den kunnen wezen. Daarna wenkt de pre dikant den idioot tot zich en gaat met hem den weg op naar de pastorie. Hier aangekomen, houdt hjj Hendrik nogmaals het verderfelijke voor van zijn woede... „Maar zjj moeten mjj ook niet altijd plagen en sarren „Neen, Hendrik, dat moeten zjj ook niet. Maar jij moet je daarom niet laten mee- sleepen...* „Zjj wierpen mjj een stuk hout tegen het been En dat deed mjj zoo zeer...* „Ook dan heb jij nog geen recht om zoo woedend te worden Weet je wel, dat jij een moord had kunnen begaan?* Maar het geringe denkvermogen van Hen drik is als ’t ware reeds weer ingeslapen. Hij doorzoekt zjjn zakken, steeds haas tiger. Wat zoek je toch „Sigaar verloren! O...“ En over zjjn gelaat komt een trek van zóó groote smart, dat de geestelijke, hoe ernstig ook, onwillekeurig in lachen moet uitbarsten. „Nu, Hendrik, dat kan wel worden ver holpen „Hé?“ „Ik zal je twee nieuwe sigaren geven!* Begeerig greep de idioot er naar. „Wacht! Eerst moet je me beloven, je nu ook fatsoenlijk te gedragen. Begrijp je?* „Ja, ja Hij steekt weer de hand uit naar de si garen. „Zal je het echter ook werkelijk doen „Ja, dominee, zeker waar „Ga dan met God, mjjn zoonEn als ?e het veer zoo erg maken, kom maar bjj vrouw staan naast el- Maanden gingen voorbjj sedert dit too- neel. Een kleine wereldburger had zjjn intrek genomen in de 'pastorie, op den eersten Paaschdag. De jonge moeder was nog zeer ziek, maar het kind kraaide zoo luid, dat men het in de nabij zijnde huizen kon hooren. Voor de kerk waren alle kerkbezoekers bijeengekomen na de preek. Allen wilden Werner gelukwenschen, hem de hand rei ken. Daarna ee^st kon hij zijn huis berei ken. Toen hjj de deur van zijn studeerkamer opende, zag hjj tot zijn verbazing daar Hendrik voor zich staan. „O ja, je komt je sigaar halen?* „Neen „Niet? Wat wil je dan?* „GelukwenschenMaar niet met de an deren Ik heel alleen „Ik dank je zeer „En dan...* „Nu?“ „Het is een jongen „Ja!“ „Zien!* Werner moest hartelijk lachen. „Dat zal niet gaan,* zeide hij. „Toch wel Het was zeer moeielijk voor Werner hem duideljjk te maken, dat het voor het oogen blik onmogelijk was om aan zjjn verlangen te voldoen, en eerst na de vaste belofte, dat hjj den kleine weldra mocht zien, ver- wjjderde de stompzinnige zich. Er -waren weer twee jaren verloopen. De kleine Kurt was opgegroeid tot een krachtigen, vrooljjken jongen. Zjjn beste vriend was en bleef Hendrik. Op dezen kon hjj rjjden, hjj kon hem aan zijn haar trekken, en de arme idioot leefde alleen voor het kind, dacht alleen daaraan. Aanvankelijk had Werner er tegen op gezien, om zjjn jongen zoo zonder beden ken toe te vertrouwen aan een halfwjjzen jongen man, maar het was juist zjjn vrouw, die hem gerust stelde. „Laat hem maar!* zeide zij glimlachend. „Zie eens, hoe Kurt hem aanhangt. De kinderen weten bjj instinct, 1 nen vertrouwen.* Werner en zijn kaar in deli tuin. „Maar het kind „O hemel, onze jongen!* De ongelukkige moeder uit een gil vergeefs beproeft Werner in het brandende huis door te dringen, men houdt hem met geweld terug. De balken storten reeds in, de een na den ander. Uit het dak zelfs slaan de tongen der vlammen. Het is ón mogelijk den kleinen Kurt te redden, die boven in zijn kamertje slaapt, en daar trouweloos is achtergelaten door de kin dermeid, die zinneloos van angst is ge vlucht. Daar banen krachtige armen zich een weg door de menigte. Een man jjlt het brandende huis binnen, zonder acht te slaan op de woorden, die men hem toeschreeuwt. Niemand weet nog, wie zich zoo in den vuurpoel waagt. Daar wordt een venster op de eerste verdieping opengeworpen, een brandende gestalte springt naar beneden. „Kurt, Kurtjuicht de moeder, want de wakkere redder draagt het kind in zijn armen, hem met zijn breede borst bescher mend voor de vlammen. Van alle kanten werpt men water op den vreeselijk verbrande. Deze slaat nog eenmaal de oogen op, als hij de stem van Werner hoort „Hendrik! Hendrik! Jou danken wij het liefste, dat wij op de wereld hebben Het is een wonderlijke blik, dien de on gelukkige op den jongen predikant richt. Daarin ligt een bovennatuurlijke uitdruk king van geluk en tevredenheid. Dan gaan zijn oogen wijder open, zij zien naar den hemel... Hij is dood! Zacht drukt de geestelijke de oogleden dicht. „Vrede zjj uzegt hij. (i Bolswardsclie Courant llll i.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1