f ERTENTIEBL AD 80 Keesje bij het Concert. re Zalm, Kreeft, Sardine^tt I I St Nicolaas Zondags. Zes en dertigste Jaargang. 1897. No. 96. Verschijnl N’ Ingezonden. Chocolaat letters en Figuren Suikerwerk. De Uitstalling is gereed. BUSGROENTEN0* in fijne en ordinaire soorten. K 2 DECEMBER. Suikergoed, Taai, Pepel (1 Q I .fill Tl T noten en Banketletters^ li IJ II Borstplaat, en 1 STADSNIEUWS. p, Aanbevelend. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 5 Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. Koek- en Banketbakkr Naar aanleiding van bovenstaande, meen ik in de eerste plaats te moeten opmerken, dat een aardigheid volstrekt niet synoniem is met een hatelijkheid. Een hatelijkheid zal uit mijne pen in een verslag niet vloeien. In de tweede plaats constateer ik uit dit ingezonden schrijven met genoegen, dat ver scheidene leden van het fanfare-corps Vooruit" afschaffers (niet gebruikers) en de overigen zeer matige gebruikers zijn, doch men leze het verslag der terechtzitting van 5 Nov. zoo men wil, daarin staat volstrekt niet ook niet tusschen de regels) dat zij misbruik maken van spiritus. Ten derden moet ik de inzenders onder het oog brengen, dat door mij niet is beweerd, dat de vijf beklaagden leden van het fan fare- corps zijn, maar volgens verklaring van den veldwachter waren er dien avond wel een twintigtal personen op straat, en daar onder zijn vrijzeker wel leden van „Vooruit" geweest. En ten laatste zie ik niet in, dat de goede naam van het fanfare-corps te Hindeloopen ook maar eenigszins besmet kan zijn door mijn verslag. Dat eenige jongelingen na een pretje om 10 uur nog even op straat ver toeven, wie zal het hun euvel duiden? De Vekslaogevek. M. de R. In Uw blad van Donderdag 11 Nov. j.l., dat ons toevallig een paar dagen geleden in handen kwam, komt onder de rubriek strafmaten flauwe aardigheid, wor aw Steeds voorhanden T Mm Een atmospheer van vroolijkheid en krui dige koekgeuren hing boven de stad. De stilste straten en grachten, anders eenzaam en verlaten, wemelden van geheimzinnig doende pakjesdragende mannen, vrouwen en kinderen. In de hoofdstraten straalden de winkels van licht. Achter de hooge, blinkende spiegelruiten, een overvloed van allerlei begeerlijks. Een breede menschen- stroom trok langzaam, maar zonder ophou den voort, lachend, pratend, schertsend, alsof er geen ellende op de wereld was. Onder hen was ook een jonge vrouw, schamel gekleed, met een gezicht, dat betere dagen gekend had. Op haar arm droeg zij een kind, gepakt in een grooten, rooden omslagdoek, zoo, dat slechts een klein rood neusje en een paar glinsterende oogjes te zien waren. Het was arm vrouwtje enhaar klein ventje. Hoe die hier kwamen? Het is spoedig verteld. Deze streek nadenkend door zijn langen, grjjzen baard, zijn oud rimpelig gelaat werd pijnlijk vertrokken, een paar tranen kwamen er in zijn oogen en hij mompelde„Wij zullen ze helpenzij moeten weer gelukkig worden. Schrijf hun naam op.” En Pieter, zijn knecht haalde een groot boek te voorschijn en met een gouden pen schreef hij er den naam van arm-moeder- tje in. „Bolsward” een concert gaf in de Sociëteit „De Doele” en Keesje door den uitgever der Bolsw. Crt. aangezocht was om een recensie over dat concert te schrijven. Deze opdracht was te vereerend, dan dat Keesje durfde bedanken. Kwart voor acht stevende dus Keesje al naar de feestzaal. Heelemaal in ’t zwart gekleed Neen, om de waar heid getrouw te blijven, niet heelemaal in ’t zwart. Zondag was het zulk gemeen weer geweest, dat Keesjes zwarte broek onder de modderspatten zat. De meid had, doordat het bij ons Maandags waschdag is, weet u, geen tijd gehad om dat beenbedek- sel te schuieren. Nou, maar Keesje dacht, met een grijze broek aan, nemen ze je twee kwartjes toch ook welen Keesje had goed gedacht. Hij treedt de voorzaal binnen en ziet een massa heeren, allen musici. De een een beetje zenuwachtig aan zijn snor trekkende, de ander erg onverschillig kijkende, maar toch ook zenuwachtig, zelfs was er een die een klein hartversterkinkje nam, zeker om zijn zenuwen zoodoende in slaap te sussen. Keesje dacht bij zichzelf, nou jongen, wan neer jij in de heeren hun plaats was, zou je tikkertje je ook wel een beetje sneller slaan, dan thans, nu je slechts je oordeel over hun spel hebt te vertellen. Keesje ging de groote zaal binnen, ging iu hoekje zitten, waar hjj last van toohl Arm moedertje zat voor het bedje van haar kind. Zij schreide. Jong van jaren, oud door zorgen, lag zij uitgeput door haar wee, met het hoofd op het armelijk, gelapte dekentje, waaronder haar lieveling lag. Klein ventje had koorts. Geen oogenblik stond het arme, droge tongetje stil. Onophoudelijk praatte het. En het gloeiende, lokkige hoofdje, het wierp zich ongeduldig en woest heen en weder, op het oude kussen, plat van veeren. „Moeder”, had het ventje ’s morgens ge vraagd, „nou is het Sinterklaas hé? Wat zullen wij ’n pleizier hebben, net als ver leden jaar. Maar nu zonder vader 1 Dat is jammer”. Toen was hij met een bedroefd gezichtje weer aan het ijlen gegaan. En zij, zij had het hoofd in de handen laten vallen. Sterk was zij geweest na den dood van haar man, sterk, zoowel geestelijk als licha melijk. Armoede had zij geledenbittere armoede. Zij had ervaren wat het zeggen wil in ’s levens bittere lijdensschool te lee- ren. Maar zjj had volgehouden, zonder een oogenblik van zwakte, omdat het voor haar kind was, tot voor weinige uren geleden, na de vraag van haar ventje. Toen had zjj een oogenblik al de ellende gezien, die zjj reeds doorgeworsteld hadden en die hun nog te wachten stond en zij had zich af gewend en geschreid, zooals zij na den dood van haar man nog niet gedaan had. Nu lag zjj, haar hoofd dichtbij het zijne neergevleid, na te denken. Haar jongen moest toch zijn St. Nicolaasfeest hebben, al moest het haar ook nog zooveel opoffe ringen kosten. Misschien kwam hij door de vreugde voor wat lekkers of wat moois, wel door de crisis heen. Al dagen lang had hij haar gevraagd, om toch zoo’n mooi wit schaapje van mar sepein te koopen met een gouden belletje om den hals en zij had het hem beloofd, ten einde hem rustig te houden. Maar hoe zij er aan moest komen dat wist zij niet. Er was ternauwernood geld om brood te koopen. Als zjj hem nu moest zeggen, dat hij het niet kreeg, dan zou hij zich opwinden en met schrik dacht zij hierbjj aan de woorden van den knappen, rijken dokter, dien zij met opoffering van haar trouwring te hulp had geroepen„Vóór alles moet opwinding vermeden worden. Dan alleen sta ik voor zjjn leven in”. En zij pijnigde haar afgetobd hoofd op alle mogeljjke manieren om aan middelen te komen. Eindeljjk viel zjj, geknield voor het bedje in slaap. Klein ventje was wat rustiger geworden. Een glimlach speelde over het vermagerde gezichtje. Hij droomde van gelukkige,zonnige dagen, van suikergoed en marsepein en van een mooi blank schaapje met een glanzend belletje.. En de avond viel... Het was St. Nicolaasavond Uit het schoone Spanje, het land van licht en kleur, met zijn gezegend klimaat, kwam hij aangereden, de goede grijze bis- sehop, nacht en dag aan één stuk, door sneeuw-, regen- en hagelbuien. Meestal woonde hij rustig op zjjn kloos ter te midden van zijn rijkdommen. Maar als het December werd, dan konden noch zijn stramme leden, noch zjjn getrouwe Pieter, zjjn knecht, hem terughouden van zjjn jaarïijksehen tocht, naar de koude landen in het Noorden, waar het gebrek moest worden gelenigd of de jeugd moest worden verbljjd. Met zjjn schimmel was hjj bergen over geklommen, rivieren doorgewaad en daken overgesprongen. Pieter, zijn knecht was op zjjn ezeltje, een jong krachtig diertje, vooruitgerend om den weg te verkennen. Hjj had hier en daar eens rondgesnuffeld, door sleutelgaten ge keken, aan schoorsteenpijpen gehoord en zoo was hjj er ook achter gekomen, dat arm moedertje zoo graag haar ventje een gelukkigen St. Nicolaasavond zou willen bezorgen en dat misschien het leven van het zieke jongetje er van zou afhangen. Hij had ook gehoord, dat het zieke ventje altjjd maar huilde om het suikeren witte schaapje en hjj vertelde het een en ander jpet leveudige kleuren aan den goeden Sintx Arm vrouwtje mocht een paar uren ge slapen hebben, toen zij plotseling gewekt werd door een schelle kreet van haar ziek kind. De koorts was met verdubbelde hevigheid teruggekeerd en de kleine lijder was uitermate opgewonden. Hjj huilde, smeekte, bad haar hem te geven, wat zij hem beloofd had, zijn schaapje. Tevergeefs hernieuwde zjj haar belofte, tevergeefs zong zjj hem met bevende stem allerlei liedjes voor of legde haar ijskoude hand op zijn gloeiend kopje. Hij wilde hebben, wat hij vroeg en toen het hem niet gegeven werd, wond hij zich op tot wildwordens toe. Snikkend, onmachtig om het liefste te behouden, wat zij bezat, wierp zjj zich voor het bedje neder. Haar tranen schenen hem te kalmeeren, hij luisterde naar haar schrei en, als hoorde hjj hemelsche muziek. Toen opeens rijpte er een ander plan in zijn verhit hoofdje, hjj wilde de straat op, winkels zien van lekkers en speelgoed en alleen maar denkende aan de raadgeving van den dokter, die voor haar een vreeselijk dreigement geuit had, gaf zjj toe. Zjj leende een doek bjj een buurvrouw, wikkelde er haar ventje zorgvuldig in en liep de straat op, naar de winkelrijen, vol schijnend licht en blijdschap. Zoo was Ijet gekomen. Vlug als een gems sprong de oude schim mel van Sinterklaas van het eene dak op het andere. De bisschop droeg zijn purperen mantel en zjjn mjjter met het gouden kruis. In zijn hand had hij den staf van zwaar goud, het teeken zjjner waardigheid. Vergenoegd luisterde hjj aan de schoor steenen en bijna overal klonk hem een welkom toe in den vorm van „Sinterklaas, goed heilig man, Trek je beste tabberd an. Sinterklaas kapoentje, Doe wat in mijn schoentje.” En het gierde van het lachen daarbene den, als hjj door zijn zwarte Piet een paar zakken strooigoed door den schoorsteen liet werpen. Nu begon echter nog het moeielijkste deel van zijn tocht, hjj moest de arme buur ten bezoeken. Daar waren de daken stuk en vermolmd, daar was de lucht bezwangerd met allerlei vuile dampen. Maar ook daar woonden de dankbaarste harten, voor één suikertje zong men daar, dat de ezel van Pieter, zjjn knecht, soms mee begon te zin gen met een welluidend hi-a-hi-a-hi-a. En als de kleine kindertjes en de booze men- schen dat hoorden, verschoten zij van kleur. Want zjj wisten, dat het donkere knechtje een heele, diepe zak bij zich had, een ruim logies voor booze kinderen en menschen. Briesend van vermoeidheid hield de schim mel eindelijk gehoorzaam stil op het dak van het huisje, waarin arm moedertje en klein ventje woonden. Hier steeg de bisschop af, wierp de teugels toe aan Pieter, zjjn knecht en daalde door een gat in het slecht voorziene dak af in de schamele woning. Wel moesten de bewoners vanditver- bljjf armoede Ijjden. Het meubilair, ach ironisch woord, bestond uit een heele en eep manke stoe\ eea bed met haast gees ’t adres van ’t Hindelooper fanfarekorps „Vooruit.” Uw verslaggever toch van de zittingen van het Kantongerecht te B. zegt o.a.„Dat ze (de leden van’t fanfare-corps nl.) voor hun gelag van Houtens Cacao kochten, is haast niet te denken.” Met ’t oog op ’t geen verder volgt zal ieder, die tusschen de regels door kan lezen, vermoeden, dat genoemd gelag is omgezet in spiritus. En hiertegen meent het corps ten sterkste te moeten protesteeren. Nog daargelaten dat verscheidene leden hoegenaamd geen sterken drank gebruiken, geven weÜ dé verzekering, dat „Vooruit” ook bjj feeste lijke gelegenheden al zeer weinig gebruik maakt van bedoeld vocht. En meent Uw verslaggever waarschijn lijk ook, dat de vijf veroordeelden leden van ’t fanfare-corps zijn? Dan is ZEd. glad mis. Steeds had „Vooruit” een goeden naam, en dien onbesmet te bewaren, wordt door ons allen op hoogen prijs gesteld. Of dergelijke „aardigheden”, beter gezegd hatelijkheden, hiertoe zullen medewerken, betwijfelt het Hindelooper fanfare-corps „Vooruit.” Vandaar dit schrijven. Mjjnheer de Redacteur, dankzeggende voor de verleende plaatsruimte, met de meeste hoogachting, 't Bestuur van het Fanfare-corps, W. BAKKER. F. J. van ELSELO. J. J. van ELSELO. Hindeloopen, 28 November 1897, Te kwart na zeven 1.1. Maandagavond maakte Keesje aanstalten om zich eens netjes op te dirken. Waarom Omdat de Muziekvereeniging dekking, een klein bedje, betrekkelijk wel voorzien van dekens en lakens, een tafel en... en?... niets meer! Niets, zelfs geen kleedje, geen gordijntje, geen kleurtje verf was aanwezig om het verblijf wat op te vroolijken. Zij die hier leefden tusschen mottige muren en op een rottenden vloer, schenen alleen maar in staat te wezen, te blijven leven. Met een ernstig gezicht had St. Nicolaas rondgekeken, en meteen zucht, een lange, diepe zucht, die bewees hoe hij bij al zijn hoogheid, in zjjn gevoel menschelijk was, maakte hij een koffertje open, dat hij steeds bij zich droeg. Op de tafel legde hij een paar rolletjes klinkend metaal, op het hoofd kussen van het kind, legde hij Sinterklaas goed, borstplaat, amandelharten, banket, chocolade en... een klein suikerlammetje met een gouden klokje om den hals. Toen verliet hjj het vertrek weer op dezelfde wijze waarop hij gekomen was, steeg te paard en reed weg, het hoofd op de borst gezonken, en een diepen rimpel in het voorhoofd. Pieter, zijn knecht hield zijn ezeltje wat in. Hij wist dat zijn oude meester weer boos op zichzelf was, boos, omdat hij niet nog meer rijkdommen had om al die ellende weg te ragen, waaronder geleden werd. En dan was hij voor geen redeneering vatbaar. Vermoeid en treurig sleepte arm vrouw tje zich naar huis terug. Klein ventje was overstelpt door alle indrukken van licht, kleur en vrooljjkheid, tegen haar schouder in slaap gevallen. Nu en dan huiverde hij van koorts en koude. De wensch om uit te gaan was door een vlaag van koorts bjj hem ontstaan en een oogenblikje had hij zich krachtig gevoeld. Nu kwam de reactie, zwaar haalde hjj adem. En zjj spoedde zich voort alsof het thuis warmer was, dan hier, alsof het daar beter geschikt was om haar arm, koortsachtig ventje te verzorgen. Rondom haar gonsde de St. Nicolaaspret. Een kreet van verrukking deed haar op schrikken, kort nadat zij was thuisgekomen. Nog gewikkeld in den doek had zij hem op zjjn bedje gelegd, denkende dat hij nog sliep. Snel stak zij een kaars aan en trad op hem toe. Haar adem stokte in den keel, haar oogen vulden zich met tranen, de schoonste tranen die men schreien kan, vreugdetranen. Daar zat hij arm klein ventje als een prinsje zoo rijk bedeeld met St. Nicolaas- geschenken. En in zijn handen klemde hjj bevende van opgewondenheid een schaapje, een klein marsepeinen schaapje, met een klokje, rein klinkend als een engelenstem. Het kind was achterover gezonken, met het moede hoofdje op het kussen. Zjj viel op de knieën, gelukzalig als op den dag dat „hjj” haar vroeg zjjn vrouw te zijn. Alleen was de vreugde nu nog heiliger dan toen. Zoo bleef zij liggen tot het morgen werd, bang dat zjj zich zelf zou wekken uit den schoonen droom. Klein ventje lag nog steeds roerloos tus schen zjjn schatten in, het zoete schaapje aan zijn mondje gedrukt. Arm moedertje ging op hem toe, juist toen de eerste zonnestraal door het gat in het dak, in de donkere woning binnenko mend, het blonde hoofdje van klein ventje als met een aureool omgaf. Arm moedertje vertrok. Te schoon zag haar kindje er voor haar uit, te veel hemel sche reinheid straalde van klein ventje af. Langzaam, met een van bange afmatting kloppend hart, trad zjj nader. Luid bonsden baar de slapen. Haar oogen schemerden. Zjj greep zjjn linkerhandje dat blootge woeld over den rand van het bedje hing. Het was koud, steenkoud. Een bliksemstraal van schrik schoot in haar pjjnljjke hersens neder. Zou hjj... Ja, arm ventje was dood. Rein als het schaapje dat hjj aan zjjn lipjes drukte, was hjj de eeuwigheid inge gaan D. K. Bols Een SI tatasprtje. i 3 i ft

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1