NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD EN WONSER ADEEE
No. 5. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898.
DE WINTERJAS
BINNENLAND.
den Burgemeester.
VOOR
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Naar het Deensch.
ver-
te IJsselmonde, het ongeluk, op bet etablis*
sement „Fejjenoord® met zijn hand tusschen
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
een ponsmachine te geraken, waarmede hij
bezig was gaten in een stalen plaat te boren.
Ernstig aan dit lichaamsdeel gekwetst, werd
hjj, na voorloopig verbonden te zijn, naar
zyn woning gebracht.
$axxxxxaxx!;xxxxxxxx;$
ZONDAG 16 JANUARI. g
Makklim. In de laatst gehouden ver
gadering van de commissie der Nuts-Be-
waarschool werd benoemd tot hoofd dier
inrichting alhier, Mej. P. Vellenga van
Baard.
12 Jan. Heden- en gisterenavond gaf
het Tooneeigezelscbap „Tot Nut en Genoe
gen® alhier, eene welgeslaagde opvoering
in ’t hotel „de Prins.® Opgevoerd werden
1. „Jetske de Wees of it oannomde Bern,®
toanielstik yn iiif bidrjuwen, troch C. D.
van den Weg, en 2. „Een Vrouwtje van
Buiten,® kluchtspel in één bedrijf, bewerkt
door C. P. T. Bigot.
Beide stukken werden niet onverdienste
lijk weergegeven en met genoegen doorbet
publiek gehoord.
Een woord van dank komt de leden van
genoemd tooneeigezelscbap toe voor ’t genot,
dat ze de aanwezigen verschaften.
Sneek, 14 Januari. Met de werkstaking
vlot 't hier alles behalve.
De 16 bazen blijven halsstarrig weigeren,
óm een minimum loon uit te keeren.
Aan personen, die ’t niet verdienen, be
taalt men geen 16 ct.aan hen, die bere
kend voor hun taak zijn, geeft men gaarne
dat urenloon. Men wil loon naar verhouding
van bekwaamheid. Hadden de timmerlui
hier 2 ct. verhooging gevraagd, dan was
de zaak misschien terstond in orde gekomen.
De stakers zullen hoogst waarschijnlijk
de dupe van de historie worden, want men
hoort reeds mompelen, dat geen patroon
dezen weer in dienst neemt.
Opsterland, 13 Jan. Een troep jonge
lingen uit Ureterp en Siegerswoude, die
zich hadden laten inschrijven voor de natio
nale militie, hebben het op hunne terugreis
een paar fietsrij Jende ambtenaren dezer ge
meente op den publieken weg zeer lastig
gemaakt. Ze dreven hunne baldadigheid
zoo ver, dat de eene wielrijder met z’n fiets
in den slootswal terecht kwam. Er is aan
klacht gedaan bij de politie.
Balk, 12 Jan. Gisternacht zijn van den
heer H. L., h. d. s. school te Oudemirdum,
niet minder dan 11 kippen door een hond
of honden doodgebeten. Een drietal van den
arb, J. H. aldaar onderging hetzelfde lot.
In den nacht van Woensdag op Don
derdag heeft men te Nijmegen in verschil
lende straten (Lagemarkt, Smidsstraat, Ko
renmarkt, enz.) geheele pakken blad-ver-
guldsel met kwistige hand overal verspreid,
zoodat Donderdagmorgen het daar het aan
zien had, alsof een gouden regen was neer
gedaald.
Natuurlijk werd het spoedig èn doof
grooten èn door kleinen graag opgeraapt»
Hoe het er kwam, weet men niet.
Gisteren had de 23-jarige W. de Jong,
XFlusschen de papieren van den voor
A jaren overleden burgemeester Holst
bevond zich een verzegeld couvert met het
opschrift: „Inliggend schrijven moet na
mijn dood in de Berlingsken Zeitung of’in
welke krant dan het officiëele blad is van
het koninkrijk Denemarken, worden opge
nomen.®
Het schrijven, dat, voor zoover ik weet,
nog in geen enkel blad werd opgenomen,
luidt als volgt
„Ik wil ter stichting onzer rechters, onzer
wetgevers, onzer zedenmeesters, hier een
bekentenis afleggen van een diefstal, dien
ik beging, toen ik veertig jaar oud was en
een jaar nadat de koning mij had aange
steld tot burgemeester in het oude Jut-
landsche stadje, waar ik later onder aller
sympathie mijn 25 jarig jubileum heb ge
vierd.
Het was op een heeren-diner, bij den
goeverneur, den nu reeds lang overleden
kamerheer Lilje. Na tafel speelden de ka
merheer, baron Ornekjelm, de districts-arts
Colbein en ik kaart.
En heerschte een zeer opgewekte stem
ming. Aan tafel had men flink gedronken,
en na tafel werd nog meer gedronken. Wij,
kaartspelers, spraken den ouden geurigen
cognac vlijtig aan.
Vooral baron Ornekjelm werd allengs
beneveld. Hjj blufte op een heel weinig
voorname manier over zjjn bekwaamheden
als paardenhandelaar. Dienzelfden morgen
had hjj een dommen dorpspredikant een
paar oude knollen aangesmeerd voor min
stens 200 kronen meer, dan zij waard waren.
Hjj haalde zjjn volle portefeuille voor den
dag en liet ons zegevierend een bundel
bankpapier zien, dat hij ontvangen had van
den dominee.
Ik was betrekkelijk vrij nuchter. Wel
had ik veel gedronken en de cognac smaakte
mij ook nu nog goed, maar mijn hersenen
waren geheel normaalik wist heel goed
wat ik deed en zeide.
De beurt kwam aan mij om uit te schei
den, wjj speelden nl. met een blindeik
schoof mijn stoel een eindje achteruit. Daar
viel mijn blik op een bankbiljet van 100
kronen, dat ik op den grond zag liggen
onder de tafal. Ik twjjfeldegeen oogenblik,
of de baron had het verloren, toen hjj zjjn
portefeuille voor den dag haalde.
Het volgende ging nu in mjj om. Ik was
reeds op het punt om mij te bukken, het
biljet op te nemen en aan zjjn eigenaar
terug te geven. Maar plotseling kwam een
onweerstaanbare lust in mij op om het mjj
toe te eigenen. Ik had niets dan mijn traete-
ment. Het was juist groot genoeg om een
eenigszms onbezorgd leven te leiden, maar
ik moest mjj dan in vele dingen bekrim
pen en geen buitengewone uitgaven hebben.
Bovendien had ik eenige schulden uit mijn
studententjjd, kortom, honderd kronen waren
voor mjj een vrjj groote som... En vooral
dacht ik er eens aan, dat ik voor dat geld
mjj een mooie winterjas kon koopen, waar
aan ik zeer groote behoefte had
En toch was dat het niet alleen: het
was, of ik een gevoel van welgevallen on
dervond bjj de gedachte alleen, een dief te
worden.
Met de snelheid des bliksems had ik mjjn
plan ontworpen, en bracht dat met de meest
mogeljjke koelbloedigheid ten uitvoer.
Terwjjl ik deed, alsof ik het spel met op
lettendheid volgde, nam ik een sigaar, sneed
de punt er af en deed toen, alsof ik mjjn
mes liet vallen. Het viel ook, gelukkig
vlak naast het bankbiljet. De andere heeren
waren al te zeer verdiept in bun spel om
acht te slaan op hetgeen ik deed.
Met een vloek waarmee ik mjjn erger
nis wilde uitdrukken over het ongeluk,
boog ik mjj voorover, deed, alsof het mjj
moeite kostte het verloren voorwerp te
vinden, en gebruikte ondertusschen den
tjjd om met volmaakte stilheid het biljet
in de schacht mjjner laars te verstoppen.
Ik gaf er nauwkeurig acht op, dat het diep
naar onderen werd gestoken en dat mjjn
broek er weer overheen hing als te voren.
Daarop richtte ik mij met een zucht van
verlichting weer op, stak mijn sigaar aan
en leunde achterover in mijn stoel, welbe-
hageljjk dampend.
Het oogenblik kwam, dat er afgerekend
moest worden. De baron had twintig, der
tig kronen verloren en haalde zjjn porte-
(eijille voor den dag om te betalen, Hjj
men na mjjn dood van
een eerlijk, smetteloos
braaf ambtenaar ben geweest.
En dat was ik ook, behalve de eene
uitzondering hier vermeld.
Maar deze uitzondering, moet zij niet
wereldkundig worden gemaakt? Is zij niet
meer belangwekkend, mt*er leerzaam, dan
al het prijzenswaardige, dat van mij gezegd
kan worden Want gesteld eens, dat ik
geen bemiddelde vrouw had getrouwd...,
gesteld eens
Ik laat aan mijn scherpzinnige lezers
over, hieruit een conclusie te trekken.
„Ik voor mij,® zeide ik vol verontwaar
diging, „ik houd diefstal voor het leeljjkste
en gemeenste, wat er is. Ik kan begrijpen,
dat iemand in gramschap een doodslag doet
daarachter verschuilen zich dikwjjls edele,
verhevene gevoelens. Ik kan mij ook voor
stellen, dat iemand uit honger en ellende
steeltmaar een diefstal uit begeerte vind
ik gemeen 1“
Terwijl ik zoo sprak, had ik zelf pleizier
aan den toon van boosheid, die in mijn
stem weerklonk. Intusschen dacht ik steeds
„Als het biljet onder het loopen maarniet
naar boven schuift en uit de laars valt.®
Op het marktplein gingen de dokter en
ik van elkander. Nauwelijks was ik alleen
of ik boog mij om te onderzoeken of het
geld er nog wel goed bewaard was, en om
het daarna een andere plaats te geven.
Vrooljjk fluitend ging ik naar huis, ter
wijl ik bij mij zelf overlegde, dat ik het
geld niet zou uitgeven, voor ik mjjn trac-
tement kreeg. Op den eersten van elk kwar
taal placht ik steeds een paar bankbiljetten
te wisselen aan de stedelijke bank.
Te huis gekomen, stak ik de lamp aan
in mijn woonkamer, nam een half fleschje
Madeira en stak een havana aan. „Nu rookt
de baron ook zeker een van de sigaren,
die ik hem stilletjes uit het kistje van den
kamerheer heb zien nemen.® Was hij eigen
lijk wel beter dan ik?...
Voor ik naar bed ging, verborg ik het
biljet tusschen een hoop brieven, die in
een ongesloten kist op den rommelzolder
lagen. Daar zou men het wel nooit vinden.
Om het biljet zelf terug te kunnen vinden,
deed ik het in de eenige gele enveloppe,
die er in de kist was.
Den volgenden morgen was mijn eerste
gang naar den kleermaker, die mij een
nieuwe jas zou maken, op den eersten
dag van ’t volgend kwartaal zou ik die
betalen. De jas moest heel mooi zijn, met
zijde gevoerd.
Van den kleermaker ging ik regelrecht
naar den kamerheer, dien ik in zjjn bureau
vond. Hij ontving mij hartelyk, maar met
een bekommerd gelaat.
„Mijn waarde heer,® zeide hjj, „wat een
ellendige geschiedenis was dat gisteravond
Wat raadt u mij te doen? Er is wel geen
andere verklaring mogelijk, dan dat mijn
bedienden het schelmstuk gedaan hebben.
Ik begrijp dat echter niet, ik ken hen
beiden als door en door eerlijke lieden.
Maar... de schjjn is tegen hen. De zaak is
maar, dat ik tot geenen prjjs hen beiden
in ongelegenheid zou willen brengenzij
zjjn beiden huisvaders, en beiden hebben
mjj lange jaren gediend. Ik wensch dus,
dat de zaak wordt doodgezwegen. Daarom
had ik gedacht: als ik eens den baron
schreef, dat ik, nadat het gezelschap was
heengegaan, het biljet had gevonden, en
dat ik het hem hierbjj terug zend. Vindt
u dat niet het beste?®
Nu moet men weten, dat de nu al lang
overleden kamerheer Lilje volstrekt geen
gefortuneerd man was. Hjj had van zich
zelf maar een klein vermogen, en zjjn
salaris had hij meer dan noodig om zjjn
stand als eerste ambtenaar der provincie
op te houden. Het deed me leed, dat hij
aan den rijken baron de 100 kronen zou
betalen, die voor hem zelf een tamelijk
groot verlies waren.
Daarom antwoordde ik: „Mjjn beste
meneer, u vat, volgens mjjn inzien, de
zaak te ernstig op. Ik voor mjj ben vol
strekt niet overtuigd, dat de baron hier
het geld heeft verloren. En u zult wel met
mjj eens zjjn, dat de baron gisteravond
volstrekt niet nuchter was. Wie weet, of
hjj wel wat verloren heeft. Ik raad u, de
zaak nog eerst een dag te laten rusten.®
Het gelukte mij den kamerheer eenigs-
zins gerust te stellen. Daarop ging ik naar
het hotel, waar de baron verblijf hield.
Zooals ik wel had verwacht, was hij nog
niet opgestaan. Ik vond hem nog te bed.
„Onder ons gezegd, baron,® begon ik,
„wjj zjjn beiden vrjjgezellen, kunt u, als
het werkeljjk tot een onderzoek kwam,
bezweren, dat u na uw handel met den
predikant en voor het diner bjj den kamer
heer nergens bent geweest, waar de hon
derd kronen verdwijnen konden Ik ben
niet alleen vrjjgezel, maar ook burgemeester.
En door mjjn ambt ken ik wel het kleine
huisje in de Grapengieszestraat.®
De baron en ik kwamen heel snel tot
een overeenkomst. Hjj hield vol, dat hjj
niet kon gelooven, het geld te hebben
loreu in de Grapengieszestraat, maar om
alle kleinsteedsche praatjes te vermjjden,
en ook om den ouden, beminneljjken ka
merheer van alle gewetenswroegingen en
onaangenaamheden te verlossen, schreef de
baron dezen een brief, waarin hjj hem mee
deelde, dat hjj,., in het hotel het verloren
bankbiljet van 100 kronen had terugge-
vonden^ en dat hjj veel spijt gevoelde over
het voorgevallene.
Zoo eindigde alles goed. De nieuwe win
terjas, die ik kocht voor de 100 kronen
van den baron, was voortreffelijk en kwam
mij gedurende tal van jaren uitstekend
van pas. Toen hjj niet mooi genoeg was
om er mee te pronken op de pantoffelpa
rade van het stadje, gebruikte ik hem als
een soort kamerjas in mijn bureau, als het
koud was.
In de dagen van zjjn. grootsten glans
droeg hjj er toe bij, schoon dan ook in on
dergeschikten graad, dat ik een goede, lieve
eehtgenoote kreeg, die lang niet onbe-
mideld was, en die met mjj meer dan twin
tig jaren lang in een gelukkig huwelijk
leefde, tot zij aan een longontsteking stierf.
Later heb ik nooit weer aanvechtingen ge
had om te stelen.
Zonder twjjfel zal
mij getuigen, dat ik
wierp zijn bankbiljetten op tafel en woelde
er met de vingers door.
„Die drommelsche miljonair,® zeide ik
lachend, „dien hadden wij wat meer moe
ten plukken.® Op hetzelfde oogenblik nam
ik mijn glas en klonk met den dokter.
Toen ik het glas aan den mond zette, hoor
de ik den baron zeggen: „Drommels, mjj
ontbreken honderd kronen
Ik dronk bedaard mjjn glas uit en zeide
toen„Kom, baron, u zult u zelf slechter
hebben gemaakt dan u bent, en den domi
nee maar voor 100 kronen hebben bedro
gen. Of misschien oefende de cognac den
bekenden invloed op u uit, en zag u straks
alles dubbel of ziet u nu misschien
half...®
Ik had geluk met mijn ui, ook bij den
baron. Maar na eenige oogenblikken, terwijl
hij nogmaals zjjn bankbiljetten natelde,
zeide hjj weer: „Neen, waarachtig, ik mis
honderd kronen. Meneer Lilje, doet u mjj
het genoegen en kijkt u eens na. Ik had,
toen ik uit het hotel ging, acht biljetten
van honderd kronen en dertig van 10 kro
nen. En nu kan ik er maar zeven van 100
vinden.®
Onder algemeene opmerkzaamheid nam
de kamerheer het bundeltje en begon te
tellen. Men kan intusschen begrijpen, welk
een onaangename stilte er onstond, toen
er werkelijk een biljet van 100 kronen
ontbrak.
De heer Lilje wendde zich tot baron
Ornekjelm met de plechtige vraag: „Weet
u wel zeker, dat er acht moeten zijn?® De
baron antwoordde daarop „Hoeveel ik ook
gedronken heb, ik ben er zeker van, dat
ik acht biljetten van 100 kronen had, toen
ik het hotel verliet. Ik telde ze nog, voor
ik hierheen ging.®
Er ontstond een pijnlijke pauze. Toen
zeide de kamerheer: „Het spijt me zeer,
baron, maar als het geld er geweest is, moet
men het ook nog kunnen vinden.® Een
oogenblik gevoelde ik een innig medelijden,
niet met den baron, maar wel met den
beschaafden, fijngevoeligen, beminneljjken
kamerheer, wien het blijkbaar zeer onaan
genaam was, dat zooiets kon gebeuren in
zijn correct huis. Het lag mjj op de tong
om te zeggen, dat ik het biljet had en het
uit aardigheid had weggestopt. Maar ik
zweeg. Ten deele wijl ik gaarne het geld
wilde houden, maar ook omdat ik pleizier
in de zaak had, dat ik het pikant vond,
hier de misdadiger en de handhaver der
gerechtigheid in één persoon te wezen.
Men begon met koortsachtigen jjver te
zoeken naar het biljet, onder de tafel, de
stoelen, in alle hoeken.
„Bent u er heel zeker van, dat u het
biljet niet los in den zak hadt?“ „Hebt
u onderweg met niemand gesproken
„Bent u met in een winkel geweest?®
„Was het biljet niet in een jas, die u hebt
uitgetrokken
Al deze vragen richtte men tot den baron,
die allengs geheel nuchter was geworden.
Hjj herhaalde, en op niet heel vriendeljjken
toon, dat een misverstand niet mogelijk was.
Toen zeide ik plotseling met eenige
ironische gekrenktheid in mijne woorden,
maar overigens heel koel en zakelijk„Daar
de baron zoo zeker is van zjjn zaak, blijft
ons, zjjn medespelers, niets anders over,
dan ons te onderwerpen aan een onder
zoek. En ik, als hoofd der politie in deze
stad, stel mjj beschikbaar voor de bevelen
van den baron.®
Mjjn woorden bleven niet zonder uit
werking. De baron begreep, dat hij in een
huis als dat van den kamerheer, de zaak
niet zoover kon dryven. Met een uitdruk
king van onverschilligheid op het gelaat
zeide hjj, dat het maar een bagatel was,
dat de zaak zich wel zou ophelderen. Ove
rigens was het geen som van eenige be-
teekenis voor hem.
In een eenigszins gedrukte stemming
gingen wjj uiteen. Bij de deur zeide de
kamerheer fluisterend tot mjj, dat hjj mjj
morgen gaarne zou spreken.
Ik liep met den dokter op. Wjj betreur
den beiden het gedrag van den baron. Als
hjj niet zoo onder den invloed van den drank
ware geweest, als hjj met andere woorden
had geweten, wat hjj wist en zeide, zou
hjj een strenge terechtwijzing hebben ver
diend. Inderdaad had hjj ons allen geza
menlijk van diefstal beschuldigd.
Ik sprak met veel vuur. De dokter daar
entegen lachte om de zaak.
„Nu, en als het nu eens zoo ware,®
zeide hjj, „als nu eens gjj of ik de honderd
kronen had weggenomen, zou dat eigen
lijk niet een goede en moreele handeling
geweest zjjn, dezen dommen baron iets van
zjjn geld te ontrooven Zouden wij dan niet
hebben gehandeld als de werktuigen van
een rechtvaardige Nemesis?®
Bolswardsche Courant
I
VAN
I