NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOI.SWAHB ffl WONSERADEEI.
No. 15. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898.
DE KOSTSCHOOL.
VOOR
Vertaling van N. N.
'I
het knaapje ziet, „ga maar
J|
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
$xxxxxxxxjCxxxxxxxx$
C ZONDAG 20 FEBRUARI.
%)ooo(jc^
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
handen.
„Wel, mijn jongen, hier ben ik.“ Geen
antwoord alleen een vloed van tranen,
Zijn hoofd lag tegen haar borst geleund.
„Mama, mama, ik wil weer by u komen 1“
snikte hy eindelijk.
Spreek eens verstandig met den jongen
en praat hem al die sentimenteele grillen
uit het hoofd, had zjjn vader gezegd en
zij kon, toen ze den jongen terugzag, niet
anders doen dan zjjn hoofd tegen zich aan
drukken, zijn betraande wangen streelen en
hem troostwoorden toespreken.
„Je bebt het toch goed op de kostschool,
myn jongen
„Ja jaHjj was te oprecht, om door
een leugen te trachten, zjjn zin te krjjgen.
„Je krijgt toch alles, wat je noodig hebt?”
„Ja ja
„Maar, mijn beste jongen, wat is er dan
Ach, ze wist vooruit het antwoord op de
vraag. Ze voelde, dat hy behoefte had aan
liefde en teedere zorgen en de uren, die
zij bij hem kou blijven, vlogen haar maar
der schryven, dat hij zoo bedroefd was en
zoo naar haar verlangde en zij zou stel
lig ook schreien en naar hem verlangen
en naar hem toesnellen. - Ze zou stellig
komen! Ja, ja! Dat was het juist wat hij
wildeAls hy haar maar mocht zien, haar
mocht omhelzen en voelen, dat hij toch
aan iemand toebehoorde dat iemand hem
aankeek met liefdevolle oogen ja, hij
moest haar zien en daarom wilde hij den
brief heel gauw maar het zou zoo lang
duren, eer mama dien brief kreeg en
nog zoo’n langen, akeligen nacht neen,
neen, dat kon hij niet verdragen Hij moest
haar dadelijk zien ze moest dadelijk
by hem komen. Hy zou haar telegrafeeren.
Hij zag daar wel een beetje tegen op
een telegram was zoo moeilijk op te stel
len. Een oogenblik ontzonk hem den moed
maar de inwendige stem, die om thuis
en om zijne moeder riep, was sterker dan
alle vrees. Met koortsachtige drift haalden
zijn kleine handen uit zijn portemonnaie
al het geld by elkaar, dat er in was. Hij
ging naar het telegraafkantoor en zeide
met een ernstig gezicht:
„Ik wil een telegram aan myn mama
sturen.”
De telegrafist zag het kind met een goed-
hartigen glimlach aan en zeide „Asjeblieft,
jongeheer, hier hebt u een stukje papier.”
Ja maar wat moest hy daarop
schrijven Als hy het eens niet goed deed
Hjj zou het in allen gevalle probeeren. Het
duurde geruimen tijd, eer hij met zyn tele
gram klaar was. Twee formulieren had hy,
met een zijdelingschen blik op den tele
graaf beambte, al verfrommeld, omdat hij
bang was, dat hij te veel spelfouten had
gemaakt. Hij wilde liever een ander tele
gram opstellen, waarin niet zooveel moeie-
lyke woorden voorkwamen. Eindelijk, ein
delijk was hy klaar en Otto legde het geld
nedertoen bleef hij nog een poosje buiten
de deur staan en keek door het raam naar
binnen! Wat ging dat gauwhij hoorde
maar onophoudelijk tikken. Zou mama nu
spoedig zijn telegram hebbenEn zijn
gedachten dwaalden af naar zyn moeder
Hij zag haar in zijn verbeelding zijn
telegram lezen en toen stil schreien.
En ze schreide werkelijk, zijne moeder,
Ze las telkens en telkens weder den jam
merkreet van haar kind
„Het is glad verkeerd, als je hem zijn
zin geeft,” had haar man met een wrevelig
hoofdschudden gezegd, maar toen hy het
bleek, ontroerd gelaat van zyn vrouwtje
zag, had hy er bijgevoegd: „Nu wat my
betreft, kunt ge wel gaan. Spreek eens
verstandig met den jongen en praat hem
al die sentimenteele grillen uit het hoofd.”
O wat ging de trein langzaam By
elk station klopte haar hart onstuimiger
van verlangen naar haar jongen, die reeds
zooveel geleden had en over wiens
zwakke gezondheid zij zich altijd zoo be
zorgd maakte. Zjj alleen begreep het kind
zij alleen wist, dat hij het nooit onder
vreemde menschen zou kunnen uithouden
zij alleen kende het gevoelig karakter
van den kleinen jongen en daarom was zy
naar hem toegesneld daarom verlangde
ze zoo onuitsprekelijk naar hem daarom
had ze bjjna geen geduld, om te wachten
tot het portier werd opengedaan, toen ze
eindelijk op de plaats van bestemming was
aangekomen. Daar zag ze haar kleinen
jongen op het perron staan zyn smal,
bleek gezichtje keek onderzoekend en ang
stig tusschen de menschenmassa uit.
Haar hart klopte van hevige ontroering,
toen ze de droeve oogen van haar kind zag.
Met al den heldenmoed eener moeder be
dwong ze evenwel haar eigen aandoening,
trad glimlachend op den knaap toe en nam
zyn bedroefd gezichtje tusschen haar beide
schilligheid. Niemand zou van hem kunnen
zeggen, dat hij niet flink was. Als zijn vader
en moeder het over het hart konden ver
krijgen, om hem weg te sturen, behoefde
hij daar niet bedroefd over te zijn. En dat
was hij ook niet, welneen Ze moesten niet
denken dat hij het zich aantrok. Hij was
heel vroolyk. Welzeker, heel vroolijk. Hij
floot zelfs een jolig deuntje en fluitend
wilde hij een beetje door het huis gaan
loopen. Met het hoold fier opgeheven stapte
hy met roodgeschreide oogen en een ge
veinsd vroolijk gelaat de huiskamer binnen.
Er was niemand. Maar in de kamer daar
naast, daar scheen iemand te wezen. Otto
hoorde tenminste eenig geritsel.
Nu, wie daar ook wezen mocht hij
zou laten hooren, dat hy heel prettig flui
ten kon. De kleine jongen spitste zijn lip
pen, stak de banden nog een beetje dieper
m zijn zakken en ging naar de deur. Plot
seling verstomde zijn liedje. Het was daar
binnen zoo stil het scheen wel, dat daar
iemand schreide. Hij keek eens door de
kier van de deurDaar stond de nieuwe
koffer dien men voor hem gekocht had.
Hij kreeg een prop in de keel. Op den
grond lagen zijn kleeren en vóór den
koffer lag zijn moeder neergeknield met
haar betraand gelaat tegen het deksel aan.
Om hemHuilde zij om hem die lieve,
goede mama om hem, die net wilde
doen, of hjj het zich niet aantrok dat hij
van haar weg moest Hij was boos op
haar geweest, omdat zij toeliet, dat hij het
huis werd uitgestuurd en nu lag zy voor
zijn koffer zoo bedroefd te schreien...
„Mama, mama!” Hij knielde naast haar
neder en vlijde zyn hoofd tegen haar borst.
En moeder en kind weenden te zamen uit
ze vonden beiden verlichting in den
tranenvloed en in de kinderziel schoot het
geloof aan de liefde der moeder weer op
nieuw wortel en in de dagen, die hy onder
vreemde menschen moest doorbrengen, zou
de gedachte aan die liefde hem goed doen.
Het afscheid van het ouderlijk huis viel
hem zeer zwaar. Aan de reis naar de kost
school scheen geen eind te zullen komen
en Otto zag in de verte het stadje, waar
hij voortaan zou wonen en zijn lippen tril
den. „Is dat het huis?” „Ik geloof ja,
mijn jongen.”
Het rytuig hield stil. Door een lange gang
kwam men eindelijk in de huiskamer van
den directeur. Otto drukte zich, door zijn
oude beschroomdheid overvallen, tegen zjjne
moeder en sloeg zijn oogen niet op, toen
de vrouw des huizes hem vriendelyk toe
sprak.
„Hij is nog vreemd maar het zal wel
wennenzeide zijn nieuwe vriendin op
goedhartigen toon. „Het zal wel wennen
O, hoe griefden hem die woorden, welke
hem elk oogenblik by wijze van troost
werden toegevoegd. Toen zyne moeder af
scheid van hem nam en hy snikksnd zyn
armen om baar hals geslagen en haar ge
smeekt had, om hem toch asjeblieft weer
mee naar huis te nemen had men ook
geroepen„Het zal wel wennenEn
’s nachts, toen hij de groote slaapzaal eens
rondkeek, waar het maanlicht zoo helder
naar binnen scheen en een gevoel van wan
hoop hem overviel, zoodat hij in tranen
losbarstte, richtte zijn buurman zich een
weinig overeind en zeide medelijdend met
een slaperige stem „Troost je maar het
zal wel wennen
Maar hjj wende er niet aan. Drie dagen
gingen voorbij drie eindeloos lange da
gen waarin de kleine jongen inwendig
door verdriet werd verteerd, hoewel hy
tegenover de andere jongens, die, evenals
hij, het ouderlijk huis moesten ontberen
en toch vroolyk waren, net deed, alsof hij
het heel pleizierig vond op de kostschool.
Hij zat voor zyn boeken en zag geen enkele
letter hy keek aan tafel strak op zyn
bord en at met hjj zat voor zijn schrijf
boek met door tranen benevelde oogen, met
in staat om een lyntje te onderscheiden.
Hy gevoelde een onweerstaanbaar verlan
gen naar „thuis” en het bewustzyn, dat
hy voor een onbepaaiden tyd binnen de
muren van dit groote, vreemde huis moest
blijven, deed zyn hart ineenkrimpen. Als
hy nu maar dikwijls brieven kreeg van
huis als ze hem nu maar eiken dag
schrevenDat was het eenige, wat hem
opbeurde, als men op zyn klachten...
Klachten? Had hij dan geklaagd Wanneer
had hij... Plotseling bedacht hy zich, dat
hy in ’t geheel nog niet geschreven had.
Hij had door zijn hartzeer het schryven
vergeten en thuis leefde men prettig en
vroolyk voort, zonder te weten, hoe diep
ongelukkig hy was. Hy wilde dadelijk
schryven en smeeken, of hij weer thuis
mocht komen. Eer hy het zelf wist, was
hy aan 't postkantoor. Hij wilde zijne moe*
al te snel om. Hij had niet veel gesproken,
de kleine vent; hij had alleen maar haar
handen omklemd, alsof hij van haar troost
en redding verwachtte. Arme kleine jongen
Het begon al donker te worden, toen de
trein van het station wegreed!
Toen hij het wuiven van zijn moeders
zakdoek niet meer zag, kreeg hij een on
beschrijfelijk gevoel van wanhoop en ver
latenheid over zich! Demenschen verlieten
het perron en het kind keerde zich ook
werktuigeljjk om. Hy ging langzaam voort,
bleef tegen een lantaarnpaal geleund staan
en sloot de oogen. Hoe stil was het overal
Alles scheen wel uitgestorven Of vergiste
hij zich misschien? Was het alleen in zijn
binnenste zoo akelig stil en leeg? Hoorde
hij geen voetstappen vlak bij zich En klonk
daar geen muziek?
De wind de regen de avond, die
alles zoo donker deed zyn de eenzaam
heid het gevoel van alleen zijn het
verlangen naar huis, naar zijne moeder
zyne moeder o, hij moest naar baar
toeHij kon niet buiten haar.
Hij heeft geen geld bij zich, maar toch
zit hij in een der waggons van den trein,
die ’s avonds laat vertrekt. De conducteur
komt om de plaatsbiljetten, maar hij be
weegt zich niet. De trein is op ’t punt om
te vertrekken. Met tranen in de oogen ziet
Otto den conducteur aan en zegt: „Ik heb
geen kaartje maar ach, neem mij mee
ik heb het heimwee ik wil naar mijn
moeder!” En de oude conducteur strijkt
met zijn ruwe hand eerst over zijn eigen
oogen en dan over het hoofd van het kind.
„Ik neem je mee, kleine vent, wees maar
kalm
De trein snelt voort de nacht is don
ker de regen slaat tegen het portier
raampje. Het kind kruipt in een hoekje,
met starende oogen. Na twee uur houdt de
trein stil. Hy is op de plaats waar hij wezen
moet. De straten zyn eenzaam en verlaten.
Hy loopt vlak langs de huizen en bereikt
eindelijk met kloppend hart ’t ouderlijk huis.
Hy loopt den tuin in en achter het huis
om en in de keukendeur ziet hy de oude
keukenmeid Marianna staau. Het kind roept
de meid by haren naam. De kandelaar dien
i de hand houdt, wordt hoog opgehe-
en onderzoekend ziet Marianne om
zich heen.
„Groote hemel!”
„Marianne ik ben weggeloopen waar
is mama
Marianne geeft niet dadelijk antwoord.
Ze staart vol ontzetting op de tengere kin-
dergestalte en onwillekeurig geeft ze uiting
aan de gedachte, die haar beklemt: „Wat
zal je papa zeggen?”
Zijn vader. Met één slag is alle dapper
heid uit zyn jeugdig hart geweken en hy
is weer de oude beschroomde, angstige Otto
van vroeger. Bevend leunt hy tegen de
keukendeur en aarzelt om over den drempel
naar binnen te treden.
„Marianne ik ben bang voor papa.
Ik ben weggeloopen. Ik wilde naar mama.
O, Marianne, help my ik ben zoo bang.
Marianne heeft den jongen naar binnen
getrokken en wijst op de deur van de
slaapkamer. „Papa is niet thuis,” zegt ze
op geruststellenden toon, als ze den ang-
stigen blik van het knaapje ziet, „ga maar
naar binnen
Eindelijk heeft hy zyn doel bereikt 1 Hy
is weer thuisHjj staat voor de huiska
mer en de moed ontbreekt hem om bin
nen te treden. Zyn vaderHjj heeft er
niet by gedacht hoe streng papa altyd is
en hoe vermetel de stap, dien hy gedaan
heeft, eigenlyk was. Daar is de gezellige
huiskamer, waarnaar hy zoo verlangd heeft
en nu luisterDaar klinken voetstappen.
Vast papa! Hulp hulp! Wat te doen?
„Marianne
Hy vliegt door de achterdeur het huis
weer uit en de straat op, in nacht en duis
ternis.
Daar wordt een sleutel in de huisdeur
gestoken, een forsche mannengestalte treedt
de gang in en wordt door de oude trouwe
meid aldus begroet:-
„Hy is weggeloopen toen hy u hoorde,
mynheer. Ik heb mevrouw niet willen doen
schrikken, hy was doornat en kwam geheel
alleen aanzetten. Toen hy u hoorde, is hy
naar buiten gevlucht o God mevrouw
Geen enkele kreet ontsnapte aan de lip
pen der angstige moeder. Als versteend
stond ze op de trap haar handenwaren
krampachtig saamgevouwen. Eindelyk sta
melde ze op doffen toon: „Ons kind,Edu
ard, ons kind uit angst voor jou
Nu begreep hy alles. De uitdrukking,
welke de oogen van zyn vrouw vertoonde,
trof hem diep.
Welken weg?” vroeg hjj kortaf en Ma»
rianne wees hem dient
1 en gevoelig kind Ja, dat was hy wel.
Hij was spoedig tot schreien geneigd
en dat was het juist, wat zyn vader
OT in hem afkeurde.
„Jongens moeten flink zijn,” zeide
hij dikwijls en een flinke jongen was Otto
niet. Hij voelde dat zelf ook wel hij
deed dikwijls zijn best om even ferm en
luidruchtig te worden als andere jongens,
over wier guitigheid en vlugheid zijn vader
met lof uitweidde maar al zijn pogingen
mislukten. Daarbij had de kleine jongen
een levendige verbeelding, zoo levendig,
dat hy, voortlevende in de wereld zjjner
fantasie, de gewichtigste dingen vergat. Dit
werd hem natuurlyk zeer kwalijk genomen
en vooral zijn vader was er zeer boos over,
die dan ook zijn zoontje by dergeljjke ge
legenheden met de kostschool dreigde. En
nu zweefde het Damokleszwaard weer boven
Otto’s hoofd. „Als je gedragsboekje niet
heel goed is,” had zijn vader gezegd, „ga
je naar een kostschool,” en Otto wachtte
met kloppend hart zijn vonnis af en nam
met bevende handen zijn rapport aan. Op
straat las hij het voor de tweede maal door.
„Gedrag goed. Vlijt redelijk.”
De meeste cijfers redelyk. - O weeHet
hart zonk hem in de schoenen. De weg naar
huis kwam hem vandaag zoo akelig kort
voor en toch... wat hielp het, al was die
ook nog zoo lang geweest Papa moest toch
het gedragsboekje zien. De koffietafel was
gedektpapa was al van ’t kantoor geko
men en Otto bleef aarzelend bij de deur
staan. Hij zag hoe zijn vader het voorhoofd
fronste en het vonnis luidde, dat hy weg
moest. De knaap kende het vastberaden
„en daarmee uitvan zyn vader. Hij deed
de deur dicht en liep zachtjes naar zyn
plaats aan de tafel. Zyn vader zag hem
boos aan.
„Naar de kostschool!” Moeder zuchtte
en haar lippen trilden. Toen het kind dat
zag, ontroerde het en zijn oogen sprongen vol
tranen. Hij hield zijn boterham in de hand
en bracht haar tweemaal naar zijn mond,
zonder er een stukje af te happen en zyn
voeten, die eerst tegen de pooten van den
stoel een roffel hadden geslagen, hielden die
nu stevig omklemd het was den kleinen
jongen zoo vreemd te moede.
Nu was het dus werkelijk zoo ver ge
komen. Hij moest weg onder vreemde
menschen in een vreemd huis met groote
kamers, waar ’s nachts geen licht brandde.
En Otto had zoo’n tegenzin in donkere
kamers hij was er zoo bang voor en
dan zou bij zijne moeder in zoo’n langen
tijd niet zien en als hjj huilde, zou men
hem uitlachen hij werd altijd uitge
lachen, dat wist papa wel, en juist daar
om was het heel, heel leeljjk van papa, dat
hij om het minder gunstige rapport zoo
boos was. Papa had toch wel kunnen af
wachten of het volgende gedragsboekje ook
beter zou uitvallen daar was vooruit
toch niets van te zeggen. Maar om hem
zoo maar in eens het hnis uit te sturen,
dat was dat was Otto streed met
mannenmoed tegen de tranen, die hem met
geweld in de oogen kwamen. Zijn kleine
handen plukten zenuwachtig aan de franje
van het tafellaken. En het koffiedrinken
duurde zoo verschrikkelijk lang veel
langer dan anders. Stond papa maar op
dan behoefde hjj niet zoo stil te blijven
zitten en voor zich uit te staren met oogen,
die toch niets zagen. Eindelijk!Zijn va
der stond op om naar het kantoor te gaan
en moeder ging met hem mee tot aan de
huisdeur.
Met één sprong was Otto de kamer uit
en den tuin in. Op de bank bij het tuin
huis ging hy zitten en tuurde peinzend
naar de blauwe lucht.
Straks had hjj niet willen huilen om
nog zooveel niet. Papa mocht niet denken
dat hjj het zich aantrok, maar hier, op deze
bank, kon hjj gerust uitschreien. Hjj liet
zyn krullebol op zjjn arm rusten en snikte,
alsof hem ’t hart zou breken. Hjj voelde
zich diep ongelukkig. Hjj had daar dan ook
alle reden voor. Andere menschen lachten
en hadden pleizier in hun leven. Het kin
dermeisje van daarnaast die had goed
zingen., maar hjj...
De dag waarop hjj naar de kostschool
zou vertrekken, was aangebroken. Er viel
een dichte stofregen en de muschjes zochten
een schuilplaats onder het balkon. Otto
stond voor het raam van zjjn kamertje en
staarde droefgeestig naar buiten.
De handen had hjj diep in zjjn broek
zakken gestoken en zjjn gelaat vertoonde
<2eu uitdrukking van gehuichelde onver*
Bolswardsche Courant
zij in
ven t
ft