NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWA.BD EN WONSEftABEEE
I
I I
No. 21. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898.
Zijn eerste dolle streek.
ZONDAG 13 MAART.
BINNENLAND.
VOOB
Bi
de ranke
(N. R. C.)
1
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
zjj zeker al op het eiland
pakten zij de eetwaren uit.
Door Ernst Clausen.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Vei-
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Joachim daar
maar vandaag
Appelscha, 10 Maart. Dat de Drent*
sche schapen tegenwoordig geen groote
waarde hebben, kan blijken uit het feit, dat
hier op eeue publieke verkooping 11 dezer
dieren zijn verkocht voor den gemiddelden
prijs van f 0,75, zegge vijf-en-zeventig cents,
per stuk.
Sloten, 10 Maart. De zachte winter
doet de directeuren der boterfabrieken be*
zorgd staan voor den aanstaanden zomen
Eiken morgen, die voorafgegaan is door een
eenigszins vorstigen nacht, ziet men hier de
werklieden der boterfabriek bezig om het
ijs uit slooten en grachten te visschen. De
oogst is tot heden gering, doch, naar het
schijnt, groot genoeg, om zorgvuldig gebor*
gen te worden.
Heerenveen—Nijehaske, 11 Maart.
Vóór de veeziekte en de gesloten grenzen
heerschte hier een drukke beweging aan ’t
station. Aan de veelading werden elke week
twintig waggons of meer met vee geladen,
alle voor de markt te Zwolle. En thans hoort
men er niet meer van en schijnt de eertijds
bloeiende markt van Zwolle achteruit te
gaan, terwijl die te Urecht gestadig klimt
in bloei. Vanmorgen gingen er van hier zeven
waggons met melkvee derwaarts. Vanavond
volgen de handelaars, na afloop van de markt
te Leeuwarden, die ook al Ijjdt onder
Utrecht en vooral van de gesloten grenzen.
Voor den binnenlandschen handel is Ut
recht het centraal- en aangewezen punt, waar
de markt meer en meer opkomt.
Bakkeveen, 11 Maart. Gisteren is hier
weder jacht gemaakt op de wilde varkens,
doch weder zonder resultaat. Men heeft ze
niet onder schot kunnen krjjgen. Men be
weert, dat zich twee dezer dieren in de bos-
schen schuil houden.
Hepk, Adv. BI.
Witmarsum. Eokele onzer landbou
wers zyn reeds met het poten van aardap
pels begonnen. Was het weder in Februari
wat gunstig geweest, dan zouden zeker tal
van werkzaamheden op het bouwland al in
vollen gang zijn. Nu is, door de vele regens
in Februari gevallen, de grond nog niet
overal geschikt.
Toch beginnen de werkzaamheden al „los*
te komen en het zal niet lang duren of alles
is weer bedrijvigheid.
.Nu ook is hier geene werkeloosheid. Wie
niet op het land werkt, is aan den tramweg
bezig.
Een groot verschil bij de meeste andere
jaren omstreeks dezen tjjd I
water vloog hem in glinsterende schuim
vlokken over het gloeiend roode gezicht.
Ómziende ontwaarde hij de andere boot
zij had nog geen voetbreed gewonnen, want
het was eene zware barkas. Zou hjj nu
maar een eind maken aan de pret? Neen,
nog tegen die volgende golf op, die daar
aankwam met den sneeuwwitten kam dan
zou hij wenden.
Doch toen de golf als een zwartblauwe
muur kwam aanzetten, ging hem eene
koude rilling over het lijf. Die zag er nu
toch zoo onheilspellend donker uit, met
den dansenden witten zoom er boven, zoo
dreigend en geweldig! Misschien had hjj
zich toch wat te ver in zee gewaagd!
Zjjn adem stokte toen hij in zijne jol
tegen den watermuur opvloog.
Maar daar kwam alweer eene golf aan
gerold, en daarachter nog eene, en nog
eene, en nog eene: Hij raakte er heel de
kluts van kwijt, en het eenige, wat hjj zich
nog bezinnen kon, waren de woorden, die
zjjn broer hem daar straks, bjj het eiland,
toegeroepen had„Strjjk het zeil
„Ja, het is nu hoog tjjd hjj zal het
zeil strijken." Hjj liet de Ijjn los en wil
naar den mast strompelen.
Het zeil vliegt om
Als wou zij uit haar element vliegen,
zoo bruist de jol omhoog, draait, stort om
laag de volgende golf--
„Help
„Joachimklinkt het nog eens over
het water, en dan met de kiel boven
daust de jol van golf tot golf. Het ziet er
zoo licht en vroolyk uit maar de jonge
man iu de andere boot meent te voelen,
dat op dit oogenblik zjjn haar grjjs wordt.
„Jo-a-chim l"
Ja, waar is Joachim? Ach, gjj lieve,
vriendeljjke, arme jongenHet was je eerste
dwaze streek!
misvormden denneboom voorstellend, een
zaam op een duin staande. Misschien had
Joachim er niets bijzonders bij gedacht,
maar zijne moeder schreide er uren lang
over.
De stilte in huis kwam hem dien mid
dag zoo vreemd voor. Hij had zich in zjjn
stoel op de veranda laten rollen. Eene lichte
bries kwam van over de zee aangewaaid,
een krachtigen zoutgeur met zich voerend.
Voor de eerste maal in zijn leven voelde
Joachim zich verlaten. Hoe gaarne ware
hij met het jolige gezelschap mee naar het
eiland gezeildZijne moeder was des mor
gens naar de stad gegaan en van het ach
tergebleven jonge volkjé was de een al
uitgelatener geweest dan de ander. De lui
tenant ter zee had zich tot voorzitter aan
tafel opgeworpen en op zijn bevel had ieder
die niet meelachte, als er een ui getapt
werd, tot straf zijn glas moeten leegdrin
ken. Bij Joachim had dat geen nood gehad
de goede jongen had zooveel gelachen, dat
zijn rolstoel er van zelf door aan het loo-
pen was gegaan.
Ieder had den een of anderen dwazen
streek te vertellen gehad; zelfs de jonge
dames waren niet achterwege gebleven,
maar het grappigste varhaal was toch ge
weest dat van den student, die vertelde,
hoe hjj met een paar vrienden een slapen
den nachtwacht met een eind touw aan
een huisbel had vastgebonden.. Ja het was
een gezellig middagmaal geweest en toen
het afgeloopen was, werd er een tocht naar
het eiland voorgesteld, en, eer er tien mi
nuten. verloopen waren, zat het heele ge
zelschap met een paar volgepakte manden
in twee booten en vloog het met volle
zeilen naar het eiland heen, waarvan men
de boomgroepen van Joachims plaats uit
met het bloote oog zien kon.
Aan Joachim had eigenlijk niemand ge
dacht. Alleen nichtje Dora had gevraagd
of hjj niet meeging en deze eene vraag
gaf hem meer te denken, dan al de grap
pen, die er aau tafel verkocht waren.
„Neen, neen, het is beter dat ik thuis
blijf. Moeder zou zoo verwonderd zjjn, als
zij niemand hier aantrof; en dan hinder
ik ook, mogeljjk..."
Dit laatste had hjj heel zachtjes gezegd
hij wist niet eens of zjj het wel gehoord
had.
Joachim had gezien hoe zjj in dezelfde
boot met broer Frans was gegaan eu toen
zij al ver weg in zee waren, had hij nog
het blonde haar van nichtje Dora in het
zonnelicht zien glanzen.
Hjj was treurig gestemd en staarde zóó
lang op het schitterende water, tot de
oogen hem zeer deden en twee tranen lang
zaam over zijne smalle wangen rolden.
Hjj had nooit afgunst gevoeld hjj gunde
ze allen hunne gezonde ledematen, als hij
ook maar eens, voor één keer, zoo’n dollen
streek had mogen uithalen en dien dan
later vertellenMisschien zou nichtje Dora
hem dan ook'zoo aankjjken, als zjj uu van
middag den overmoedigen student ftange-
keken had, die nog wel met een paar ver-
sche schrammen over zijn gezicht prijkte,
waarom hij door de anderen braaf werd
uitgelachen.
Nu waren
aangeland en
Eene flesch champagne hadden zij ook
meegenomen.
De stilte iu huis, die landelijke Zondag-
middagrust, deed hem pijnljjk aan. Geen
geluid werd gehoordslechts heel uit de
verte, van den kant van het dorp, klonken
zangstemmen van knapen en meisjes. Een
zwerm duiven kwam voorbij de veranda
gevlogen en zweefde opwaarts, opwaarts,
met glinsterende vleugels, alsof het doel
van de reis de zon gold.
Op een anderen tjjd zou
schik in gehad hebben,
Waarom vandaag niet?
Daar hoorde hjj een dof geruisch, en op
kijkend, bemerkte hjj dat Maarten, de schip
per, met de jol terug gekomen en bezig
was het zeil te strjjken.
De oude Maarten was Joachim’s vriend.
Vaak had de groote, sterke man hem in
zijne armen naar het strand en in de boot
gedragen, om lange tochten tusschen de
eilanden en langs de kusten met hem te
maken. In volle zee mochten zjj niet gaan,
dat had moeder verboden.
„Hei, Maarten!" riep Joachim, zich op
richtend.
„Watblief, jongeheer?"
„Hoe komt het, dat je zoo vroeg terug
bent
„Mjjne dochter is uit en nu moet ik naar
het vee kjjken. Klokke vjjf vaar ik er
weer heen."
„Er waait een goede bries."
nJa4 er waait een stevige briea buiten,*
Zijne moeder beweerde, dat het kinder
meisje hem had laten vallen, toen hij, nau
welijks een half jaar oud, zoo ziek werd.
De dokter echter zwoer bjj zijne fraaiste
instrumenten, dat het de Engelsche ziekte
geweest was en hierover twistten nu de
grjjze esculaap en de deftige mevrouw
Holms, eigenares van een riddergoed, nu
al gedurende bijna zestien jaren.
„Neen, beste dokter", zoo sloot mevrouw
geregeld het gesprek, „dat laat ik mij niet
wijs maken ik heb zes gezonde kinderen
gehad, die nooit aan iets anders geleden
hebben dan aan te korte broekjes en jurk
jes, en die ééne zou nu-ach loop
heen met uwe Engelsche ziekte Mijn man
zaliger hebt u toch ook gekend, en dan,
mjj dunkt, als u mjj aanziet onmogelijk
En hierbjj kruiste de knappe dame hare
beide armen over haren boezem, strak om
sloten door de keurige zwart zijden japon.
Dan maakte de vriendelijke dokter aan de
moeder vau zes gezonde kinderen een
complimentje en ontving zijn tweede kopje
koffie.
Joachim had, in zijnen rolstoel gezeten,
al vaak deze debatten aangehoord en zich
er over verwonderd, dat zjjne moeder en
de dokter altjjd weer hetzelfde zeiden.
Eigenljjk hadden zij zich allebei behoo-
ren te schamende dokter, omdat hjj de
Engelsche ziekte niet genezen kon, en
moeder Holms, omdat zij den kleinen Joa
chim aan onvertrouwbare dienstboden had
overgelaten.
Bjj slot van rekening kwam het echter
volmaakt op hetzelfde neer, of een kin
dermeisje, dan wel eene kinderziekte er
schuld aan droeg, dat hij slechts met behulp
van eene kruk loopen kon en het grootste
deel van zjjn leven in eenen rolstoel moest
sljjten, Indianengeschiedenissen en reis
verhalen lezend, waar enkel gezonde, sterke
jongens in voorkwamen, aan wier dolle
ondernemingen Joachim niettemin in den
geest deelnam en wier wonderbaarljjke
avonturen hij alle mee in zjjne verbeelding
doorleefdewant onder het lezen voelde
hjj zich niet langer Joachim Holms, met
eene kruk naast zich, maar was hij, het
ééne oogenblik, een opperhoofd der Mohi
kanen, het andere, Bob, de scheepsjongen,
die in den loeienden storm, heel in zjjn
eentje, boven op eene bramstreng op den
uitkijk zat.
Het was zomer en de geheele familie
was op het landgoed bjjeen. Van den och
tend tot den avond weergalmde het groote
huis van het gezang, het gelach, het ge
schreeuw en het gedans der zes gezonde
jonge Holms en hun vrienden en vrien
dinnen, die er gelogeerd waren.
Zelfs de nachten waren onrustig, want
als alle andere menschen zich al omge
draaid hadden op de zjj, waarop zij ge
woon waren in te slapen, hielden Koert,
de kadet, en Frans, de student, nog ge
vechten met waterkannen, laarzen en haar
borstels, waarbjj soms zelfs wel eens eene
broek als projectiel dienst deed. Joachim
lag dan stil lachend in zjjn bed en volgde
het duel in groote- spanning, toeziende of
de klets water dadelijk op den grond te
recht kwam, dan of zij eerst den rug van
de tegenpartjj raakte. Hjj was altjjd maar
bang, dat een waarschuwende roep van
zjjne moeder een eind aan de pret zou
komen maken, want het was zoo genoegljjk
om ’s avonds in bed nog eens wat te zien
te krijgen.
Als hjj maar altjjd gezellige menschen
om zich heen had, vooral geen treurige
gezichten, dan was Joachim best tevreden.
Nu, over zjjne omgeving had hij zich niet
te beklagen, want, behalve vrooljjk en op
geruimd, was een ieder lief en vriendeljjk
jegens hem. Bjj elk verlof bracht zjjn oud
ste broer, de zeeofficier, nieuwe boeken
voor hem mee. en door de zusjes werd de
jonge, hulpbehoevende broeder het gansche
jaar bedorvenalleen nu de verlooide van
de Oudste ook op het landgoed ten bezoek
was, hadden zjj wat minder tjjd dan anders
om met Joachim domino te spelen.
Nog nooit had iemand den zestienjarigen
kreupelen jongen treurig gezien hjj scheen
altjjd welgemoed, maar thans juist, in de
laatste dagen, had zjjne moeder tot hare
droefheid meenen op te merken, dat zjjne
groote blauwe oogen soms met eene uit
drukking van smachtend verlangen over
de wjjde zee tuurden en onlangs had zjj
een heelen nacht geschreid, toen Joachim
aan zjjn aardig nichtje Dora eene eigen
handig vervaardigde penteekening ten ge
schenke had gegeven, een ongelukkigen.
Daarbij strekte hij zijne groote brnine
hand uit en wees naar de open zee. Toen
stapte hij met zware schreden weg, de rie
men van de jol op zijnen schouder latende
schommelen.
Joachim’s blikken hingen aan
jol, die ginds aan het ankertouw op en
neer danste.
Dat zou toch een grap wezen, als hjj
er in ging zitten en heel alleen naar het
eiland voer De wind was goed, en zooveel
verstond hij wel van zeilen, dat hij het er
goed afbrengen zouHoe dikwjjls had
hjj niet aan het roer gezeten, als hij met
Maarten uitvoer
Neen het ging toch niet. Zjjne moe
der zou zoo schrikken en zij had het ook
verboden. Ja, verboden Maar al die
guitenstukken kwamen er maar op neer,
iets te doen dat verboden was.
De jol danste en danste. Haar driekleu
rige wimpel fladderde in den wind... Vóór
zijne moeder thuis kwam, kon hij alweer
terug zjjn... Die verbaasde gezichten, als
hjj plotseling dicht langs het eiland heen-
zeilde, hoera riep en met zijn pet zwaaide
Dan zou hij het zeil want dat was niet
zwaar omhalen en ten aanschouwe van
het heele gezelschap voor het eiland op en
neer kruisen.
Zijn oudste broer? Nu, of hij zou
brommenAllemaal zouden ze hem smee-
ken, toch naar wal terug gaan.
Hij had zijne kruk al gegrepen. Het
ging wel is waar rooeiljjk en langzaam,
maar toch, na verloop van een minuut of
vjjf was hjj bjj de boot.
Alleen, eindeljjk eens alleen, zonder toe
zicht Hij keek schuw om zich heen. Er
was geen mensch te zienalleen de grjjze
kat lag op de verandatrap in de zon te
slapen. Joachim maakte den ketting uit
den jjzeren ring los en greep een boots
haak, om het vaartuig in het diepere water
te duwen. Dat kostte hem vrij wat moeite,
maar het ging toch. Het lichte zeil was
spoedig geheschen en met de Ijjn in de
hand schoof thans Joachim naar het roer
heen. Zoo, nu kon de tocht beginnen 1 Hij
had het warm gekregen en de zweetdrop
pels parelden hem op het voorhoofd, onder
het krullende, roodblonde haar. Heel lang
zaam en zacht in het eerst, toen sneller
en sneller, gleed het vaartuig de kleine
bocht uit.
Nog een drukje op het roerAls een
vogel vloog hjj voort, pal voor den wind,
regelrecht op het eiland aan. Hjj had het
wel willen uitschreeuwen van pleizier
Zij zaten allen in eeu kring in het zand
zjj ook, Dora, in haar lichtblauw japon
netje en in het midden stond Frans en
zwaaide iets in de lucht. Joachim was thans
zoo dicht bjj, dat hij hunne gezichten kon
onderscheiden.
„Prosit, Neptunis!" riep Frans en slin
gerde de ledige flesch van zich, zoodat zjj
een heel eind ver in het water terecht
kwam.
„Prosit!" riep Joachim met zjjne muts
zwaaiend.
Plotseling stond het heele gezelschap op.
Joachim zag duideljjk hunne verbaasde
gezichten en barstte in lachen uit, omdat
de kadet van louter verbazing vergat zjj nen
mond dicht te doen. De zeeofficier liep
naar het strand en riep door zjjne holle
hand
„Hei, Joachim, ben je heelemaal bezeten?"
„Hoera!" antwoordde Joachim, zonder
van koers te veranderen. De eerste golf
uit de open noordzee gleed zacht onder de
kiel door.
„Strjjk het zeil, Joachim hoor je
Neem de riemenZoo kan je niet terug.
BjjdraaienGauw!"
De oudste Holm vergat in zjjne ontstel
tenis, dat Joachim met de riemen toch
niets had kunnen aanvangen, zelfs indien
de oude Maarten ze in de boot gelaten had.
Joachim lachte stil. Laat hem nog maar
een beetje in angst zitten op het goede
oogenblik zou hjj wel bjjdraaien.
„Jo a chim, strjjk het zeil!"
Hij keek om en zag dat zjjn broer in
de achter gebleven boot sprong en dat het
zeil er van geheschen werd.
„Hoera, krjjg mjj!"
Hij klemde het roer tusschen arm en
borst en drukte het nog vaster aan. Wat
bekommerde hjj er zich om, dat de lichte
noted op nu als een veulen de golven op
en af sprong! Hjj dacht er zelfs niet aan.
Hjj was als in een roes... Voor hem de
zee, achter hem zjjn vervolger! Heerljjk!
Dat was als Ali, de vrjjbuiter, die voor de
brik het ruime sop koos!
Met steeds grooter heftigheid sloegen
de golven tegen de planken van het lichte
vaartuig, maar Joachim lette er niet op.
Ha» dat was een tocht! En het sproei*
Bolswardsche Courant
i
h
I
I