OISWABB EN WBHSBftAOEBI. NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD No. 33. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898. ZONDAG 24 APRIL. Uit de Raadszaal. Om Twee Rijksdaalders. VOOR was HENRI. ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden. Franco per post 95 Cents. ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte. door den schrik was de achteruit geloopen, had misgestapt met het bekende gevolg. 1 I. Als naar gewoonte kwam-ie dronken thuis, ’t Was al diep in den nacht en het gedeelte van de „pjjp”, waar-ie woonde, was op dit uur als uitgestorven. De straat deur stond aan. Langs de trapleuning heesch-ie zich op naar boven, uitstootend ruwe dronkenmanstaai, rochelend voor zich uit. Toen-ie ten laatste boven was hij woonde gelukkig maar één hoog gaf-ie werktuigeljjk een zwaren slag op de glazen deur van z’n kamer en nauwelijks had-ie dit gedaan of een vrouw, de haren los hangend tot over het helder-witte jak, pakte den dronkaard bij den arm, duwde hem voor zich uit in de kamer, zonder iets te zeggen. De deur werd weder gesloten, de sleutel in het slot omgedraaid. Binnen schreeuwde de vrouw tegen haar man, die op een stoel in slaap was gezonken, luid snorkend. ’t Was Zaterdagnacht en altijd als-ie dan ’s nachts thuis kwam, wierp-ie onacht zaam twee rijksdaalders op de tafel: dat was voor de vrouw, dat was haar weekgeld, met dat geld moest ze de geheele week toe, en dat kon ze bestwel-is-waar leefden ze erg bekrompen, maar de kinde ren gingen heel fatsoenlijk naar school Zondags at men aardappelen met ossen- vleesch en groente en de overige dagen van de week behalve Vrijdag en Zater dag, wanneer men ’s middags brood kreeg te eten dan was het meelkosterwten en boonen. Dat-ie zes dagen van de week dronken thuis kwam, daaraan was ze al lang gewoon geraakt, hij moest ’t zelf maar wetentoen ze pas getrouwd waren, dronk ie ook al en toen had ze het hem vaak genoeg verweten. Doch het hielp niethij dronk en bleef drinken. Maar, en dit was de hoofdzaak, ze kreeg iedere week geregeld haar geldhjj ver diende „zeven honderd vjjftig centen” als stoker op een fabriek, een „riks” behield hij er van voor drinkgeld, en het overige was voor haar, voor de huishouding. En juist dezen nacht had hij haar de vjjf gulden niet gegeven, ze had toch al ruim drie kwartier langer op hem zitten wachten dan anders en toen-ie kwam, toen was-ie terstond in slaap gevallen. Ze schreeuwde, ze was woedend, ze schud de hem door elkaar, ze vroeg om haar weekcenten, de tranen kwamen haar in de oogen. Maar Willem sliep en bleef slapen hjj scheen wel nooit uit zjjn roes te zullen ontwaken. Ze kreeg een idéé. Ze liep naar de kraan vulde de aarden melkkan. In één scheut smeet ze hem die over het lichaamhet water sjjpelde tot over zjjn schoenen. In het volgend oogenblik stond-ie overeind, vloog-ie door de kamer, ging-ie vlak voor haar staan, lodderig uit zjjn oogen kijkend, stralend van het water. Hjj vloekte en raasde als een bezetene, vatte z’n vrouw bjj de haren, vroeg haar wat dat te betee- kenen had, waarom ze hem niet liet slapen zoo iets deed ze toch anders ook niet. En ze vertelde het hem, rood van woede ’t was omdat ze nog geen geld had gezien, „geen geld, versta je”, schreeuwde ze, „vooruit geef op, of moet ik het uit je zakken halen, ik heb nog geen vleesch, geen aardappelen voor morgen, kom gauw wat”. Zjj herhaalde haar woorden eenigszins kalmer, als om hem te verteederen. Maar hjj, bjj keek haar aan of ze gek wasbjj hoog en bjj laag zwoer-ie de „schjjven” al lang te hebben gegeven. „En laat me nou slapen”, zei-ie nog lod- deroogend, terwijl hjj naar de bedstee liep en zich wilde ontdoen van z’n kletsnatte kleeren. Maar zjj was ’m voor. Met gebalde vuis ten kwam ze op hem af, zag hem vlak in het gelaat, met verwilderde oogen, en in haar gelaatstrekken lag een groote wanhoop te lezen. „Geef het geld”, brulde ze, geef het geld, of ik jaag je weg, schoelje...” En om haar woorden kracht hij te zetten, greep ze ’m beet, duwde ’m weg, zoodat h\j tegen de tafel aanbonsde. De kinderen waren wakker geworden, keken naar dit tafereel van echtelijke on- eenigheid, maar ze maakten er een pretje van, giegelden onder de dekensze waren aan zoo iets gewoon. Willem stak z’n hand in z’n broekzak, haalde er een oude versleten portemonnaie uit te voorschijn, wierp die op tafel. Als een tijger wierp ze zich op het voor werp, opende de portemonnaie, schudde kaar uit, schudde haar heel lang uit... Als verlamd zakte ze ineen op een stoel de portemonnaie was leeg, geen cent zat er meer in. In het eerste oogenblik dacht ze, dat hij haar voor den gek hield, maar toen ze hem vlak bij de deur zag staan, met gebogen hoofd, als ’n boetvaardig zon daar, toen vloog ze naar hem toe, schuim bekkend van woede. De grofste verwen- schingen slingerde ze hem naar het hoofd hij was een smeerlap, een „doodvreter”, een zuiplap, die ze maar naar de galeien moesten sturen, in haar huis zou-ie geen minuut meer blijven, en de haren wild-fladderend om haar jak, opende ze de deur, wees hem de trap H ij had het zelf zoover gebracht, nu moest hjj ook zelf de gevolgen er van dragen. „D’r uit”, schreeuwde ze zóó hard, dat de buren van twee hoog voor en achter naar beneden kwamen loopen. Hy was geheel ontnuchterd,hij bleef staan, staan waar-ie stond, by de deur. Zjjn bloed kooktenu was het zyn beurt om zijn macht over haar te doen gevoelen, de macht die hij bezat als „heer en meester” van het huis. Hij greep haar beet, trachtte haar te overmeesteren, haar met geweld in de kamer terug te voeren. Ze bleef onwrik baar, verweerde zich, sloeg hem in het gelaat De beide kinderen waren uit hun bedje gesprongen, en stonden met open oogen het schouwspel aan te staren, blootvoets, rillend van de kille kou der kamer, bib berend onder hunne hemdjes. De buren mengden zich in den twist. Eén hunner, een magere, teringachtige vrouw liep op Willem toe, poogde hem tot bedaren te brengen. Zijn gelaat was rood van woede en rood van de slagen, die z’n vrouw hem had ge geven. Deze wilde hem opnieuw buiten de deur zetten, en trachtte de deur te slui ten, doch niets hielp. En hij hy verzette zich met alle kracht, toen de bovengenoemde buurvrouw zich wederom in den twist mengde. Op hetzelfde oogenblik weerklonk een rauwe gil in het portaal: een doffe slag beneden onderaan de trap werd vernomen en allen spoedden zich de trap af. De buurvrouw met het magere, tering achtige gelaat lag met haar hoofd tegen de voordeur, de beenen nog op de onderste treden van de trap, kreunend van de pijn. II. U bljjft dus by uwe zooeven afgelegde verklaring, niet waar juffrouw, zei de rechter-commissaris, u hebt gezien, be paald gezien, dat uw man de juffrouw van twee-hoogvóór van de trappen heeft gesiue- zoo zwaar, toen ze thuis kwam en in haar binnenste was het zoo ontstuimig. Machteloos viel ze neer in een stoel. In haar gedachten zag ze haar man, haar Wil lem, met dat bleeke gelaat, die dofstarende oogen. Had ze goed gehandeld, had hij al niet lang genoeg geboet voor hetgeen hij misdaan had haar de vijf gulden niet te hebben gegeven in dien bewusten nacht III. De dag, waarop de zaak voor de recht bank zou behandeld worden, was daar. Er waren maar enkele getuigen opgeroepen. Een der hoofdgetuigen was een juffrouw, die onder eede verklaarde gezien te hebben, dat Willem, de beklaagde, buurvrouw van tweehoog-voor, opzettelijk van de trap had gegooid. Ze was in den bewusten nacht ook op het portaal geweest en had het wat secuur gezien. De juffrouw van tweehoog-voor lag nog in het gasthuis, en zjj had verklaard, dat ze niet recht wist of ze gegooid dan we] of ze uit „verbouweratie” achteruitgeweken, van de trap gevallen was. De overige buren hadden heel veel te zeggen, vooral wat ze niet gezien hadden, doch van gooien of niet-gooien wisten ze „niets niemendal” af. De beklaagde hield zyn onschuld staande hy had de juffrouw wel van zich willen afduwen, omdat ze niets met de zaak te maken had, en vrouw Vergadering Donderdag 21 April 1898. Tegenwoordig 11 leden. De heer IJ. T. de Boer was afwezig met kennisgeving. De heer Feenstra, oudste Wethouder is Voorzitter. De notulen der vorige vergadering werden gelezen en goedgekeurd. Ingekomen stukken a. Een missive van den Commissaris der Koningin, houdende mededeeling dat aan den heer P. Peereboom op zyn verzoek eervol ontslag is verleend als Burgemeester van Bolsward, bij Kon. Besluit van 12 April, met ingang van dien dag. b. Een circuleerend schrijven van den Voorzitter van den raad, waarbij met alge- meene instemming, de vaste vergadering van den 2den Donderdag in April werd verdaagd. c. Een schrijven van de werklieden der Gemeente-reiniging, houdende dankbetui ging voor de verhooging van hun loon op f 7,50 per week. Deze stukken werden aangenomen voor kennisgeving. PUNTEN VAN BEHANDELING. 1. Aanbieding van het verslag van den toestand der gemeente over 1897. Dit verslag zal bij de leden van den raad circuleeren. 2. Aanbieding van de lijst met stukken van de sollicitanten voor assistente bij het handwerksondenvijs in school no. 1. Burgemeester en Wethouders deelen mede, dat bij raadsbesluit van 16 Dec. aan hun college werd opgedragen, tijdelijk doch niet langer dan tot 1 Mei te doen voorzien in de vacature van assistente bij het hand- werksonderwys in school no. I. Hiertoe is toen door het D. Best, aange wezen Mej. S. A. M. Hettema. Inmiddels zijn sollicitanten opgeroepen en hebben zich vier aangemeld, als de Dames: S. A. M. Hettema, alhier, S. Mekking te Arum, A. de Vries te Franeker en A. Reinbach, alhier. De drie eerstgenoemden zijn in het bezit eener acte voor de nuttige handwerken. Door B. en W. wordt nu de volgende aanbeveling aangeboden1 Mej. Hettema, 2 Mej. Mekking. De Voorzitter stelt voor tot een benoeming over te gaan. Met algemeene stemmen goedgekeurd. Benoemd werd Mej. S. A. M. Hettema met 9 stemmen. Mej. 8. Mekking had 2 stemmen. 3. Behandeling van het adres van F. Brouwers, om vergunning tot het leggen van rails over den Hichtumerweg en het maken van een steiger (laadplaats), met advies van Burg, en Weth. Burg, en Weths. adviseeren de gevraagde vergunning tot wederopzeggens te verleenen, onder bepaalde conditiën, o.a. dat de rails niet boven den weg mogen uitkomen, de steiger aan den wal en de brug over de sloot voldoende soliditeit bekomen, geen ledige of geladen wagens op den weg mogen blijven staan enz. De daarstelling, het onder houd en later de wegruiming ten genoegen moeten geschieden van het D. Bestuur en op kosten van adressant. De vergunning wordt evenwel verleend voor zoover de rechten der gemeente strekken. De heer v. d. Weij zou het wel billy k vinden, dat door adressant eene retributie voor dit gebruik van den weg aan de ge meente werd betaald. De Voorzitter. Daarover is ook door ons gesproken, maar vroeger is het gratis aan de familie Galema toegestaan, en nu vonden wij ’t wel wat moeielijk, er nu geld voor te vragen. De heer v, d. Weij. Dat was een ingezetene der gemeente, en daar dient men steeds wel eenige rekening mee te houden. De rechters vonden, dat het verhaal nogal ongelooflijk klonk, en de president gelastte dat de volgende getuige, de vrouw van den beklaagde, zou gehoord worden. Dan zal u uit den mond van uw vrouw de waarheid moeten hooren, be klaagde, zei de president tot Willem. Daar kwam z’n vrouw aan, zenuwachtig gejaagd. Ze scheen groote haast te hebben, keek even naar haar man. met een heel gewichtig gezicht, roffelde het eedsformu- lier af en begon toen hare verklaring. Deze was heel korthaar man was on schuldig, voor den rechter-commissaris had ze gelogen, ze trok thans deze verklaring in en onder eede herhaalde ze, dat haar man onschuldig was, en dat de juffrouw niet geworpen was, maar gevallen. Ze had het zelf gezien. Deze woorden brachten de rechters in niet geringe verlegenheid. Haar werd gevraagd, welke reden er be stond om voor den rechter-commissaris een valsche verklaring af te leggen. Oïndat ik toen nog twyfelde, edel achtbare, ik twyfelde of mijn man onschul dig was of niet. En toen ik hoorde, dat de juffrouw van tweehoog-achter had gezeid, dat ze gezien had dat Willem buurvrouw van tweehoog-voor van de trap had ge gooid, toen dacht ik ook zoo, ’t was wel hard, edelachtbare heeren, mjjn man te be schuldigen, maar ik kon niet anders en dan, ik dacht, dat mijn verklaring toch niet van zooveel gewicht zou zyn. Integendeel, juffrouw, viel de presi dent haar in de rede, uwè' verklaring is van zeer groot zoo niet van het grootste ge wicht. De reden, die u hier aanvoert om uw man thans vrij te pleiten, komt my nogal onwaarschijnlijk voor. U zegt dus, dat u er thans zeker van zyt, gezien te hebben, dat de juffrouw van de trap ge vallen is? Jawel, edelachtbare, ik weet het zeker, want ik had m’n man juist vast en wan neer hjj de juffrouw had willen gooien, dan had ik het bepaald moeten zien. De ver klaring van de juffrouw van tweehoog- achter, is bezyden de waarheid, edelacht bare, ze kan het niet gezien hebben, dan zouden ook de anderen het wel gezien hebben. U hadt ruzie met uw man, niet waar juffrouw Jawel, edelachtbare, iets heel onbe duidends, hy was een beetje boven zjjn bier. In Willem’s oogen straalde een glans, een glans van blyde hoop, nu hjj zag hoe ook z’n vrouw zich van zyn onschuld be wust was en met bevende stem vroeg hy het woord en zei Edelachtbare heer, zooals u daareven zei, uit den mond van m’n vrouw zou ik de waarheid hooren. Ik heb haar gehoord, zoo is ze, ik ben onschuldig. Het scheen, dat by de rechtbank een twijfel ontstond, een twyfel over de waar heid... De vrouw van den beklaagde kon gaan zitten. Doch dat deed ze niet terstond ze boog zich over het getuigenhekje, fluis terde iets, heel zachtjes. Dat wordt u toegestaan, zei de pre sident en ze ging naar Willem toe, met een betraand gelaat en omhelsde hem, gaf ten. Niet waar, juffrouw, gesmeten moed willig, dat heeft u gezien? Jawel, meheer de commissaris, zooals u zeit, ik heb het gezien. De griffier reikte den rechter-commissaris een vel papier over, waarop hare verklaring geschreven stond. Zonder aarzelen onderteekende ze het stuk met haar naam. De rechter-commissaris drukte op een electrische schel. Breng B 28 hier, zei hij tot den binnentredenden cipier. De cipier voerde B 28 voor den rechter commissaris. Het was Willem, Willem dien men be schuldigd had in een twist met zyn vrouw een buurvrouw, die zich in de ruzie had gemengd, moedwillig van de trap te hebben geworpen, door welken val de vrouw zwaar lichamelyk letsel had bekomen haar rech terarm was gebroken en met een gat in het achterhoofd lag ze nog in het gasthuis. Zij, zjj herkende hem terstond, haar man, haar Willem. Maar ze keek hem aan met verachting, van het hoofd tot de voeten alsof hy voor haar niet meer bestond, alsof hy voor haar nooit bestaan had. De griffier las hare verklaring voor. Wil lem hoorde die aan, maar scheen het niet te begrypen, scheen niet te kunnen ge- looven dat zyn vrouw, die daar vlak bjj hem stond hem had beschuldigd, daar hy toch onschuldig was, onschuldig. Maar hjj las het in hare blikken, hjj las het in de trekken op haar gelaat, hjj maakte het op uit hare heele houdingdat ze hem wel beschuldigd bad, maar valsch, daarvan was-ie zeker. „U kunt héén gaan,” wendde de rechter commissaris zich tot de vrouw. Bjj den drempel keerde ze zich nog eens om, keek ze nog eens naar haar man, die daar roerloos stond, de oogen dol-starend, het gelaat bleek, Ijjdensbleek, in z’n ge laatstrekken een verkropte smart verbor gen... Toen werd het haar te machtig. Schieljjk liep ze weg, zoo gauw ze kon. H^ar foot'd hem een kus. Want ze wist niet of ze hem wel ooit zou weerzien. Willem wist niet wat hij hiervan moest denkenhjj schreide zacht, veegde z’n oogen af met de mouwen van z’n kiel. Over den huiselijken twist werd niet meer gesproken. Het bewijs stond alsnu op zeer losse gronden, doch het O. M. hechtte voor zich weinig waarde aan de nieuwe verklaring van beklaagde’s vrouw en eischte tegen Willem een jaar gevan genisstraf wegens mishandeling, waaruit zwaar lichamelijk letsel was ontstaan. De rechtbank evenwel kon hier geen veroordeelend vonnis vellen en sprak Wil lem vrij. Amst. Ct. Bolswardsclie Courant ■/I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1898 | | pagina 1