NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
OÏ.SWARB EN WONSERADEEÏ.
I
I
I I
I I
l>j
i
I
I
I
I
I
I
h
L-
I
I
I I
No. 45. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898.
3
Voor het Kantongerecht.
ZONDAG 5 JUNI.
Uit de Raadszaal.
I
I
Een nacht op het Kerkhof.
VOOR
I
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
i»J
Vergadering Donderdag 2 Juni 1898.
(Naar het Engelsch.)
>5
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
f
I I
33. M. W.
en Nw.) idem.
Eisch f 1 of 1 dag.
34. S. L. te Koudum, idem. Eisch f 3
of 2 dagen.
35. K. J. de J. te Stavoren werd den 1
Mei in ’t veld aangetroffen door een rjjks-
veldwachter, en trachtte op de nadering
van dezen te vluchten. Toen hij hem toch
te spreken kreeg, zeide hij, dat hij om
leeuwerikeneitjes had gezocht. De beambte
maakte een verbaal tegen hem op wegens
zoeken en loopen in het land, doch daar
deze beambte niet in zijn procesverbaal
heeft gemeld waar beklaagde om zocht, en
dit ook thans onder eede niet kan verkla
ren, al vermoedt hij wel dat hjj geen kaat-
seballen of tabaksdoözen in het veld zocht,
zal toch deze bekl. omdat in ’t verbaal
niet duidelijk werd aangegeven waar hij
om gezocht heeft, waarschijnlijk den dans
ontspringen.
De heer Ambtenaar eischt evenwel f 10
boete of 4 dagen.
36. J, D> A. te Winsum werd den 2
Voorzitter is de heer Feenstra.
Tegenwoordig waren alle 12 leden,
De notulen der vorige vergadering worden
op voorstel des Voorzitters aangehouden tot
de volgende zitting.
Ingekomen stukken:
a. Een resolutie van Ged. Staten, hou
dende goedkeuring van het primitief kohier
van hoofdel. omslag.
b. Een resolutie van idem, waarbij wordt
goedgekeurd ’s raads besluit tot aankoop
eener nieuwe brandspuit.
c. Een schrijven van den heer A. Banning,
houdende dankbetuiging voor zijne herbe
noeming tot stadsgeneesheer.
d. Een missive van den Commissaris der
Koningin dat tot Burgemeester dezer ge
meente is benoemd, de heer C. J. v. d. Veen,
met ingang van 1 Juni.
Al het vorenstaande werd voor kennisge
ving aangenomen.
e. Een adres van Mej.E. Holwerda, ver
zoekende herbenoeming als stadsvroedvrouw,
daar met Augs. a.s. hare benoeming expireert.
Ter visie, en in handen v. h. Dag. Best,
gesteld om advies.
Een missive van Burg, en Weths.,
behelzende het advies, op het adres der tim-
merlieden-vereeniging „Excelsior". Het D.
Best, heeft dit adres, gesteund door de W erk-
liedenvereenigingen, ernstig overwogen.
In beginsel staan zij op het standpunt, dat
een arbeider zjjn loon waard is, en Burg,
en Weths. willen een billjjken loonstandaard
voorstaan. Om het loon van vraag en aan
bod afhankelyk te stellen, vinden zjj onbillijk
en niet in het belang der werklieden. Een
billijke regeling van de loonen kan dus als
een eisoh van rechtvaardigheid worden be
schouwd. Door rijk, provincie en gemeenten
mag h. i. niet geduld, veel minder gehuldigd
worden, dat de werkman de dupe wordt van
te lage aannemingssommen. Bij inschrijvingen
om werken uit te voeren tegen den minsten,
I I
I
de kleine stad Clarkville vestigde
zich in 1857 een jong arts, Fonteney
genaamd, die zich weldra een goeden
naam als medicus verwierf. Bij den
rector van het gymnasium, Feltner,
die kort te voren een opvallend schoon,
jong meisje gehuwd had, werd dr. Fonte
ney huisdokter en huisvriend. Het scheen
in den beginne een gelukkig huweljjk te
zjjn, doch weldra ging er in Clarkville het
praatje, dat er een liaison tusschen den
dokter en de schoone mevrouw Feltner
bestond.
De waarheid daarvan kwam echter nooit
aan het licht.
Op een goeden dag stierf mevrouw Felt
ner plotseling. Algemeen viel het op en
dat feit werd druk besproken ook, dat de
rector niet zjjn huisarts Fonteney had laten
roepen maar een medicus uit een naburige
stad, die ook de lijkschouwing waarbij een
hartverlamming als oorzaak van den dood
was opgegeven, had gehouden. Dr. Fon
teney had zich weliswaar toen hjj de doods
tijding van mevrouw Feltner had ontvan
gen, naar het huis van den rector begeven,
maar was niet toegelaten.
In Clarkville deden de vreemdste ge
ruchten over den dood van de jonge vrouw
de ronde. Toen de uit de naburige stad
geroepen arts het lijk geschouwd had, was
het zoo vertelde men reeds gekist en
geheel met bloemen bedekt. Zoodoende was
het constateeren van de oorzaak van den
dood onmogeljjk geweest.
Opvallend vroeg had ook de begrafenis
plaats. Met het oog op de groote hitte
het was in Augustus had de rector ver
lof gekregen, de begrafenis, vroeger dan
anders de gewoonte is, te doen plaats hebben.
Des namiddags om vjjf uur was de droeve
plechtigheid vervuld. Des avonds had de
rector in zjjn woning, waarvan de ramen
op het kerkhof uitzagen, nog een aantal
brieven geschreven, van welke de laatste
onvoltooid was gebleven. Volgens de mede-
deelingen van zijn oude keukenmeid was
Feltner plotseling van zjjn 'schrijftafel op
gestaan, had zjjn hoed opgezet, zijn zwaren
met jjzer beslagen stok ter hand genomen
en het huis verlaten. Hjj kwam niet terug
en toen hjj ook den volgenden dag nog
niet verscheen, werden overal nasporingen
gedaan, die echter tot niets leidden. Felt
ner was en bleef weg. Ten slotte nam
dr. Fonteney de kinderen tot zich, voedde
ze op en bet op het graf van mevrouw
Feltner een fraaie grafzerk plaatsen. Zoo
verliepen er ettelijke jaren. Dr. Fonteney’s
haar was reeds vergrjjsd en hjj raakte aan
het sukkelen. Hjj gaf daarom zjjn praxis
op. Eindeljjk werd hjj ernstig ziek. Toen
hjj ten slotte de overtuiging had gekregen,
dat hjj niet lang meer zou kunnen leven,
liet hjj den officier van justitie roepen om
een bekentenis af te leggen. De man der
wet verscheen met den griffier en nu ver
haalde dr. Fonteney het volgende
.Nadat mevrouw Feltner gestorven was,
was ik er van overtuigd dat haar dood
geen natuurlijke kon zjjn. Ik deelde deze
mjjn meening echter niet aan de justitie
mede. Ik besloot op andere wjjze mjj zeker
heid te verschaffen of haar dood aan mis
daad was toe te schrijven of niet. Op den
dag der begrafenis begaf ik mjj des avonds
met een spade en een ladder gewapend
naar het kerkhof. Het was een donkere,
regenaehtige nacht. Even over tienen be
vond ik mjj bij het versch gedolven graf.
Ik was destjjds een jonge, zeer krachtige
man en het duurde niet lang of ik had
den grafheuvel afgegraven. Vervolgens spitte
ik de aarde uit den kuil. Zweetdroppels
parelden mjj op het voorhoofd. Daarbjj
doorweekte de regen mjjn kleeren. Maar
gelukkiger wjjze bleef het stil om mjj heen.
Eindeljjk kon ik het deksel van de kist
open breken en met behulp van een kleine
dievenlantaarn in het wasbleeke gelaat van
de jonge vrouw zien. Ik tilde het Ijjk uit
de kist en droeg het met aanwending van
al mjjn krachten naar boven op den be-
ganen grond. Daarna begaven mjj mjjn
krachten. Ik moest op een grafsteen gaan
zitten om even uit te rusten, want nog
had ik een zwaren arbeid te verrichten,
n. 1. het graf te sluiten en het Ijjk naar
den kelder te dragen in mjjn woning.
.Opeens stolde mjj het bloed in de aderen,
terwijl mjjn haren van ontzetting te berge
rezen. Krampachtig omvatte mjjn hand de
spade. Achter mjj hoorde ik voetstappen,
die van seconde tot seconde nader kwamen.
Vóór ik nog wist wat er gebeurde, ontving
ik een geweldigen stokslag over mjjn oor
en schouder. Een kreet van pjjn slakend
zag ik in het door woede verwrongen ge
laat van Feltner. Hjj maakte zich gereed
om mij een tweeden slag toe te brengen.
Ik voorkwam hem echter en deed mjjn
spade op zijn hoofd neerkomen. Ik had
volstrekt niet het plan om mjjn aanvaller
te dooden, maar ik trof hem zoo ongeluk
kig, dat hij neerviel. Toen ik eenigszins
tot mjj zelf was gekomen en mjj over hem
heen boog, zag ik dat hjj reeds een Ijjk
was. Ik had hem met de ijzeren spade aan
de linkerslaap getroffen, waarop de dood
onmiddellijk was ingetreden.
„Wat moest ik doen? Er bleef mjj geen
keus over. De overprikkeling van mijn
zenuwen gaf mjj reuzenkracht. Zonder mij
lang te bedenken, wierp ik het Ijjk van
Feltner in de groeve, klom naar beneden
en legde het in de ledige doodkist, deed
het deksel er op en wierp het graf ver
volgens weer dicht. Toen ik eindelijk ook
den grafheuvel weder had opgericht, viel
er een stortbui neer, die alle sporen van
mjjn arbeid uitwischte. Ten slotte droeg
ik het Ijjk van de jonge vrouw in den
kelder van mjjn nabygelegen woning. De
lantaarn, hoed en stok van den rector had
ik mee begraven.
„Den volgenden nacht wilde ik sectie
doen op het Ijjk. Maar vóór ik daaraan
begon, ontdekte ik reeds, dat mevrouw
Feltner een gewelddadigen dood gestorven
was, daar ik een schedelbreuk constateerde,
die door het toebrengen van een gewel
digen slag met een stomp voorwerp moest
zijn veroorzaakt."
Twee dagen daarna stierf dr. Fonteney.
In den kelder van zjjn huis vond men het
geraamte van een vrouw met verbrjizelden
schedel en in het graf op het kerkhof dat
van Feltner. Een ring en een horloge, welke
aan Feltner hadden toebehoord en mede
in ’t graf werden gevonden, hieven eiken
twjjfel aan de waarheid van dr. Fonteney’s
bekentenis op.
Zitting van Donderdag 26 Mei 1898.
Vervolg.
19 H. B. is veehouder te Hartwerd, en
deze schjjnt alle menschen bjj zich zelf te
vergelijken. „Ik geef aan de eizoekers steeds
permissie," zegt hjj, „om op mijn land te
gaan, en ik veronderstelde dat een buur
man daar ook wel zoo over zou denken."
Deze gedachte werd hem een teleurstelling,
toen hjj den 15 April zocht naar eieren
van kieviten, in land onder Hjjdaard, waar
de rjjksveldwachter hem opmerkte en hem
vertelde, dat hjj in verboden land was.
Bekl. bekent het feit, doch herhaalt, dat hjj
niet had verwacht dat hjj in ’t stukj e land, waar
hjj vermoedde dat eieren lagen, niet mocht
komen." Of hjj den rjjksveldwachter daar
al of niet bad verwacht, vertelt hij niet,
maar vrjj zeker zou hjj wel op zjjn eigen
land zjjn gebleven, indien hij er slechts
een flauw vermoeden van had gehad, dat
er „gladde knoopen" in de nabjjheid waren.
Eisch f 3 of 2 dagen.
20. Dienzelfden morgen werd onder Hjj
daard nog als eierzoeker op het verboden
land bekeurd A. W. aldaar.
Eisch f 2 of 2 dagen.
21. F. de W. te Bolsward lag met zjjn
woonschip in de Leeuwardervaart bjj de
begraafplaats en werd in April 5 malen
bekeurd, daar hjj op waarschuwing der
politie niet vandaar wilde vertrekken.
Eisch 5 X 0.50 of 1 dag voor elke boete.
22. D. O. te Workum reed den 26 April
door de stad Workum, zittende op een
wagen met krommen dissel. Een der poli
tieagenten, die ’t op zulke kromme
dissels gemunt schjjnt te hebben, want
zelden gaat eene zitting voorbjj, dat hjj er
niet een of meer heeft gezien, heeft hem
deswege bekeurd.
Eisch f 2 of 1 dag.
23. 8. P. B. te Koudum was den 25
April aan ’t Maandaghouden, en wel op
zulke wjjze, dat de agent er geen vrede
mee kon hebben, en hem als zjjnde in
„kenneljjken staat" opteekende. Wyl dit is
de 2e herhaling, wordt tegen hem 7 dagen
hechtenis geëischt.
24. T. v. d. 8. te Bolsward werd op
Zondagavond (24 April) dronken op de
Kampen alhier aangetroffen door een aldaar
surveilleerenden beambte. Hjj had het zoo
goed te pakken, dat hjj bjjna niet op zjjn
beenen kon staan.
Eisch f 3 of 2 dagen.
25. L. B. te Makkum is slagersknecht.
Hij was den 25 April aan het eierzoeken
in landerijen in Henuaarderadeel. Toen, de Mei iu 't veld bespied door een rjjksveld-
rjjksveldwachter op hem afkwam, zette hjj
het op een loopen en hjj werd niet inge
haald door den ambtenaar. Een halfuur
later, toen hjj opnieuw bezig was met zijn
geliefkoosd tijdverdrijf werd hjj door den
gemeenteveldwachter gesnapt in het land
van P. Vellinga, die dan ook verklaart ge
zien te hebben, dat er iemand in zjjn land
liep te eizoeken. Daar de rjjksveldwachter
’s avonds in ’t dorp Rien kwam, vernam
hjj daar woonplaats en naam van dengene,
die door hem was nagezet, zoodat beklaagde
toen twee processenverbaal had opgeloopen.
Eisch 2 X 3 of 2 dagen voor elke boete.
26. K. V. te Dedgum was 27 April in
land onder Cnbaard aan het zoeken naar
eieren, zonder dat hjj een permissiebiljet
kon toonen aan den veldwachter die hier
naar vroeg.
Eisch f 3 of 2 dagen.
27. M. J. en P. J. te Makkum werden
den 26 April weer in de Noord makkumer-
meer aangetroffen, bezig met het zoeken
van eieren, zonder vergunning te hebben
van den pachter van het recht van eier
zoeken, Gosliga te Bolsward.
Eisch voor elk f 6 of 3 dagen.
28. 8. B. te Franeker was den 30 April
in een land onder Welsrjjp aan het eier
zoeken, zonder daartoe verlof te hebben
bekomen.
Eisch f 5 of 3 dagen.
29. P. W. te Ytens zocht den 23 April
naar eieren in het land onder Hennaard
bjj P. Koopmans in gebruik. Bekl. gaf voor
aan den agent, die hem naar een permis
siebiljet vroeg, dat dit land zjjn vader in
eigendom behoorde, en hij als zoon des
eigenaars daar toch wel mocht zoeken, doch
de agent, die dit verder onderzocht, vernam
van den vader van beklaagde, dat hjj zjjn
zoon had aangemaand om den huurder
Koopmans om permissie te vragen, doch
hjj wilde dat niet doen.
De huurder Koopmans is als getuige
gedagvaard en hjj verklaart, dat hjj als
huurder het recht heeft het eierzoeken te
verbieden. Daar deze bekl. niet gevraagd
had om permissie, was hjj natuurljjk ook
niet in ’t bezit der vereischte vergunning
en wordt f 3 boete geëischt of 2 dagen
hechtenis.
30. 8. A. thans te Njjland woonde voor
Mei te Hennaard en heeft daar den 22 April
in het land gezocht naar eieren. Bekl.
zegt wel in ’t land geloopen te hebben,
doch naar eieren heeft hjj niet gezocht,
wat de getuigen J. Koopmans eu Sj. Hoek
stra beiden verklaren gezien te hebben. Bekl.
herhaalt zjjne ontkenning. Wel is hjj
dien namiddag in ’t veld aan het eierzoe
ken geweest, maar in ’t land van Koop
mans niet, omdat het reeds te duister was
geworden, „’t Was al over halfacht en dus
kon ik ’t niet goed meer zienik ben
alleen over ’t land gegaan om thuis te
komen", zegt beklaagde.
Toen de getuigen verklaarden, dat bekl.
bjj hun nadering op den loop was gegaan,
vertelde deze, dat hij zoo snel zich uit de
voeten maakte, omdat het vorig jaar die
boer hem eens met een scherp voorwerp
heeft „achterna zeten", en dus was hjj wat
bang voor hem.
Eisch f 5 of 2 dagen.
31. J. H. de J. te Hemelum zocht den
22 April in land onder Koudum naar eieren
van kieviten.
Eisch f 3 of 2 dagen.
32. T. B. B. van Stavoren beging den
volgenden dag dezelfde overtreding.
Eisch f 3 of 2 dagen.
v. d. W. te Njjega (H. O.
wachter en toen deze zag, dat hjj zich bukte
en iets opraapte, ging hij er op los, blijk
baar zeer nieuwsgierig wat hjj had gevon
den. ’t Bleek een kievitsei te zjjn, doch
bekl. wilde dit niet aan den ambtenaar
afstaan. Toch kan dit een duur eitje voor
hem worden, want de eisch luidt: f 10
boete of 4 dagen, benevens 10 cent of 1 dag
voor het niet in beslag genomen ei.
Wordt tegen de eierzoekers in April,
wanneer zjj geen permissie hebben, gewoon-
Ijjk f 3 of 2 dagen gevraagd, in Mei zjjn
de bordjes verhangen. Dan is een permis
siebiljet van geen waarde meer, want het
eierzoeken in het veld is dan nergens en aan
niemand meer geoorloofd.
37. K. E. te Workum is een jongen van
omstreeks 15 jaren en werd bekeurd omdat
hij den 2 Mei in het Heidenschap zocht
naar eieren van kieviten.
Bekl. beweert, dat het verbaal, tegen
hem opgemaakt, niet deugt, want hij heeft
geen kievitseieren gezocht, doch slechts
„schries-eiers." De veldwachter vermoedt,
dat dit voorwendsel hem door anderen is
ingefluisterd, en dat hjj wel degeljjk om
kievitseieren zocht, is door den agent op
gemerkt, toen hjj hem in ’t land zag, loo
pend e met een stekelsteker. Toen in het
andere land de kievitten opvlogen, gooide
hjj een plank over de sloot en ging daar
toen zoeken.
Omdat hjj nog jong is, komt hjj met
lichter straf vrjj dan anders het geval zou
zijn. Eisch f 3 of 3 dagen.
Met dezen bekl. nemen wjj voor heden
afscheid van de eierzoekers, om nog als No.
38 een krommen dissel te presenteeren,
waarmede A. D. te Workum, zittende op
zjjn voertuig door die stad reed.
Hiervoor wordt f 2 of 1 dag geëischt.
39. Het slot was, dat A. C. te Bolsward
den 28 April op de Sneekerstraat was aan
getroffen, terwjjl hjj dronken was. Bekl. is
verschenen en erkent, dat hjj dien dag een
borreltje te veel had gebruikt. Hjj belooft
voor de toekomst beterschap en verzoekt
een „genadige behandeling."
Hem wordt evenwel onder ’t oog ge
bracht, dat het zeer noodig is, dat hjj de
belofte van beterschap niet in den wind
slaat, want dat het anders tot opzending
naar Hoorn zal komen, daar hjj in lang
geen schoon blaadje staat.
Ditmaal wordt nog eens geprobeerd of
3 dagen hechtenis hem voldoenden afschrik
inboezemt.
Uitspraak der vonnissen op 3 Juni.
Bolswardsche Courant
f
11
II