NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
ORSWARD EN WONSERADEEL
te geve
o
profiteeren, zal ook
Manufacturen,
No. 47. Verschijnt Donderdags en Zondags. Zeven en dertigste Jaargang. 1898.
g ZONDAG 12 JUNI. g
Voor het Kantongerecht.
Zitting van Vrijdag 3 Juni 1898.
Echtscheiding*.
VOOR
31
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
i ft.
man geweest zjjn in
begint hij toch oud te
van daag het beste
I -
zoeken. Hij vertelde er toen nog bijanders
vaar ik en zoekt Nota.
Bekl. ontkent thans ook dat gesprek. Ik
zou naar een boer om te zien of die schaap-
melk wou verkoopen, doch verdwaalde en
kwam aan alle zijden voor een sloot terecht
en daarom wenkte Nota mij, hoe ik moest
loopen. Met kracht van betoog en verheffing
van stem houdt bekl. zijn eind vol.
P. Nota, die als getuige moest optreden,
zegt ook niet gezien te hebben dat hij eizocht,
maar hij wilde een eind meevaren om dan
naar Ymswoude bij een boer te komen. Toen
hij verkeerd liep wenkte hij hem, dat hij
den anderen kant uitmoest.
De brigadier heeft echter goed opgemerkt,
dat bekl. in het land heen en weer liep te
zoeken, en ziet in al die praatjes niets dan
verzinsels.
Eisch f 10 ol 4 dagen.
14. J. D. te Kimswerd was op dien Zon
dagmorgen ook in het veld aan het eier-
zoeken. Toen de kerkgangers wat in zijne
na bij heid kwamen, verschool hij zich een
poosje achter een hek, waaruit blijkt, dat hij
net niet voor het publiek wilde weten, dat
hij de wet overtrad. De rij ksveldwachter
sloeg uit de verte zijn handelingen gade, en
bekeurde hem vervolgens.
Eisch f 5 of 3 dagen.
15. Y. R. te Arum was ook het veld in
gegaan, en hij had het geluk vier eieren
van strandloopers te vinden. De veldwachter
nam die eieren in beslag en deponeerde ze
aan het Kantongerecht alhier. Netjes inge
pakt in een doosje met zaagsel, staan ze op
de tafel als overtuigingsstukken.
Eisch f 5 of 3 dagen, met verbeurdver
klaring der eieren.
16. P. N, en P. P. te Bolsward werden
op Zaterdag 7 Mei ’s morgens door den bri
gadier opgemerkt, terwijl zij in ’t land lie
pen en zochten naar eieren. Hij kon zelfs
waarnemen, dat zij iets opraapten en toen
mee naar de vaart gingen, denkelijk om te
zien of de gevonden eieren ook „aangezet”
waren.
Bekl. ontkennen beiden, en krijgen bij het
verhoor een hevige lachbui, doch bij de ver
dere behandeling krijgt de le bekl. toch
ernstiger gedachten en volhardende bij zijn
ontkenning, betoogt hij zijn onschuld bijna
met tranen in de oogen, zij die'met hem
geloopen hebben dien morgen, kunnen ge
tuigen, dat hij niet in het land is geweest,
want hij is met 3 kameraden dien morgen
in de stad geweest. De eierzoekers zullen
naar zijne meening andere jongens van het
tichelwerk zijn geweest. Een zijner kamera
den is in de gerechtszaal en die wordt op
zijn verzoek gehoord als getuige a décharge.
R. Ringenalda verklaart nu dien Zater
dagmorgen omstreeks 8 uur met beklaagde
in de stad te hebben geloopen naar de Snee-
kerpoort, maar hij is toen naar huis gegaan,
en weet dus niet waar de beklaagden later
zijn heengegaan.
De conclusie ligt voor de hand, dat men
om acht uur wel in de stad en om negen
uur in het land nabij de stad aan ’t eier-
zoeken kan zijn. De getuigenis bewijst dus
hun onschuld nog niet.
De eisch, die reeds was uitgesproken voor
deze getuige gehoord was, bleef dan ook ge
handhaafd n.l. elk f 5 boete of 3 dagen.
17. A. B. te Westhem en J. v. d. S. te
Greonterp liepen 1 Mei bij Tjerkwerd in
het land en zochten naar eieren van kievi
ten. Zjj hadden het geluk er twee te vinden,
maar een onbezoldigd rijksveldwachter vond
nu hen beiden, nam hun eieren in beslag,
welke 22 centen hebben opgebracht bij ver
koop.
Eisch elk f 5 of 3 dagen, met verbeurd-
verklaring der 22 cent.
18. ’t Is altjjd zoet in buurmans hof zegt
een oud spreekwoord, hetwelk te kennen
wil geven, dat een verboden terrein voor
velen steeds een steen des aanstoots, een
bron van verzoeking is. Wij zagen dit o.a.
bij de talrijke eierzoekers welke voor den
rechter worden geroepen, om zich te verant
woorden. Wij zien dit spreekwoord ook be
waarheid in de jonge varkens van D. W. de
B. te Hindeloopen. Deze liepen in het land
langs den spoorweg, of neen daar moesten
zij loopen, zij kropen den 27 Mei echter
tusschen de spoorweghek door en vertoefden
toen op den spoordijk, zoodat de wachteres
A. de Jongde boer den sneltrein niet
durfde laten passeeren, en deze moest stoppen.
Beklaagde zegt, dat hij dien dag naar
Sneek was, en hij zelf van het geval niets
heeft gezien. Zijn knecht T. de Boer ver
klaart, dat de spoorhekken niet deugen om
jongvee te keeren. Biggen en lammeren
kunnen er wel tusschen door.
De eisch, luidt f 5 of 3 dagen,
(Vervolg).
12. P. H. te Burgwerd is melkrijder. Toen
hij den 3 Mei in een perceel land onder
Waaxens de kieviten zoo verlokkend hoorde
roepen, liet hjj zijn paard en wagen eenigen
tijd onbeheerd op den weg staan en ging
eens een kans wagen om een of meer eitjes
machtig te' worden. Of hem dit gelukt is,
werden wij niet gewaar, wel dat hij proces
verbaal heeft gekregen, en er nu tegen hem
een eisch wordt gesteld van f 5 boete of 3
dagen.
13. A. de J. te Bolsward werd den 8 Mei
bekeurd wegens eierzoeken. Bekl. is ver
schenen en zegt wel in ’t land geloopen te
hebben, maar eierzoeken daar doet hjj niet
aan. Hjj moest naar Ymswoude bjj een bóer
zjjn, en was een eindje meegevaren met P.
Nota. De brigadier zag bekl. daar echter in
het land heen en weer loopen en tevens
merkte hjj, dat Nota hem wenkte, dat het
terrein onveilig was. Hjj vroeg Nota daarop
hem met de boot over de vaart te zetten,
maar die was daartoe niet genegen. Den
volgenden dag heeft hjj bekl, in zjjne woning
gezocht en bekende toen met Nota uitgegaan
te zijn om met die in compagnie eieren te
Schetsje naar het Fransch.
De grijze advocaat klopte met zijne dunne,
magere vingers op zijn gouden snuifdoos
en veegde een paar malen over zjjn neus
heen. Daarna zette hjj zich weer kalm in
zijn armstoel, tuurde naar het plafond van
zjjn studeerkamer en zei kalmpjes:
„Dus het is beslist uw beider wenseh
Gjj acht toenadering niet mogelijk
„Onmogeljjkzei de jonge man, die over
het bureau zat op heftigen toon en zijne
donkere oogen schitterden met verhoogden
gloed, „het is ons beider welzijn, meneer,
dat er een einde aan komt. Onze tempera
menten komen niet overeen”.
„Gjj hebt u overigens in hoegenaamd
niets over mevrouw Dumont te beklagen
Er sprak iets van verbaasde verontwaar
diging uit den blik, waarmee de cliënt hem
aanzag.
„Be... klagen, hoe meent u dat?”
„Of,“ herhaalde de oude practicus hem met
zjjne kleine, grjjze oogjes scherp aanziend,
„of er op het gedrag uwer echtgenoote geen
de minste aanmerking is te maken?”
„Clotilde is eene brave vrouw, meneer.
Ik begrijp niet hoe u, die haar en hare
familie zoolang kent, iets dergeljjks kunt
vragen. Zooals ik u zei, - we komen niet
overeen.”
„Hebben er hevige twisten plaats gehad
De jonge man aarzelde bljjkbaar. Het
scheen hem te hinderen, diep te grieven,
dat de intimiteit van zjjn huwelijksleven
op die koele, onkiesche, onverschillige wijze
werd ontwijd. Hjj scheen gekrenkt over de
laatste vraag van zjjn raadsman. Ontwijkend
en schjjnbaar kalm hernam hjj.
„Me dunkt, hevige twisten zijn toch niet
noodig om een huweljjk ongelukkig te doen
worden. Wij hebben ons in elkaar vergist.
Ik heb haar niet lief, zooals ik vroeger
dacht. En ik wil niet, dat zij haar leven
lang gebonden zal zijn aan een man, die
uièKen wij
omdat het ons inderdaad zeer goed en ge
schikt voorkomt. Het is een lied voor ge
mengd koor, gedicht door den heer M. E.
van der MEULEN, muziek van den heer
B. de VRIES, organist aldaar. Wij kun
nen mededeelen, dat dit lied inderdaad goed
klinkt. Het is niet te groot, de compositie
niet te moeilijk, de stemmenloop eenvoudig,
het geheel in opwekkenden en stichtelijken
geest gesteld. Daarom twijfelen wij niet,
of overal, waar men dit lied gebruiken wil,
zal men er veel voldoening van hebben.”
neigingen ieder. Neen, het is duizendmaal
beter ten halve gekeerd dan ten heele ge
dwaald. Ge hebt mjj verteld, dat ge al sinds
weken niet met elkander spreekt. Vindt
u goed dat ik, van mijn kant, mevrouw
Dumont raadpleeg en haar van uw bezoek
op de hoogte stel? Het verdere kunnen
wjj nader bespreken. Hoofdzaak is thans,
dat ge beiden ’t eens zijt omtrent de vraag,
dat echtscheiding wenscheljjk is.”
De ander, de cliënt, wachtte even met
zjjn antwoord. Hjj had niet gedacht, dat
<^e. zaak zulk een snelle wending zou nemen,
„Ze is ’t op het bedoelde punt geheel
met u eens. En temeer mag ik u geluk-
wenschen met uw doorzicht en uwe geest
kracht in deze, waar er nog eene omstan
digheid bij komt, die u wellicht onbekend
was, doch die u thans wel kan worden
medegedeeld.”
De advocaat zag even op en hij ontwaarde
een bleek, ontdaan, verschrikt gezichteen
paar groote, bedroefde oogen, een paar
trillende' lippen.
Maar hij scheen er niets van te bemerken,
want hij ging kalm voort.
„Mevrouw Dumont heeft zich natuurlijk
tegenover u niets te verwjjten. Zeer stellig
niet. Maar het hart laat zich niet dwingen,
mijn waarde heer! Het hart is...”
„Meneer Sauvage hjj had de leuning
van zjjn stoel gegrepen en stond daar, sid
derend van opwinding en smart, met fon
kelenden blik.
„Het is, zooals ik u zeg,” hernam de
advocaat, nog altjjd zijn koelbloedigheid
niet verliezend, „het schijnt dat uwe vrouw
een ander liefh...”
„Neen, dat kan niet!” riep hij plotseling
uit, en tranen verstikten zijn stem. Hij had
de kracht niet meer om zich in te houden.
Zich snel omwendend, drukte hjj de hand
tegen zjjn gelaat, en barstte plotseling in
een jammerende opwelling uit, terwjjl de
tranen langs zjjn bleek gelaat stroomden.
Hjj had zich omgewend, want hjj schaamde
zich over zijne onmanneljjkheid, over deze
raadselachtige uitbarsting, voor den ouden
vriend en raadsman, dien hij in den arm
had genomen.
Maar mr. Sauvage was zacht, over het
dikke tapjjt, zoodat de ander er niets van
bemerkte, naar een deur gegaan, tegenover
den ingang van het studeervertrek liggend.
Eenige oogenblikken verliepen. Toen
voelde de jonge man plotseling een beenig,
knokig vingertje hem op den schouder
tikken. Hjj zag om. In het midden van ’t
vertrek stonden twee vrouwen. De eene
was oudzilverwitte krullen omljjstten haar
zacht, lief thans door de aandoening wat
bleeker gelaat dan gewoonlijk ’t geval was.
En met haar hoofdje op den schouder der
moederljjke vriendin liggend, stak de andere,
de jongere, de zijne hem haar hand toe,
niet by machte om een woord te uiten.
Het was hem alsof hjj duizelde. Maar blik
semsnel ging hem het licht op, begreep hjj
dat de advocaat hem aan eene harde, maar
kerngezonde „proef” had willen onderwerpen.
En hjj spreidde plotseling, zonder zich
eigenlijk rekenschap te geven van hetgeen
hy deed, zjjne beide armen uit naar de
jongste der beide vrouwen. En schreiend
wierp zjj zich aan zjjn borst.
Het grjjze dametje had met bevende han
den haar zakdoekje te voorschjjn gehaald.
Ook zjj kreeg het te kwaad.
Alleen mr. Sauvage hield zich ferm. Hjj
had zjjn ouden” snuifdoos gegrepen en nam
er een dubbele hoeveelheid uit, die hjj
opsnoof met vervaarljjk gedruiseh en op
merkelijk minder kalm dan anders.
Toen ging hjj naar zjjn eigen oudje, en
klopte haar goedkeurend op den schouder.
En de beide eehtgenooten, die sinds bjjna
vjjftig jaren samen door het leven waren
gegaan, zagen elkaar eens aan. Zjj glim
lachten tegen elkaar en hoofdschuddend
drukten zjj eikaars rimpelige knokige dorre
handen...
Vooral van de zijde van mr. Sauvage, den
ouden vriend der familie, had hij ernstig
verzet, pogingen tot toenadering, gevreesd.
Het maakte hem verlegen en besluiteloos
dat grif toegeven aan zijn wenseh.
„O...“/antwoordde hjj, „u acht het wen-
schelijk... ik wil zeggen, ’t is noodig, dat,
u... met haar, met Clotilde...”
Er schitterde iets van ondeugend pleizier
in de grjjze oogjes. Maar de advocaat zag
hem uiterst verbaasd aan, als heelemaal
niet begrijpende wat hij eigenlijk bedoelde.
„Dat ik mevrouw Dumont op de hoogte
stel Ja, natuurlijkOf geeft u er misschien
zelf de voorkeur aan om haar voor te be
reiden? Het kwam mij voor, dat, in uwe
pijnljjke en verwjjderde verhouding, ’t wel
licht aangenamer...”
„O neen, zeker, ik dank u, zeker
en hjj nam haastig, gejaagd, met doodsbleek
gelaat, zijn hoed drukte den advocaat vluch
tig en nerveus de hand en vertrok.
Voordat mr. Sauvage het schelletje deed
overgaan, nam hij heel langzaam een snuifje.
Hij wjjdde veel langer tijd dan anders aan
deze bezigheid. Verwonderlijkdikwjjls veeg
de hij met zjjn bontzjjden zakdoek langs
zijn neus en bleef ook daarna een minuut
of wat zitten peinzen. Zijn gelaat was nu
ernstig geworden. Hij staarde nadenkend
voor zich uit, als om eene oplossing te vinden
van iets, waarvan hjj nog niet volkomen
zeker was. Maar toch scheen hij licht te
vinden in de duisternis. Want hjj schudde
een paar malen het hoofd en er speelde een
fijn glimlachje om zjjn dunne lippen. Toen
tikte hjj even met zjjn magere hand op de
schel, die naast hem op het bureau-ministere
stond en zeide tot den binnentredenden
knecht: „Wie volgt, gauw maar!”
Doch de cliënt, die in het allerheiligste
van den beroemden en gezochten pleitbe
zorger werd binnengelaten, vond tot zjjne
verbazing, dat mr. Sauvage dien dag wat
verstrooid, wat afgetrokken was. Wat nog
nooit was gebeurd, viel thans voor. De
advocaat luisterde met een half oor en
terwjjl hjj nog steeds aan iets anders scheen
;e denken, naar het begin van een lang
verhaal, waarin sprake was van een oude
schuld, bjjna verjaard, doch die de crediteur
thans met alle kracht en macht wilde in
vorderen...
„Vindt u ook niet, meneer, dat het zaak
is om nu, terwjjl de man toch in alle op-
-«-tóichten solvent mag heeten, pretentie te
Xxaten gelden
En de scherpzinnige mr. Sauvage trachtte
en :ich tevergeefs den loop van het verhaal
krve herinneren, zoodat hij ten slotte zjjn
dient om verontschuldiging moest vragen,
laar hjj hem niet aandachtig genoeg had
mm» gevolgd.
fUr ^oen crediteur een kwartier later
ASi mm mm MMinet zjjn vrouw het huis van den advocaat
^■rverliet, zeide hjj
H „’t Mag een knappe
fc. M H Hz’n tjjd, maar nu
M H H K worden, daar heb ik
^Abewjjs van
Acht dagen later trad de heer Dumont
weer de kamer van mr. Sauvage binnen.
De jonge man was, zoo mogeljjk, nog
bleeker dan de jongste maal. En tevergeefs
VK 7 poogde hjj te verbergen, hoe zjjn handen, die
Vf leen paar glacés op alle mogeljjke wjjzen
martelden, trilden van aandoening. Met
jroortsachtigen blik zag h-jj^den advocaat
'aan. Deze laatste scheen verdiept in zjjn
arbeid en zat gebogen over een Ijjvige bundel
stukken.
„Een oogenblik„ mjjnheer Dumont,” zei
hjj, terwjjl de ganzenveer hier en daar een
lanteekening maakte op het dikke, geribde
41 Éwapier, oogenblik. Ik ben onmiddelljjk
Mot uw dienst.”
De groote klok aan den wand slingerde
a Rn tikte bedaard voort. Een paar malen
MM treek de cliënt zich driftig over den knevel
n langs zjjn baard. Hjj haalde zjjn zakdoek
e voorschjjn en borg dien dadelijk weer
rvJiwA/t Irvvi’rv/v rinP' knoopte zjjn jas open en dicht.
Oil DC Opruiming VQ'Ir-Sauvage’s. klein, tenger handje bewoog
1 O ,ich met onuitputteljjke bedaardheid over
let stuk.
Eindeljjk legde hij de pen neer en zag
Dumont aan, als om zich even te herinneren
waarvoor hij toch eigenlijk bjj hem was.
Hjj schommelde even in een paar terzijde
liggende aanteekeningen en scheen iets te
vinden.
„Ik heb met mevrouw Dumont gecon
fereerd,” zeide hy, voortdurend met zjjne
papiertjes in de weer en geen seconde óp
kijkend, „en zooals wjj verwachtten, gaat
zjj volkomen op uwe zienswijze in.
Het bleef doodstil in de ruime kamer.
De advocaat zocht nog maar altjjd onder
zjjne paperassen. Hjj ging door met zijn
flauw, afgepast, zwak stemmetje.
u
F
I
Bolswardsclie Courant
M- KJJLL xxlt. v -j