NIEUWS EN ADVERTENTIEBLAD
bmswab© SN munum
a
a
I
No. 49. Verschijnt Donderdags en Zondags. Acht en dertigste Jaargang. 1899.
I
BINNENLAND.
l
GERED.
g ZONDAG 18 JUNI. g
BOLSWARD.
3
j
VOOB
e
II
ra
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Naar het Duitsch door A, L.
ycycycjc JOC ACDCNCDCNC
mag je niet zeggen
’’j was in een
men den kinderen ieder ge-
my dikwyls nog heel
Zii krulde i;
Leeuwarden, 16 Juni. Het Hoofdbe
stuur der Fr. Mij. van Landb. heeft een
schrijven ontvangen van den Dir.-Gen., Chef
der Afd. Lmdb. aan het Min. van Binnenl.
Zaken, de heer J. Sickesz, die daarin mee
deelt, dat hij eene samenkomst heeft gehou
den met de heeren A. H. van Slooten,
Voorz. der Fr. Pachtcommissie en S. de
- Jongb, Voorz. der Pachtcommissie in Noord-
Holïand, ter bespreking van de vraag of,
en zoo ja, wat van Regeeringswege kan
worden gedaan, opdat de Pachtcommissiëu
meer dan tot dusverre kunnen beantwoor
den aan het doel, waarmede zij zjjn inge-
Daar lag het kerkhof, tusschen de door
rook zwart geworden muren. De lucht hing
er zwaar op. Er langs liep een gracht met
donker water, dat op regenachtige dagen
een walgelijke lucht verspreidde. Drie of
vier kraaien fladderden er nu krijschend
overheen. Eenige jongens hadden hen met
steenworpen opgeschrikt. Ze stonden daar
met de handen in de broekzakken, met
vroolijke gezichten en verheugden zich in
hun werk. Een windje stak op en dreef
den rook uit de schoorsteenen verder weg,
maar het voerde ook den zoeten geur der
anjelieren mede, die menig venster dezer
oude, vuile ellendige woningen versierden:
leven op ruïnes.
Eenige kluiten aarde vielen op de houten
kist. De bleeke man, die daar aan het graf
van zijn kind stond, ondersteund door een
deelnemenden vriend, maakte een beweging,
alsof hij zich op de kist wilde werpen. De
predikant kuchte. Er was hem wat rook
in de keel gekomen, toen hij het slotgebed
uitsprak. Een gemompel, de aanwezigen
baden nog een gebed en toen verspreidde
zich de kring, die het graf had omgeven.
De doodgravers maakten den kuil dicht.
Bons, bons, vielen de schoppen aarde naar
beneden.
„Kom, Muller, kom“, zeide de man naast
den rouwdragende. „Het is niet goed voor
je, dat je daar zoolang blijft staan. Dat
is voor niemand goed. Zet het je uit het
hoofd en vang een nieuw leven aan.*
Muller bewoog zich niet. Hij kreunde,
iedere schop aarde trof hem in het hart
als een schot.
„Wees zoo goed!*1 zeide hij met.zachte
stem wees zoo goed. En hij zag hem
gmeekend aan. „Laat my nu maar alleen
dat is beter voor mij. Ik moet ik
hij voleindigde niet. Zjjn keel was
droog, zijn stem bleef steken.
„Nu, als je niet wilt, moet je het zelf
weten. Van avond kom ik bij je om naar
je te zien. Marie zal je wel wat eten bren
gen, als je niet uit wilt gaanNu, adieu,
hou je goed wees man!'
Hij ging. Halverwege keek hij nog eens
om naar Muller. De man zat op den kleinen
heuvel, dien zij in der haast opgeworpen
hadden; zijn diepgezonken hoofd rustte op
zijn beide handen. Men zag niets van zjjn
hoofd als een klein stukje van zijn voor
hoofd en het zwarte, eenigszins ruige haar.
Het was een geheele lijdensgeschiedenis
van den man daar aan het graf. Een van
die drama’s zooals de registers van den
burgerlijken stand ze met eentonige onver
schilligheid bij duizenden tellen.
Voor een half jaar had hij zijne vrouw
verloren. Zoo’n nette lieve, blonde vrouw.
Zoo’n wijfje, dat met hem medewerkte en
zich met hem verblijdde. Een longontste
king en het geluk was uit. Hij had toen
met het kind, een zwartlokkig meisje met
heldere blauwe oogen verder geleefd
zooals het ging, gebogen onder de vreese-
lyke smart. Al zjjn teederheid ging over
op het kind, dat reeds de eerste pogingen
aanwendde om te spreken. Toen hij den
morgen na den dood zijner vrouw ont
waakte, had hij in wilde vertwijfelende
smart het hoofd in de kussens gedrukt.
Daar voelde hij iets warms, iets weeks aan
zijn hals. Zijn kind, zijn Elsje, was uit de
wieg bij hem in bed gekropen en had hare
armpjes om zijn hals geslagen. Het zocht
met de frissche roode lipjes naar zjjn mond
en toen het zag, dat dikke tranen over
zijne wangen liepen, zette het een bedroefd
gezicht en boorde de kleine vuistjes in de
oogen. Toen nam hij het op en kuste het.
„Als ik dat maar mag behouden 1“ mom
pelde hij.
Heden had hij het zien begraven.-
Hij bedekte de oogen met de hand, als
wilde hij eeuwige duisternis om zich ver
spreiden, iederen schemer van het daglicht
van zich afweren. Als een akelig visioen
trokken alle oogenblikken van geluk hem
voorbij. Vooral de eerste dagen zijner liefde,
op pen klein vriendelijk dorp, te midden
van elzen en populieren gelegen. Hij zag
zich zelf als verlofganger met zjjn meisje
steld. Hij zal gaarne een voorstel ter over
weging ontvangen tot het uittrekken op de
staatsbegrooting van een te noemen bedrag
voor dat doel.
De heer Van Slooten heeft van die samen
komst een verslag uitgebracht; de Fr.
Pachtcommissie heeft een voorstel aange
boden tot uitbreiding door toevoeging van
zes adviseerende leden; het Dag. Bestuur
heeft een ontwerp aangeboden tot uitbrei
ding door toevoeging van meerdere vaste
leden, tot omschrijving van den werkkring
dier commissie en de bepaling dat voor
eene taxatie den aanvrager niet meer dan
f 10 in rekening gebracht mag worden.
Omdat men niet weet, welke voorwaar
den het Rijk zal verbinden aan een te ver-
leenen subsidie of crediet, is met 34 tegen
3 stemmen het voorstel van het Dag. Be
stuur in beginsel aangenomen; zijn de
voorwaarden aannemelijk, dan zal het Dag.
Bestuur later uitgewerktp plannen aan het
Hoofdbestuur aanbieden.
Dokkum. Naar men met zekerheid
verneemt, heeft de Noord-Friesche Locaal-
Spoorweg-Maatschappij bij de Regeering
concessie aangevraagd om hare spoorlijn van
Dokkum door te trekken naar Drachten
over Oostrum EeEugwierumKollum—
Buitenpost—Surhuister veenRottevalle.
Leeuwarden. Alhier heeft het be
stuur van de vereeniging tot bevordering
van het Vreemdelingenverkeer een zeer
aardig in vieren gevouwen reclame-kaartje
uitgegeven.
Op de eene zijde zijn een elftal fraaie
stadsgezichten aangebracht, de andere zijde
bevat een plattegrond van de stad, waarop
de voornaamste gebouwen zijn aangewezen.
Verder bevat het kaartje eenige bijzm-
derheden omtrent Leeuwarden en zijne be
zienswaardigheden enz.
Leeuwarden, 16 Juni Heden, Vrijdag
boden zich slechts enkele maaiers en hooiers
aan. De loonen liepen tusschen f8,50 en
f9 per week, dat is met deze lange
dagen nog geen dubbeltje in het uur
boven de kost. Het aanbod overtrof nog
altijd de vraag.-
Irnsum, 14 Juni. Nu we geen winters
meer hebben als in 90—91, om de elf steden
dezer provincie por schaats te bezoeken,
mag het wel in de lange zomerdagen per
fiets worden gedaan, hetwelk een tweetal
jongelui, W. Ruardi van hier en IJ Ger-
meraad van Roordahuizutn hebben volbracht.
Ze vertrokken Zondagmorgen 1.1. om kwart
voor vier en waren ’s avonds half elf weer
thuis. Ze hadden dien dag 14‘/i uur gere
den.
In iedere stad werd de handteekening of
naamstempel van een ingezetene gevraagd.
Behalve de elf steden werden 41 dorpen
bezocht.
Rottevalle, 15 Juni. II. v.Zwol heeft
een best melkschaap. Toch gaf het dier
haast niet en daar ’t goed gezond was ver
wonderde men zich daar natuurlijk over.
Echter niet meer, toen men ontdekte, dat
een varken het schaap zoog.
Drachten, 15 Juni. Dat was op ’t
kantje af. Een fietsrijder zou het tegen de tram
opnemen. Er kwam een kat voor de fiets,
de fiets met den rijder onderstboven en
gelukkig juist van de tram afvallende. Ware
hij den anderen kant overgevallen, zeer
zeker was hij overreden.
Drie maréchausféa’s van Gorredijk namen
heden in ’t logemen*je van de Wed.de W.
een man in arrest, verdacht van inbraak
en diefstal te Wjjojeterp. Door hem aan de
logementhoudster verkochte goederen wer
den mede in beslag genomen.
Hepk. Adv. BI.
Kimswerd. 16 Juni. Terwijl de vrouw
van A. B. alhier staande op een tafel,
bezig was een ladder op zolder te schuiven,
viel het „val* dicht, kwam de ladder tegen
haar aan, waardoor de vrouw viel, en haar
dij brak.
De sedert eenigen tijd te Zwolle ver
toevende zendelingen der Mormonen hebben,
naar de Et. Ct. verneemt, wegens gebrek
aan belangstelling die stad verlaten, om
elders in ons land hun arbeid voort te zetten.
Een proefneming. Op de lijn Breda
Vlissingen heeft een commissie van onder
zoek, naar aanleiding van het spoorwegon
geluk te Vlissingen, een proef genomen met
een trein, loopende met dezelfde vaart en
bestaande uit een gelijk aantal wagens als
die, welke het ongeluk had. Het doel was
na te gaan over we’ken afstand de t ein,
zonder van de Westinghouse-rem gebru k
te maken, tot staan kon worden gebracht.
Dit bleek een afstand van ongeveer 3UQ M.
te zijn»
en weer, een nauw merkbaar windje streek
over de boomen en toonde den zilverglan
zenden achterkant der bladeren. Naast de
bank, waarop zy zaten, klaterde over een
mosgroenen steen een beek. Hy had hare
hand gevat, zij zagenelkander in de oogen
en met fluisterende stem spraken zij over
hun huishouden, hunne woning, hunne
toekomst.
Dat alles was zoo mooi begonnen! Als
kon het nooit anders worden. En nu? Hy
had een vaste betrekking, een ordentelijk
loon. Waarvoor? Wien daarvan te voeden?
Zich zelf? Ach hij had dat niet meer
noodig! Hij ja had hij de verplichting
de onnoozele rest van het leven nog met
zich mee te slepen? Dat kon geen mensch
van hem verlangen.
Daar klinkt een schreeuw uit de monden
der knapen. Hij keek onwillekeurig rond,
waar de jongens speelden. Er waren er nu
een heele boel. Ze stonden aan den kant
van de gracht en voor hen een klein blond
meisje, dat afwerend de handen uitstrekte.
Zij maakten het kind bang, dat zij haar in
het vuile donkere water zouden gooien.
„AsschepoetsterAsschepoetsterklonk
het hoonend. Muller werd opmerkzaam. De
afstand tusschen het bange kind en de
plagende jongens werd al smaller en smaller.
Hij wierp nog een blik naar den overkant,
was toen met eenige sprongen buiten het
kerkhof, over de vermolmde houten brug,
midden onder de kinderen en greep het
kleine meisje, dat juist op dit oogenblik
naar beneden zou. zijn gevallen, als hy het
niet had vastgehouden.
„Kwajongens, weet jelui geen anderspel?
De jongens waren schreeuwend en lachend
weggeloopen. Een der brutaalsten riep Mul
ler een vloed gemeene scheldwoorden toe.
Hij hoorde ze niet. Hy beschouwde het
blonde kind, dat bevend voor hem stond.
„Ik kan het niet helpen, ik kan het niet j
helpen* stamelde het, met bevende lippen.
Hy beschouwde het kind nog altijd, hoe
het de oogen neersloeg, die trotsche trek
om de lippen, dien vervolging op het gelaat
van een onschuldige legt. De blonde haren
woeien over het voorhoofd, koppig, over
moedig. Om den witten hals was een bonte
doek geslagen. Het rokje en het hemd waren
gescheurd, de kleine voeten, zij was barre
voets, waren bruin en door de zon verbrand.
„Ik kan het niet helpen, moet me niet
slaan!*
De toon, waarop zy sprak, was trotsch
en toch ook weer smeekend.
Het kwam hem voor, dat de kleine blauwe
oogen moest hebben. Hy tilde haar op en
zag haar vlak in het gezicht.
Zij sloeg de oogen op, groote, vochtig
glanzende, blauwe kinderoogen.
Hij zuchtte en zette het kind weder op
den grond.
„Ga nu naar huis*, zeide hij toonloos.
„Ik ga niet naar huis*, antwoordde zij.
„Ga je niet naar huis? Waarom niet?*
„Als ik thuis kom, krijg ik slaag, zie
eens!*
Zjj stroopte de mouw van haar katoenen
jakje op en toonde hem het kleine armpje.
Op drie plaatsen zat er bloed, sporen van
mishandeling.
„Heeft men je zoo geslagenArm ding!*
En zjjn eigen leed voor een oogenblik ver
getend, streek hij haar liefkozend met de
hand over de wangen.
De kleine keek naar hem op, als wilde
zjj zich vergewissen of zy hem kon ver
trouwen; toen zeide zij halfluid, bijna
angstig
„De man heeft het gedaan!*
„Welke man?*
„De man, waar ik bij ben.*
„Heb je dan geen ouders?*
Ouders? Vader en moeder meent u?
Neen! Ik ben een vondeling. Een onecht
kind noemen zij mij ook wel!* voegde zjj
er toornig‘aan toe. „Die smeerlappen!* zij
balde de vuist.
„Dat woord i
maande hij. Hij
bracht, waar i
meen woord verbood.
„O, ze noemen
anders!*
Zii knilde t’
populieren gelegen. Hij zag Aitl A.
langs de straten wandelen, voelde nu nog T 5 fTl ATI
duidelijk, hoe de meisjes zich ergerden, dat
zjjn Julie, de arme wees, een zoo knappen rT
jongen had. - V IJ 11 11 ll 11 (1 C 1 Gil G l’ O S“
Een grimmige lach vertrok zjjn mond.
Buiten in het bosch was het koel. Op de
weide geurde het hooi. De hemel was blauw.
Eenige zware zilvergrijze wolken stonden
aan de lucht, stil, onbewegelijk. Overal
tjilpten de krekeltjes, groote vlinders en
kleine glanzende muggen dwarrelden heen
luisterd; een vrouw, die vroeger bij hem
was, heeft mij bij hem achter gelaten, toen
ik nog heel klein was, en de vrouw van
den bakker heeft ook gezegd, dat hy mij
eigenlijk beter moest behandelen, maar ik
weet niet, wat zij daarmede meende. Zoo,
en nu weet u het, besloot zjj met eeh diepe
ademhaling.
„Ja, waar woon je?“
„In de Rosenthorstrasse 6, waar die her
berg is.“
Hij herinnerde het zich; dat was een
slechte buurt.
„Ik ga nooit weer naar huis!* zeide zij
vastberaden.
„Zoo, en wat wil je dan beginnen?*
„Ik wil mij niet meer laten slaan. Eerst
dacht ik, dat jij me ook wild et slaan, maar
je bent vriéndelijk. Ja, als ik nu eens thuis
kwam. Hij heeft mij van morgen uitge
stuurd om viooltjes te zoeken. Maar ik heb
niets gevonden en toen ik er eindelijk een
paar had, heeft een van die jongens ze mij
afgenomen; die waren ook aan het viooltjes
zoeken.
Toen ik daarna niets meer vond, ben ik
hier eens heen gegaanop het kerkhof of
aan de beek groeien er misschien wel een
paar.
Hij keek op de oevers, den leemigen dun
met gras begroeiden grond en de schijn
van een lach verspreidde zich over zijn
vergramd gelaat viooltjes hier!
„Nu ga ik weg*, begon zij plotseling
weer. „Ik ik heb geld*, zei ze zacht en
vertrouwelijk.
„Geld, jij?*
„Ja, ja. Veel geld. Daar,kijk!* Zij haalde
een zilverstuk, in een stuk courantenpapier
gewikkeld, te voorschijn. Voorzichtig keek
zij om zich heen, of niemand haar beloerde
toen maakte zij het papier los en toonde
een fonkelnieuwe mark.
„Is dat niet veel?*
„Hoe kom je daar aan?*
„Er koinen mannen in de herberg en
eens heeft eene oude heer mij gestreeld en
mij het geld gegeven. Zij hebben het mij
weer willen afnemen, maar ik ben weg
geloopen en daarom heeft hy my geslagen!*
„Laat eens zien, je mark!* zei le Muller.
Zy zag onderzoekend naar hem op.
„Daar!*
Hy nam het geldstuk en slingerde het
in het water. Zy slaakte een kreet en
maakte een beweging alsof zij het wilde
naspringen; hij hield haar terug.
„Ik zal je wel weer een andere mark
geven. En naar huis behoef je ook niet
meer. Vertrouw maar op mij.*
„Mijn mark,* klaagde de kleine.
Ik geef je er wel weer een terug, wees
maar stil; maar wat zullen wy nu met je
beginnen?*
En geheel vervuld met medelijden voor
haar, dacht hy lang na.
„Naar huis ga ik niet terug.*
„Dat zal je ook niet,* zeide hij langzaam.
Hy keek naar het kerkhof, een gedachte
kwam in hem op. Hij beschouwde het kind
nog eenmaal, zy sloeg de oogen tot hem
op, de blauwe, onschuldige oogen; er lag
een hemel van reinheid en kinderlijkheid
in. En dit schepseltje zou neen
Hij hief vastberaden het hoofd op.
„Kom, ga mede!*
„Waarheen?*
„Met my. Ik zal je niet slaan. Vertrouw
op my. Wil je?“
Hunne oogen ontmoetten elkander.
„Ja.“
„Kom dan!*
Zy gingen te zamen naar het kerkhof,
by het versch gedolven graf. Hy knielde
neder en zy volgde verbaasd zyn voorbeeld.
„Wy zullen bidden.*
Bidden?*
„Kan je niet bidden?*
„Wat is dat, bidden?*
„Zeg my maar na.“
En hy bad, en zy herhaalde zyne woorden.
De zon bescheen met gouden gloed
hunne hoofden
ft
Bolswardsche Courant,
jSfc,
i“, ver
huis grootge-